Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Artikel 7A:1684 BW . Ontbinding maatschap en afwikkeling ontbinding maatschap. Voortzettingsrecht.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/210769 / HA ZA 17-535

Vonnis van 8 augustus 2018

in de zaak van

1 [A] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [B],wonende te [woonplaats] ,

eisers in conventie, verweerders in reconventie,

advocaat mr. J.J. Paalman te Almelo,

tegen

[X] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

advocaat mr. R.F.A. Rorink te Hardenberg.

De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als respectievelijk [A] c.s. dan wel [A] en [B] of oom en tante, en als [X] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 17 januari 2018- de conclusie van antwoord in reconventie- de ‘akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis’

het proces-verbaal van comparitie van 7 maart 2018- een brief van 30 maart 2018 van [X] aan de rechtbank, met bijlage - het proces-verbaal van comparitie van 4 april 2018

de ‘akte uitlating houdende wijziging van eis’ van [X] en- de antwoordakte van [A] c.s.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet zijn betwist en die daarom als vaststaand kunnen worden aangenomen. [A] c.s. zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten. [A] is geboren [1949] en [B] op [1953] . Hun huwelijk is kinderloos gebleven. Zij hebben samen tientallen jaren in maatschapsverband de aan de [adres 1] in [plaats] gelegen melkveehouderij geëxploiteerd.

2.2.

[X] is [1983] geboren als zoon van een broer van [A] . Met ingang van 1 januari 2007 is hij tot de maatschap toegetreden en sindsdien hebben partijen gedrieën het bedrijf geëxploiteerd. Tussen hen is van kracht het tussen hen met ingang van 1 januari 2012 overeengekomen maatschapscontract. In die maatschap heeft [A] niet de juridische, maar slechts de economische eigendom ingebracht van de tot het bedrijf behorende onroerende zaken en de productiequota en dergelijke.

2.3.

De woning van [A] c.s. (een semi-bungalow) is weliswaar een bedrijfswoning in de zin van het geldende bestemmingsplan, maar is niet ingebracht in de maatschap en is privé-eigendom van [A] c.s. De woning staat op het kadastrale perceel [xxxx] . Uit accountantsrapportages blijkt dat dit gedeelte van het perceel (0,1 hectare) buiten de maatschap gehouden is. De rest is in economische eigendom in de maatschap ingebracht.

2.4.

In de loop van 2013 hebben [A] c.s. hun oude boerderijwoning overgedragen aan [X] . Deze woning werd daarmee privé-eigendom van [X] en valt dus ook niet in de maatschap. In 2016 is [X] dit huis gaan bewonen met zijn vriendin [Y] , die hij in of omstreeks 2013 had leren kennen, en hun pasgeboren zoontje [Z] . De boerderijwoning ligt vlak naast of achter de bedrijfswoning van [A] c.s.

2.5.

In de loop van 2016 is de verstandhouding tussen partijen verstoord geraakt. Tussen hen vonden herhaaldelijk persoonlijke en emotionele confrontaties plaats. In januari 2017 liepen die zo hoog op dat [X] de politie inschakelde, omdat [A] de woning van [X] en [Y] weigerde te verlaten. Een vruchtbare samenwerking is niet meer mogelijk . Herhaalde pogingen om met bemiddeling door derden de verhouding te herstellen zijn mislukt. Partijen stellen over en weer dat ook mediation geen kans van slagen (meer) heeft.

2.6.

Op 2 juni 2017 heeft de accountant van de maatschap aan partijen een ‘indicatieve opstelling’ toegezonden van de waarde van het bedrijfsvermogen. Op basis van waardering van de landbouwgronden in verpachte staat berekende de accountant het door [X] aan [A] c.s. voor een overname van het bedrijf te betalen bedrag op bijna 1,8 miljoen euro.

2.7.

Op 3 november 2017 hebben [A] c.s., na raadpleging van de accountant van de maatschap, aan [X] een vergoeding aangeboden van € 400.000,-, inclusief de al in 2013 aan [X] overgedragen oude boerderijwoning door [X] aan [A] c.s., uitgaande van voortzetting van het bedrijf door [A] c.s. en overigens tegen finale kwijting. [X] heeft dit voorstel niet aanvaard, zodat het aanbod is vervallen.

2.8.

Begin augustus 2017 heeft [X] aan [A] c.s. meegedeeld dat hij volledig arbeidsongeschikt was geraakt als gevolg van de ontstane gespannen verhouding. Hij heeft zijn werkzaamheden in de boerderij neergelegd, en sindsdien runnen [A] c.s. het bedrijf weer met hun tweeën, waar nodig geholpen door anderen, net als vroeger.

3 De vordering in conventie

3.1.

[A] c.s. hebben, in aanvulling op voormelde vaststaande feiten, het volgende gesteld. Ingevolge artikel 7A:1684 BW kan de rechter op vordering van ieder der vennoten de maatschap ontbinden wegens gewichtige redenen. Zulke redenen kunnen bestaan in gebrek aan samenwerking tussen de maten of een verstoorde verstandhouding, ongeacht de vraag bij wie de oorzaak daarvan is gelegen. Die situatie is hier aan de orde. De verhouding tussen partijen is sinds de tweede helft van 2016 ernstig verstoord en er bestaat geen uitzicht op bestendige verbetering. Aan de vereisten van artikel 7A:1684 BW is voldaan.

3.2.

Over het antwoord op de vraag bij wie de oorzaak van de verstoorde verstandhouding en het daaruit voortvloeiende gebrek aan samenwerking is gelegen verschillen partijen van mening. Het antwoord op die vraag is bepalend voor de kwestie, welke partij het recht heeft om het bedrijf voort te zetten bij toepassing van artikel 10 lid 2 van de maatschapsakte, dat luidt: “Een vennoot aan wie het einde der maatschap niet kan worden toegerekend, daaronder begrepen de vennoot die opzegt overeenkomstig lid 1 sub b van dit artikel, heeft het recht het bedrijf der maatschap voort te zetten. ”

3.3.

[A] c.s. stellen dat [X] de veroorzaker is van de verstoorde verhoudingen, met name omdat hij de dagelijkse samenwerking tussen partijen in de exploitatie van de boerderij feitelijk heeft doorbroken. Hij was vanaf eind 2016 nauwelijks meer bereikbaar voor overleg over het werk, zodat geen sprake meer kon zijn van de in artikel 1 lid 1 van de maatschapsakte overeengekomen gezamenlijke uitoefening van het agrarisch bedrijf en voor de in artikel 3 lid 1 bedoelde overlegverplichting met betrekking tot de werkzaamheden betreffende het beheer en de uitoefening van de aangelegenheden van de maatschap.

3.4.

Daarom heeft [X] ingevolge artikel 10 lid 2 van de maatschapsakte niet het recht om de maatschap na ontbinding voort te zetten. [A] c.s. vorderen daarom om voor recht te verklaren dat [X] het voortzettingsrecht niet heeft.

3.5.

Volgens [A] c.s. doet het er niet toe of één van beide partijen erin zal kunnen slagen om te bewijzen dat de wederpartij de veroorzaker der verstoorde verhouding is, omdat de voortzettende partij in staat en bereid moet zijn om de wederpartij uit te kopen. [X] heeft niet gesteld, althans niet onderbouwd, dat hij dat zal kunnen.

3.6.

Na ontbinding van de maatschap dient deze te worden voortgezet door [A] c.s.. Zij kunnen en willen dit ook. Het vermogen van de maatschap zal dan tussen partijen moeten worden verdeeld, met inachtneming van de waarde van hetgeen iedere partij daarin heeft ingebracht. [A] c.s. vorderen dat de rechtbank die verdeling zal vaststellen, althans de wijze van verdeling zal gelasten. De waarde van de te verdelen goederen dient te worden vastgesteld volgens de desbetreffende bepalingen in artikel 11 van de akte, dat (voor zover hier van belang) luidt als volgt:“VASTSTELLING OVERNAMESOM

Artikel 1 1

1. Wanneer de maatschap eindigt, wordt naast de balans, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 volgens de tot dat tijdstip bij de maatschap gebruikelijke richtlijnen wordt opgemaakt. een tweede balans opgemaakt waarop de activa en passiva worden opgevoerd naar hun in lid 2 van dit artikel bedoelde waarde.

2. De voor de tweede balans te verrichten waarderingen zullen door de vennoten of hun vertegenwoordiger(s) of rechtverkrijgenden in onderling overleg geschieden. Als grondslagen voor de waardering gelden:

- de verpachte waarde voor de gronden;

- de vrije waarde voor de bedrijfsgebouwen, tekening houdend met voortgezette agrarische

bestemming;

- de boekwaarde voor de roerende goederen,

- de boekwaarde voor het vee;

- de boekwaarde voor productiequota en toeslagrechten. Geen waarde wordt toegekend

aan om niet verkregen rechten op productiequota en toeslagrechten en evenmin aan

afgeschreven rechten op productiequota en toeslagrechten.

3. (…)

4. De waarderingsgrondslagen als bedoeld in lid 2 dienen eveneens te worden gehanteerd ter vaststelling van de overnamesom van de zaken welke in gebruik en genot zijn ingebracht, indien deze zaken worden overgenomen door de voortzettende vennoot. (…)” De in artikel 11 neergelegde waarderingsmaatstaven leiden tot een substantieel lagere waardering dan een waardering tegen de vrije verkoopwaarde. Door die lagere waardering is in de maatschapsakte al tegemoetgekomen aan het belang van een voortzettende (en dus overnemende) partij.

3.8.

[A] c.s. wijzen er op dat in artikel 11 lid 2 van de maatschapsakte met name niet is opgenomen, dat het bedrijf mag worden voortgezet tegen de agrarische waarde, waarmee wordt bedoeld dat de door de voortzettende partij aan de uittredende partij te vergoeden waarde zo laag is, dat de voortzetter het bedrijf nog net lonend kan exploiteren. Dat komt in de praktijk wel voor bij bedrijfsoverdrachten van ouders aan kinderen, maar hiervoor blijkens artikel 11 lid 2 van de maatschapsakte uitdrukkelijk niet gekozen.

3.9.

Op grond van het voorgaande vorderen [A] c.s. om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:Primair

1. de maatschap tussen partijen te ontbinden per 1 januari 2018, althans per de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum,

2. voor recht te verklaren dat [X] niet het in artikel 10 lid 2 van de maatschapsovereenkomst bedoelde voortzettingsrecht heeft,

3. de verdeling van alle tot de ontbonden maatschap behorende goederen en schulden vast te stellen, althans de wijze van verdeling te gelasten, met inachtneming van het dienaangaande door eisers gestelde, en ter zake daarvan de beslissing(en) te nemen die de rechtbank in goede justitie geraden acht, en om

4. [X] in de proceskosten te veroordelen, en

Subsidiair

5. de maatschap tussen partijen te ontbinden per 1 januari 2018, althans per de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum,

6. voor recht te verklaren dat [X] niet het in artikel 10 lid 2 van de

maatschapsovereenkomst bedoelde voortzettingsrecht heeft,

7. voor recht te verklaren dat [A] c.s. de voortzettende vennoten zullen zijn en te bepalen dat zij het recht hebben om de tot het maatschapsvermogen behorende goederen, zaken en rechten over te nemen, onder de verplichting om aan [X] te voldoen hetgeen hem op grond van de maatschapsovereenkomst aan vermogen toekomt, en om [X] te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de voor deze overname nodige (rechts-)handelingen op straffe van een aan [A] c.s. te verbeuren dwangsom van € 500.- per dag, en om

8. [X] in de proceskosten te veroordelen.

4 De vordering in reconventie

4.1.

[X] heeft, in aanvulling op de hiervoor als vaststaand aangenomen feiten, het volgende gesteld. In de loop van 2016 en 2017 liepen de spanningen in de maatschap hoog op, doordat [A] c.s. allebei talloze malen lieten blijken van hun grote ontevredenheid over [Y] , de partner van [X] . Op elk moment kon [X] , als hij in de stal aan het werk was, bezoek van de wederpartij verwachten met negatieve commentaren, verwijten, scheldwoorden en verwensingen. [A] c.s. kwamen ook herhaaldelijk bij [X] en [Y] aan de deur om over allerlei zaken hun beklag te doen en hun ongenoegen te uiten.

4.2.

Tante kreeg verschillende malen woorden met [Y] , en ook met [X] zelf, telkens over [Y] , en zij had op 25 juni 2016 een confrontatie met de moeder van [Y] . Zij liet herhaaldelijk weten hoezeer zij de keus van [X] voor [Y] afkeurde, dat ze zich al jaren aan [Y] ergerde en hoezeer zij het betreurde dat [X] en [Y] bij haar op het erf kwamen wonen. De politie is wegens zulke ruzies tweemaal op het erf geweest. Begin december 2016 kwam [A] het huis van [X] en [Y] binnen en vertrok pas na flink aandringen met de mededeling, dat hij de volgende keer niet weg zou gaan en dat men dan maar de politie moest bellen.

4.3.

Dat is vervolgens ook gebeurd, in januari 2017. [A] kwam weer in het huis, terwijl [B] schreeuwend en bevelend tussen de beide woonhuizen heen en weer liep. [X] en [Y] hebben toen de politie gebeld en [A] en [B] gesommeerd om hun huis te verlaten en bij het huis weg te gaan. Na enige tijd deden zij dit ook. Op advies van de politie zijn toen foto’s gemaakt van de afdrukken van een klomp en een slipper van [A] c.s. op een deur van de woning. [X] heeft toen contact gezocht met een advocaat.

4.4.

In 2017 bleek het niet meer mogelijk om in maatschapsverband werkafspraken te maken, omdat [X] steeds opnieuw werd geconfronteerd met schelden en schreeuwen. Per 1 augustus 2017 is [X] uitgevallen met psychische klachten, die duidden op ernstige overspannenheid en een burn-out.

4.5.

Al vele jaren bestonden tussen partijen afspraken, dat [A] c.s. de boerderij aan [X] zouden overdragen. [X] wil dat zij die afspraak nu nakomen, omdat zij willen dat de maatschap per 1 januari 2018 eindigt. [X] kan en wil het bedrijf overnemen. Deze bedrijfsopvolging dient te geschieden tegen voorwaarden, die in overeenstemming zijn met de achtergronden van deze kwestie en met hetgeen gebruikelijk is in omstandigheden als de onderhavige. Daarom vordert [X] bedrijfsovername, na aanpassing van de bepalingen van de maatschapsakte op grond van onvoorziene omstandigheden.

4.6.

Van zulke omstandigheden is kennelijk sprake. Partijen hebben niet kunnen voorzien welke gevolgen hun keuze, dat [X] met [Y] en (later) hun kind bij hun oom en tante op het agrarische bedrijf zouden komen wonen, uiteindelijk teweeg zou brengen voor het werken in maatschapsverband.

4.7.

Bovendien is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [A] c.s. zich beroepen op bepalingen in de maatschapsakte, die [X] kunnen beletten, althans belemmeren om het bedrijf over te nemen. Daarom heeft [X] recht en belang dat die bepalingen terzijde worden gesteld, dan wel aangepast.

4.8.

[X] vordert primair dat het bedrijf aan hem wordt overgedragen, dan wel dat de maatschap zal eindigen en [X] gerechtigd zal zijn tot een voortzetting. [A] c.s. zullen dan hun huis aan [X] moeten overdragen, en zij zullen moeten verhuizen.

4.9.

Verder zal er een redelijk door [X] aan [A] c.s. te betalen overnamebedrag moeten worden vastgesteld, met inachtneming van de verwachting dat [A] c.s. de bedrijfsoverdracht wel niet meer zullen willen faciliteren door middel van (bijvoorbeeld) aanpassingen van maatschapsaandelen, schenkingen en erfstellingen. Daarbij zal ook moeten worden betrokken de omstandigheid dat [A] c.s. al een behoorlijk kapitaal hebben opgebouwd en aan de maatschap hebben onttrokken, en [X] niet.

4.10.

Ook zal de vergoeding moet worden berekend met inachtneming van de omstandigheid dat sprake is van een nagenoeg al voltooide bedrijfsoverdracht en dat [X] een bescheiden kapitaal in de maatschap heeft opgebouwd, waaruit hij weinig privé-onttrekkingen heeft gedaan. Hij is bereid om de eigendom van zijn woning over te dragen tegen vergoeding van de waarde daarvan. De overdracht dient tenslotte plaats te vinden op een zo ‘fiscaal-vriendelijk’ mogelijke wijze.

4.11.

Mede op basis van deze uitgangspunten zal een door de rechtbank te benoemen deskundige de maatschapsakte moeten aanpassen. Vervolgens, en op basis van zulke aanpassingen, zal de waarde van de maatschapsaandelen door een eveneens door de rechtbank te benoemen deskundige moeten worden bepaald.

4.12.

Op grond van het voorgaande vordert [X] in reconventie, na eiswijziging, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. Een onafhankelijke deskundige te benoemen, bij voorkeur verbonden aan het

kantoor Flynth accountants en adviseurs te Almelo, dan wel een andere deskundige met aantoonbare kennis en kunde waar het gaat om agrarische bedrijfsoverdrachten in Twente, teneinde de onderliggende maatschapsovereenkomst zodanig aan te passen als dat bij een gebruikelijke bedrijfsoverdracht het geval is, met bepalingen die in dat kader een zo fiscaal vriendelijk mogelijke bedrijfsoverdracht faciliteren,

2. Een deskundige te benoemen die, met inachtneming van de stellingen van [X] onder randnummers 58 tot en met 65 van de conclusie van eis in reconventie, en het onder sub 1 van het petitum gevorderde, de waarde van de maatschapsaandelen van [A] c.s. en [X] zal vaststellen,

(en voorts) Primair:

3. voor recht te verklaren dat [A] c.s. met [X] zijn overeengekomen dat [X] het agrarisch bedrijf van het [erve] te [plaats] zal overnemen,

4. de maatschap tussen partijen te ontbinden per 1 januari 2018 althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen datum,

5. voor recht te verklaren dat [X] de voortzettende partij is.6. [A] c.s. te veroordelen om hun aandelen in het agrarische bedrijf binnen

twee maanden na betekening van het ten deze te wijzen vonnis over te dragen

aan [X] en alle daarmee verband houdende rechtshandelingen uit te voeren

dan wel te dulden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per

dag,

7. [A] c.s. te veroordelen om de eigendom van het woonhuis c.a. plaatselijk

bekend [adres 1] te [plaats] binnen twee maanden na betekening van

het ten deze te wijzen vonnis tegen de WOZ-waarde over te dragen aan [X]

en alle daarmee verband houdende rechtshandelingen uit te voeren dan wel te

dulden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, 8. Te bepalen dat [X] aan [A] c.s. de hen toekomende bedragen zal

hebben uit te keren op de wijze als door de Rechtbank benoemde deskundigen

wordt vastgesteld.

Subsidiair:

9. de maatschap tussen partijen te ontbinden per 1 januari 2018 althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen datum,

10. [A] c.s. te veroordelen om de aan [X] toekomende bedragen aan hem te betalen,11. [A] c.s. te veroordelen om de eigendom van het woonhuis c.a. plaatselijk

bekend [adres 2] te [plaats] binnen twee maanden na betekening van het ten deze te wijzen vonnis over te nemen van [X] tegen vergoeding van de waarde daarvan en alle daarmee verband houdende rechtshandelingen uit te voeren dan wel te dulden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag,

12. [A] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, de

kosten van de deskundige(n) en van de ten deze gelegde beslagen daaronder begrepen.

5 De beoordeling

in conventie en in reconventie 5.1.

Omdat beide partijen over en weer stellen dat tussen hen geen samenwerking meer mogelijk is, is de door hen eveneens over een weer gevorderde ontbinding van de maatschap zowel in conventie als in reconventie op grond van artikel 7A:1684 BW toewijsbaar met ingang van de datum van dit vonnis. De ontbindingsvordering zal alleen in conventie worden toegewezen, en daarna niet nogmaals in reconventie, omdat partijen daar geen belang bij hebben.

5.2.

Het geschil tussen partijen betreft de vraag, hoe deze ontbinding moet worden afgewikkeld. Partijen stellen, ook hier over en weer, dat de wederpartij het tussen hen ontstane conflict heeft veroorzaakt. Beide partijen nemen met een beroep op het (hiervoor in r.o. 3.2 geciteerde) artikel 10 lid 2 van de maatschapsakte het standpunt in, dat slechts aan de wederpartij het einde van de maatschap kan worden toegerekend, en dus niet aan hemzelf, zodat slechts hij het recht heeft om het bedrijf der maatschap voort te zetten.

5.3.

De hiervoor in r.o. 4.1 tot en met 4.4. weergegeven stellingen van [X] zijn door [A] c.s. niet of nauwelijks concreet en specifiek betwist. Zij zijn daarop nauwelijks ingegaan en hebben in feite slechts verwezen naar bij de processtukken overgelegde producties of bijlagen. [A] c.s. hebben die stellingen, waarvan de beoordeling in dit geding van doorslaggevend belang is, niet gemotiveerd weerlegd, zodat de rechtbank aanneemt dat de daarin beschreven gebeurtenissen (althans bij benadering) hebben plaatsgehad zoals [X] ze heeft beschreven.

5.4.

Daarbij komt dat [A] c.s. in deze procedure ook niet hebben geprobeerd om te rechtvaardigen of te verklaren waarom zij meenden dat zij zich jegens hun neef en medevennoot en jegens diens partner zo mochten gedragen. [A] c.s. verwijzen ook hier in algemene termen naar overgelegde bijlagen, maar verzuimen om in hun conclusies behoorlijk uit te leggen waarom zij eigenlijk telkens weer zo verontwaardigd waren.

5.5.

Zo hebben [A] c.s. in deze procedure ook niet duidelijk gemaakt waarom zij in hun brief aan [X] van 16 oktober 2016 onder meer hebben geschreven: “ [A] heeft jou een kans gegeven om boer ter worden op [erve] . [Z] kan door zijn geboorte ook boer worden als hij dat later eventueel zou willen. Jij hebt jouw kans en die van [Z] zelf verspeeld.Jouw en onze toekomstdromen zijn over.” [Z] was toen een baby van drie maanden.

5.6.

Evenals [X] leest de rechtbank in de geciteerde brief van 16 oktober 2016, dat [A] c.s. kennelijk wilden afzien van eerder gemaakte afspraken dat [X] de boerderij zou overnemen. [X] stelt zich op het standpunt dat het [A] c.s. niet vrijstond om die afspraken eenzijdig te verbreken. [A] c.s. menen kennelijk dat zij dit wel mochten, maar zij hebben dit niet zakelijk beargumenteerd.

5.7.

[A] c.s. stellen dat het einde van de maatschap valt toe te rekenen aan [X] , omdat (naar de rechtbank begrijpt) vanaf de loop van 2016 eigenlijk geen sprake was van samenwerking door partijen, zoals voorheen gebruikelijk was. [X] probeerde zijn vennoten, vooral zijn tante, zoveel mogelijk te ontlopen en ging zoveel mogelijk zijn eigen gang. Dat kan niet als men samen een personenvennootschap vormt en daarom met elkaar moet overleggen en samenwerken. [X] blokkeerde telkens het maatschapsoverleg, hij was niet was opgewassen tegen druk, en heeft zich tenslotte medio 2017 ziek gemeld.

5.8.

De door partijen over en weer gemaakte verwijten houden kennelijk verband met elkaar. De verhoudingen waren goed van 2007 (de eerste maatschapsovereenkomst) en bleven dat ook na 2012 (de tweede maatschapsovereenkomst). Zij zijn pas in de loop van 2016 verstoord geraakt als gevolg van herhaalde en heftige (maar in deze procedure niet concreet toegelichte) klachten van [A] c.s. over [Y] , gericht tegen zowel [X] als [Y] zelf, gevolgd door de brief van 16 oktober 2016, waarin [A] c.s. aan [X] meedeelden dat hij de boerderij niet meer mocht overnemen, waarna [X] zich in toenemende mate aan de klachten en de ruzies met [A] c.s., en daarmee ook aan het werkoverleg onttrok, totdat hij omstreeks juli 2017 ziek werd, waarschijnlijk omdat hij niet meer tegen de voortdurende confrontaties kon.

5.9.

In het licht van deze feiten valt in redelijkheid niet vol te houden dat het einde van de maatschap in overwegende mate aan [X] kan worden toegerekend. Het valt moeilijk te geloven dat [X] zich ook uit het tot dan gebruikelijke werkoverleg met [A] c.s. zou hebben teruggetrokken en zich vervolgens ook langdurig ziek zou hebben gemeld, als de arbeidsverhoudingen, die van 2007 tot en met 2015 kennelijk steeds goed waren geweest, niet eerst zouden zijn geëscaleerd als gevolg van de voortdurende (en tot nu toe niet behoorlijk opgehelderde) klachten van [A] c.s. over [Y] , gevolgd door de niet zakelijk gemotiveerde mededeling dat [X] geen bedrijfsopvolger meer mocht worden.

5.10.

Het kan niet anders of die mededeling is bij [X] hard aangekomen, omdat deze

zijn toekomstplannen op losse schroeven zette. Onbetwist is, en het blijkt ook uit de strekking van de hiervoor in r.o. 5.5 geciteerde brief van [A] c.s. aan [X] van 16 oktober 2016, dat [A] c.s. verscheidene jaren van plan zijn geweest om de boerderij aan [X] over te dragen.

5.11.

[X] mocht er daarom redelijkerwijs ook op rekenen dat hij die kans zou krijgen. Hij was kennelijk, mede gezien de leeftijdsverschillen tussen hem en zijn oom en tante, in 2007 vennoot geworden om later de boerderij van hen te kunnen overnemen, en de samenwerking tussen partijen is van 2007 tot 2016 steeds goed geweest. Zij hebben ook geen begrijpelijke, zakelijke en redelijke verklaring gegeven voor hun brief aan [X] van 16 oktober 2016. Eventuele (door [A] c.s. ook niet inzichtelijk gemaakte) bezwaren tegen de door [X] gekozen levenspartner behoren hier geen rol te spelen.

5.12.

De ontbinding van de maatschap valt onder deze omstandigheden geheel, althans in overwegende mate, toe te rekenen aan [A] c.s., en daarom heeft [X] het voortzettingsrecht in de zin van artikel 10 lid 2 van de maatschapsakte. Zijn daartoe strekkende eis in reconventie zal worden toegewezen, inclusief de vordering om voor recht te verklaren dat [A] c.s. het voortzettingsrecht niet hebben. De eis van [A] c.s. om voor recht te verklaren, dat [X] niet het voortzettingsrecht heeft, zal de rechtbank afwijzen.

5.13.

[X] heeft dus het voortzettingsrecht. Of hij van dat recht ook gebruik kan maken hangt af van het antwoord op de vraag, of hij een bedrijfsovername kan financieren. Partijen verschillen van inzicht over de vraag, hoe de door [X] aan [A] c.s. te betalen overnamesom moet worden berekend, en met name hoe de over te nemen goederen moeten worden gewaardeerd. [A] c.s. beroepen zich op artikel 11 van de maatschapsakte (hiervoor geciteerd in r.o. 3.6.), terwijl [X] meent dat die bepaling niet onverkort mag worden toegepast, maar eerst door een door de rechtbank te benoemen deskundige in het voordeel van [X] moet worden aangepast.

5.14.

[X] voert hierover het volgende aan. De bedrijfsopvolging dient te geschieden tegen voorwaarden, die in overeenstemming met zijn met de achtergronden van deze kwestie en met wat in omstandigheden als deze gebruikelijk is. Daarom moeten de bepalingen in de maatschapsakte over bedrijfsovername worden aangepast op grond van onvoorziene omstandigheden, bestaande in de verstoring van de verhoudingen. Daarnaast, aldus [X] , is het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [A] c.s. zich beroepen op bepalingen in de akte, die beletten of belemmeren dat [X] het bedrijf overneemt.

5.15.

[A] c.s. brengen daar het volgende tegen in. Een beroep op onvoorziene omstandigheden mag alleen in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd. Er is bovendien in dit geval geen sprake van onvoorziene omstandigheden, omdat de mogelijkheid van een ontbinding van de maatschap krachtens artikel 7A:1684 BW (dat ook een ontbinding wegens verstoorde verhoudingen omvat) door partijen uitdrukkelijk is verdisconteerd in artikel 10 lid 1, aanhef en sub b van de maatschapsakte. De rechtbank is dit met [A] c.s. eens.

5.16.

Evenmin dwingen de redelijkheid en de billijkheid tot aanpassing van de akte. [A] c.s. hebben er terecht op gewezen dat in artikel 11 lid 2 van de maatschapsakte met name niet is opgenomen dat het bedrijf door [X] zou mogen worden voortgezet tegen de agrarische waarde, dat wil zeggen tegen een door [X] te vergoeden waarde die zo laag is, dat hij het bedrijf nog net lonend zou kunnen exploiteren.

5.17.

Dat had wel gekund en komt in de praktijk ook wel voor bij bedrijfsoverdrachten van ouders aan kinderen, maar partijen hebben hiervoor in het onderhavige geval uitdrukkelijk niet gekozen, nadat zij daarover bij de totstandkoming van de akte door de accountant van de maatschap waren geadviseerd. 5.18. Blijkens artikel 11 van de akte hebben beide partijen al in 2012 kunnen voorzien dat, ook als de verhouding tussen partijen niet verstoord zou raken, [X] na ontbinding van de maatschap bij voortzetting van het bedrijf een hoge overnamesom zou moeten betalen. Ook dan zou hij van [A] c.s. geen (verdere) schenkingen of andere vormen van vrijgevigheid kunnen afdwingen.

5.19.

Dit betekent dat, als [X] een overeenkomstig artikel 11 berekende overnamesom niet kan betalen, dit voor zijn eigen risico komt. De rechtbank acht dit nog niet onredelijk. Immers, [A] had bij het sluiten van de maatschapsakte van 2012 al een groot vermogen in het bedrijf opgebouwd, nadat hij de boerderij toen al tientallen jaren met [B] had geëxploiteerd. Er is niet gesteld of gebleken dat zij aan [X] ooit hebben gegarandeerd dat [X] bij het einde van de maatschap (bijvoorbeeld als [A] c.s. met pensioen wilden gaan) in staat zou zijn om [A] c.s. uit te kopen. Dit risico heeft [X] indertijd bij ondertekening van de akte zelf genomen.5.18. De in reconventie gevorderde overdracht van de woningen op het erf wordt afgewezen op grond, dat onweersproken is gesteld dat iedere partij zijn woning in privé eigendom heeft, zodat deze huizen geen deel uitmaken van het maatschapsvermogen en dus niet kunnen vallen onder een verdeling van dat vermogen. Er is ook geen andere rechtsgrond gesteld, die tot een dergelijke overdracht verplicht.

5.19.

Op dit moment zijn de bestanddelen van het onverdeelde maatschapsvermogen nog niet overeenkomstig artikel 11 van de maatschapsakte gewaardeerd. Daarom kan nu nog niet goed worden vastgesteld of [X] financieel in staat zal zijn om het bedrijf over te nemen, of dat hij van overname zal moeten afzien omdat financiering niet mogelijk is.

5.20.

Daarom bestaat nu nog geen rechtsgrond voor een veroordeling van een der partijen tot het betalen van één of meer bedragen aan de wederpartij. Op dit moment bestaan tussen partijen uit hoofde van een verdeling van de boedel dus nog geen concrete betalingsverplichtingen. De door partijen over en weer ingestelde vorderingen zijn daarom nog onvoldoende bepaald en moeten daarom thans worden afgewezen.

5.21.

Als [X] niet in staat is om de overeenkomstig artikel 11 van de akte berekende overnamesom te betalen en daarom van overname van het bedrijf moet afzien, zullen [A] c.s. de onderneming kunnen voortzetten. In dat geval zal een verdeling tot stand moeten komen, waarin niet [A] c.s., maar [X] wordt uitgekocht. In een bij akte aan de rechtbank overgelegd e-mailbericht d.d. 28 maart 2018 van adviseur [K] , verbonden aan Flynth, is over de mogelijke financiële consequenties daarvan al aan beide partijen geadviseerd, ook met het oog op een onder de gegeven omstandigheden passende vergoeding voor [X] voor de arbeid, die hij vanaf 2007 in het bedrijf heeft verricht.5.22. Omdat beide partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld zal de rechtbank de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, zo compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6 De beslissing

De rechtbank

in conventie

6.1.

Ontbindt de maatschap tussen partijen met ingang van de datum van dit vonnis.

6.2.

Bepaalt dat een verdeling van de tot de ontbonden maatschap behorende goederen en schulden zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in de maatschapsakte, en op basis van waardering der bestanddelen van de onverdeeldheid overeenkomstig de wijze van waardering zoals voorgeschreven in artikel 11 van die akte.

6.3.

Compenseert de proceskosten zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.4.

Wijst af het meer of anders gevorderde.in reconventie

6.5.

Verklaart voor recht dat [X] de voortzettende partij is.

6.6.

Verklaart voor recht dat [A] c.s. het voortzettingsrecht niet hebben.

6.7.

Bepaalt dat een verdeling van de tot de ontbonden maatschap behorende goederen en schulden zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in de maatschapsakte, en op basis van waardering der bestanddelen van de onverdeeldheid overeenkomstig de wijze van waardering zoals voorgeschreven in artikel 11 van die akte.

6.8.

Compenseert de proceskosten zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.9.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature