Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Valsheid in geschrifte. Veroordeling tot taakstraf.

Uitspraak



Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08/004288-16 (P)

Datum vonnis: 18 april 2017

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren [1974] in [geboorteplaats] ,

wonende in [woonplaats] , [adres] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 oktober 2016 en 4 april 2017.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie

mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. K. Spee, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1 en 2: een of meer personen heeft opgelicht;

feit 3: meermalen een akte van cessie heeft vervalst;

feit 4: een geldbedrag heeft verduisterd.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1.

hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 19 november

2013 tot en met 21 juni 2014 te Almelo en/of Hengelo en/of Amsterdam, althans

in Nederland, meermalen althans eenmaal, telkens met het oogmerk om zich en/of

een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam

en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een

samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van

enige goederen/gelden, het verlenen van (een) dienst(en), het ter beschikking

stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een

inschuld, te weten dertigduizend (30.000) euro, door

- zich voor te doen als een bonafide contra-expert en/of

- tegen de voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij, [slachtoffer 1] , een

aanbetaling van dertigduizend (30.000) euro moet doen voor de aanschaf

van materialen;

2.

hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 december

2013 tot en met 3 april 2014 te Almelo en/of Hengelo en/of

Sint-Michielsgestel, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal telkens

met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen

door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door

listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,

(een) medewerkers/eigenaar van [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de

afgifte van enige goederen/gelden, het verlenen van (een) dienst(en), het ter

beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet

doen van een inschuld, te weten herstelwerkzaamheden, door

- door zich voor te doen als een bonafide contra-expert en/of

- met voornoemde medewerkers/eigenaar van [slachtoffer 2] af te

spreken dat hij, verdachte, hem/haar/hun zal betalen voor de verrichte

herstelwerkzaamheden/diensten en/of

- voornoemde medewerkers/eigenaar van [slachtoffer 2] te kennen te

geven dat de betalingen binnenkort/binnen korte tijd bij hem/haar/hun

binnen zullen komen en/of

- voornoemde medewerkers/eigenaar van [slachtoffer 2] te kennen te

geven dat hij, verdachte, zelf is gestopt bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

de herstelwerkzaamheden gunde;

3.

hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 15 januari

2014 tot en met 6 mei 2014 te Almelo en/of Hengelo en/of Abcoude, gemeente De

Ronde Venen en/of Vriezenveen, gemeente Twenterand, althans in Nederland,

meermalen, althans eenmaal, telkens een geschrift dat bestemd was om tot

bewijs van enig feit te dienen, te weten een akte van cessie valselijk heeft

opgemaakt en/of heeft vervalst door:

- de handtekening van [slachtoffer 3] op de akte van cessie(s) te

plaatsen/zetten/na te maken en/of

- op de akte van cessie(s) werkzaamheden in rekening te brengen/te plaatsen

die niet zijn verricht en/of

- facturen aan de akte van cessie(s) toe te voegen van werkzaamheden die

niet zijn verricht,

met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te

doen gebruiken;

4.

hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot

en met 27 augustus 2014 te Almelo en/of Hengelo en/of Overdinkel, gemeente

Losser opzettelijk een geldbedrag ter hoogte van ongeveer 4169,83 euro, in elk

geval enige goederen/gelden, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4]

, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e)

goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten in zijn hoedanigheid

van contra-expert en/of als beheerder en/of gemachtigde, onder zich had,

wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3 De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding met betrekking tot feit 2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de dagvaarding voor wat betreft feit 2 onduidelijk is en daarom nietig is.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig is, nu op basis van de dagvaarding, noch het dossier duidelijk is met betrekking tot welke specifieke werkzaamheden verdachte [slachtoffer 2] zou hebben opgelicht en dus niet duidelijk is wat verdachte precies wordt verweten.

Het oordeel van de rechtbank

Ingevolge artikel 261 lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de dagvaarding opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het is begaan; verder vermeldt zij de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld. Een van de functies van de dagvaarding is het informeren van de verdachte voor welk voorval hij moet terechtstaan, zodat de verdachte weet waartegen hij zich te verdedigen heeft.

Het onder 2 ten laste gelegde behelst naar het oordeel van de rechtbank niet een voldoende duidelijke, aan de in artikel 261 Sv op straffe van nietigheid gestelde eis van opgave van het feit, aangezien de in de tenlastelegging genoemde gedragingen onvoldoende duidelijk en feitelijk zijn omschreven. De rechtbank verklaart de dagvaarding met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde daarom nietig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De bewijsoverwegingen

4.1

Feit 1

4.1.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft gesteld dat uit het dossier kan worden afgeleid dat sprake is van een schimmige werkwijze van verdachte om te proberen [slachtoffer 1] geld afhandig te maken. Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van contra-expert [slachtoffer 1] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van € 30.000,--.

4.1.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de wederrechtelijkheid van de bevoordeling ontbreekt, dat verdachte niet het oogmerk had om geld achterover te drukken en dat geen oplichtingsmiddelen aan te wijzen zijn.

4.1.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat op basis van onderhavig dossier niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde kan worden gekomen, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt van het gebruik van een van de in artikel 326 Sr genoemde oplichtingsmiddelen. Gelet hierop is het enkel bewegen van [slachtoffer 1] tot afgifte van een geldbedrag onvoldoende om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.2

Feit 3

4.2.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat het plaatsen van een valse handtekening door verdachte op een aantal akten van cessie kan worden bewezen, hetgeen leidt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.

4.2.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op uitdrukkelijk verzoek en initiatief van [slachtoffer 3] de akten van cessie met haar handtekening heeft ondertekend en deze namens partijen voorts aan de verzekeraar heeft gestuurd en dat door dit verzoek geen sprake is van het valselijk opmaken van akten. Voorts heeft de raadsman gesteld dat geen sprake is van het oogmerk om de akten als echt en onvervalst te gebruiken en dat geen nadeel is ontstaan voor de verzekeraar dan wel voor [slachtoffer 3] .

4.2.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft op 7 april 2014 de handtekening van [slachtoffer 3] nagemaakt op een zestal akten van cessie.

Voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift ingevolge artikel 225 Sr moet sprake zijn van een valselijk opgemaakt of vervalst geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, waarbij het oogmerk van de dader moet zijn gericht op het als echt en onvervalst gebruiken of door anderen doen gebruiken van dit geschrift. Vereist is verder dat verdachte het oogmerk had om de documenten als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie houdt gebruiken in: ‘elk gebruik in het maatschappelijk verkeer, waarbij sprake is van misleiding en waaruit enig nadeel kan ontstaan’.

Verdachte heeft door de handtekening van [slachtoffer 3] na te maken en te plaatsen op een zestal akten van cessie deze akten valselijk opgemaakt. Akten als deze zijn geschriften die dienen tot bewijs van enig feit, nu deze akten naar de verzekeraar worden gezonden die vervolgens bevrijdend kan betalen aan de cessionaris. De onderhavige akten zijn als waren zij echt en onvervalst naar buiten gebracht. De derde partij, de verzekeraar, was niet op de hoogte van de valsheid, waarmee de misleiding en – gelet op de hiervoor gemelde mogelijkheid voor bevrijdende betaling door de verzekeraar – de mogelijkheid van enig nadeel is gegeven. Dat verdachte op uitdrukkelijk verzoek van [slachtoffer 3] deze handtekeningen heeft gezet doet aan het strafbare van zijn handelen niet af.

De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen, zoals hiervoor uiteengezet. Niet bewezen is wat aan verdachte onder 3 meer of anders ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

4.3

Feit 4

4.3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 tenlastegelegde kan worden bewezen, nu verdachte op enig moment een geldbedrag van [slachtoffer 4] onder zijn beheer had en zich dit bedrag heeft toegeëigend en besteed.

4.3.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet op het wederrechtelijk toe-eigenen van het geldbedrag, nu verdachte het bedrag binnen de aanvankelijk overeengekomen termijn aan [slachtoffer 4] heeft terugbetaald en het geld in de tussenliggende tijd ‘in omloop is geraakt’ zonder dat verdachte opzet had om zich het geld toe te eigenen en niet meer terug te geven.

4.3.3

Het oordeel van de rechtbank

Het onder 4 ten laste gelegde kan niet bewezen worden verklaard, nu in dit ten laste gelegde feit een drietal pleegplaatsen is vermeld waarvan niet kan worden vastgesteld dat het feit zich aldaar heeft voorgedaan. De tenlastelegging vormt de grondslag voor de rechtbank om tot een mogelijke bewezenverklaring te komen. Deze zogenaamde grondslagenleer wordt strikt uitgelegd. De officier van justitie heeft voorts een zeer ruime bevoegdheid, tot aan de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, om de tenlastelegging te wijzigen. Daarnaast heeft de officier van justitie de mogelijkheid de pleegplaats ruim op te nemen in de tenlastelegging, zoals door opneming van een zinsnede als ‘althans in Nederland’, om mogelijke onduidelijkheden omtrent de pleegplaats te ondervangen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat met een dergelijk ruime bevoegdheid van de officier van justitie, de ruimte voor de rechtbank beperkt is om de grondslag van de tenlastelegging te verlaten en het gebrek te herstellen. Gelet op de hiervoor overwogen omstandigheden ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan verdachte vrij te spreken van het onder 4 ten laste gelegde feit.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:

3.

hij op 7 april 2014 in Nederland meermalen telkens een geschrift dat bestemd was om tot

bewijs van enig feit te dienen, te weten een akte van cessie, valselijk heeft opgemaakt door de handtekening van [slachtoffer 3] op de akten van cessie na te maken met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te

doen gebruiken.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 Sr . Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

feit 3

het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7 De op te leggen straf of maatregel

7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft oplegging van een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis, waarvan 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren gevorderd.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke straf nu verdachte heeft begrepen dat hij bepaalde zaken anders moet doen en dit inmiddels ook in de praktijk heeft gebracht.

7.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Op een zestal akten van cessie heeft verdachte een handtekening van een ander geplaatst. In het maatschappelijk verkeer moeten partijen erop kunnen vertrouwen dat degene die wenst te cederen ook degene is die de akte van cessie ondertekent. Verdachte heeft met zijn handelen het in hem gestelde vertrouwen als aannemer/contra-expert in deze kwestie op ernstige wijze beschaamd. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.

De door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) opgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting die betrekking hebben op fraude zien ook op fraudedelicten in de zin van onder meer titel XII Sr, de titel waaronder ook artikel 225 Sr valt. Deze ori ëntatiepunten geven bij een benadelingsbedrag tot € 10.000,-- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur is gelegen tussen één week en twee maanden, dan wel een onvoorwaardelijke taakstraf.

Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 23 februari 2017 blijkt dat verdachte in een verder verleden onder meer wegens vermogensdelicten met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 24 mei 2016.

De rechtbank heeft voorts, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, een eerdere veroordeling van verdachte in rekening gebracht, te weten: het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 april 2015, waarbij verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf.

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens meegewogen dat sprake is van een aanzienlijk tijdverloop. In beginsel is de rechtbank van oordeel dat feiten als de onderhavige een onvoorwaardelijke taakstraf rechtvaardigen. Echter op basis van het tijdsverloop, waardoor verdachte een aanzienlijke tijd in onzekerheid heeft moeten verblijven over de afwikkeling van deze zaak, het gegeven dat onderhavig feit niet tot benadeling heeft geleid, als ook artikel 63 Sr zoals voornoemd daarbij in aanmerking nemend, ziet de rechtbank reden voor oplegging van een andere strafmodaliteit, te weten een geheel voorwaardelijke taakstraf. Met betrekking tot de duur van de op te leggen taakstraf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte van een deel van de tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken.

Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren moet worden opgelegd, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.

8 De schade van benadeelden

8.1

De vordering van de benadeelde partij

- [slachtoffer 4]

, geboren [1972] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 8.718,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

8.2

Het oordeel van de rechtbank

De vordering heeft betrekking op het onder 4 tenlastegelegde.

Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvan kelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 22c, 22d Sr.

10 De beslissing

De rechtbank:

Nietigheid dagvaarding

- verklaart de dagvaarding met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde nietig;

bewezenverklaring

- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;

verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:feit 3 het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;

straf

veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 80 (tachtig) uren;

beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;

bepaalt dat deze taakstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

de rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:

stelt als algemene voorwaarde dat verdachte:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

schadevergoeding

- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 4] , geboren [1972] , in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en

mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.

Bijlage bewijsmiddelen

Leeswijzer

Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0500-2014086900 van 22 juli 2015. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1.)

Het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 april 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:

Ik heb op 7 april 2017 op een zestal akten van cessie de handtekening van [slachtoffer 3] nagemaakt.

2.)

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 13 juni 2014, pagina 151, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, als verklaring van aangeefster:

Toen ik de desbetreffende zes akten van cessie onder ogen kreeg, zag ik direct dat de handtekening zes maal vervalst was. Bij de handtekening die van mij zou moeten zijn, is goed te zien dat de letter G totaal ontbreekt. Ook is de letter S en N diverse keren onduidelijk geplaatst in de vervalste handtekening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature