Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Huwelijksgoederengemeenschap. Afwikkeling verkoop voormalige echtelijke woning.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/08/199328 / KG ZA 17-75

Vonnis in kort geding van 10 april 2017

in de zaak van

[X] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

advocaat mr. J.G.H. van der Kolk te Klazienaveen, toegevoegd d.d. 30 september 2016 onder nummer 5DD9410,

tegen

[Y] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

advocaat mr. S.M. Wolff te Zwolle.

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 24 maart 2017;

de bij brief van 31 maart 2017 overgelegde producties alsmede de eis in reconventie van de man;

de pleitnota van de man.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.

Partijen zijn op 2 juli 2010 in algemene gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is ontbonden bij beschikking van 13 augustus 2014. De echtscheidingsbeschikking is op 3 oktober 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Tot de per datum echtscheidingsverzoek ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap behoorde de woning aan de [adres] te [plaats] , waarvan partijen ieder voor de helft eigenaar waren. In het echtscheidingsconvenant d.d. 27 juni 2014 zijn partijen ten aanzien van de woning onder meer het volgende overeengekomen:

‘3.1 Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] .

3.2

Partijen hebben makelaarskantoor Bij Bärbel opdracht gegeven de verkoop van de in artikel 3.1 genoemde onroerende zaak ter hand te nemen.

Partijen hebben de vraagprijs vastgesteld op € 224.500 euro zegge TWEEHONDERDVIERENTWINTIGDUIZEND EN VIJFHONDERD euro. Partijen zullen de bodemprijs in overleg verminderen wanneer na enige tijd mocht blijken dat verkoop voor die prijs niet mogelijk is.

Kosten die aan de woning moeten worden gemaakt om de verkoop te bespoedigen zullen door de man en de vrouw samen worden betaald en in goed overleg worden gedaan.

3.3

Op de in art. 3.1 genoemde onroerende zaak rust een schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening van € 232.000,= euro, afgesloten bij de ING -bank, kantoorhoudende aan de Zuiderzeelaan 53 te Zwolle. Het na aflossing van voornoemde hypotheekschuld en betaling van makelaarskosten en overige verkoopkosten resterende bedrag (de eventuele overwaarde of restschuld) zal tussen partijen bij helfte worden verdeeld.’

2.3.

De woning is op 13 oktober 2016 verkocht voor € 195.000,-. De hypotheekschuld op de woning bedroeg ten tijde van de verkoop € 232.000,-. De aflosnota van de ING vermeldt als opgebouwd saldo aan ‘levensverzekering’ een bedrag van € 18.195,00. Dat bedrag is in mindering gebracht op de hypothecaire geldlening.

2.4.

De restschuld ten tijde van de levering van de woning op 27 december 2016 bedroeg € 22.922,78. Partijen hebben deze schuld, ieder bij helfte, inmiddels voldaan.

3 Het geschil

In conventie

3.1.

De vrouw heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

bepaalt dat de man binnen een week na betekening van het veroordelend vonnis de resterende restschuld ten bedrage van € 12.655,94, voortvloeiend uit de verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] , voor zijn rekening dient te nemen;

bepaalt dat de man het na de scheidingsdatum (3 oktober 2014) tot aan de datum van de levering van de voormalig echtelijke woning opgebouwde vermogen (27 december 2016) in de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering ad € 6.193,30 aan de vrouw dient te vergoeden;

de man veroordeelt in de kosten van de procedure, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand, buitengerechtelijke incassokosten, deurwaarderskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien de proceskosten niet tijdig worden voldaan.

3.2.

De man heeft de vordering betwist.

In reconventie

3.3.

De man heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

de vrouw veroordeelt tot finale afrekening tussen partijen van de restschuld van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] , in die zin dat bepaald wordt en voor recht gehouden wordt dat zowel de vrouw als de man een ieder 50% van de restschuld, groot conform de notariële afrekening d.d. 27 december 2016 € 22.922,78, derhalve een ieder een bedrag groot € 11.461,39, dient te vergoeden en te dragen, tegen finale kwijting over en weer ter zake deze restschuld;

bepaalt dat ten aanzien van de overlijdensrisicoverzekering bij Aegon , zoals deze is opgenomen op de aflosnota van de ING d.d. 27 december 2016 met een bedrag groot € 18.195,00, welk bedrag in de notariële aflosnota tevens voor dit bedrag is meegenomen in de aflossing van de hypothecaire lening, alsdan rustende op de woning aan de [adres] te [plaats] , de man aan de vrouw dient te vergoeden de helft van de premies over de periode oktober 2014 tot en met december 2016, welke bedrag gesteld dient te worden op 27 maal de maandpremie ad € 169,00 = € 4.563,00 : 2 = € 2.281,00 tegen finale kwijting over en weer ter zake deze overlijdensrisicoverzekering;

bepaalt dat indien één der partijen, dan wel beide partijen, nog bedragen ontvangen, samenhangende met de afwikkeling/afrekening van de woning en daarmee samenhangende leningen en/of verzekeringen, deze partij verplicht is terstond de andere partij hiervan onderbouwd op de hoogte te stellen en binnen 8 dagen na ontvangst van enig bedrag, de helft daarvan aan de andere partij te vergoeden, op straffe van verval van recht op zijn of haar aandeel in dat bedrag;

bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3.4.

De vrouw heeft de vordering betwist.

3.5.

Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4 De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.

Gelet op de aard van de vorderingen zullen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld.

4.2.

Het spoedeisend belang is gelet op het gevorderde voldoende aannemelijk gemaakt.

4.3.

In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vorderingen van de vrouw (in conventie) en de vorderingen van de man (in reconventie) een zodanige kans van slagen hebben in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop, toewijzing van de door hen gevorderde voorlopige maatregelen gerechtvaardigd voorkomt. Daarbij gaat de voorzieningenrechter uit van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden en het daaromtrent gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering, omdat daarvoor in onderhavige procedure geen plaats is nu deze zich hiervoor niet leent.

Restschuld woning

4.4.

Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag hoe de restschuld met betrekking tot de voormalig echtelijke woning onderling tussen partijen dient te worden gedragen.

4.5.

De vrouw heeft aangevoerd dat de man de woning zelfstandig kon financieren en dat hij daarom in de woning had moeten blijven wonen, waardoor geen restschuld zou zijn ontstaan. Verder heeft de vrouw aangevoerd dat de man haar onder druk heeft gezet om akkoord te gaan met een te lage verkoopprijs en ten slotte dat door toedoen van de man partijen de mogelijkheid is ontnomen gebruik te kunnen maken van de zogenaamde NHG -garantie. Die handelwijze is onrechtmatig jegens de vrouw. De man dient daarom de volledige restschuld op zich te nemen.

4.6.

De man heeft aangevoerd dat de restschuld bij helfte dient te worden gedragen. Partijen hebben steeds geweten dat de man de woning zelfstandig zou kunnen financieren (en dus dat NHG-garantie illusoir was) en zijn bewust overeengekomen dat de woning zou worden verkocht. Partijen zijn voorts overeengekomen dat de vraagprijs werd verlaagd.

4.7.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Partijen hebben op 27 juni 2014 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij de bindende afspraak hebben opgenomen dat de woning onderhands zal worden verkocht en dat de overwaarde of restschuld bij helfte zal worden verdeeld. De man kan niet worden verweten dat hij onrechtmatig heeft gehandeld, aangezien hij overeenkomstig voormelde afspraak heeft gehandeld. Dat de woning voor een te laag bedrag zou zijn verkocht, zoals de vrouw stelt, brengt evenmin mee dat sprake is van een onrechtmatige daad door de man. De vrouw heeft ervoor gekozen mee te werken aan de levering van de woning. Indien de vrouw de verkoopprijs te laag achtte in relatie tot de waarde van de woning en de te voorziene restschuld, geldt dat zij de volgens haar, haar opgedrongen verkoopprijs had kunnen laten toetsen door de rechter. Juist door middel van een kort geding had zij een oordeel over de verkoopprijs kunnen verkrijgen. Ten slotte geldt dat (volstrekt) niet onderbouwd is dat en hoe de man de kans op toepassing van de NHG-garantie bewust of onbewust heeft verspeeld voor of na de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat van onrechtmatig handelen geen sprake is en dat partijen conform het echtscheidingsconvenant de restschuld bij helfte dienen te dragen, zoals geschied.

Levensverzekering

4.8.

Partijen zijn het erover eens dat aan de hypotheek een levensverzekering (door de vrouw aangeduid als ‘beleggingsverzekering’) verbonden is ter aflossing van de hypothecaire geldlening. Vaststaat dat de vrouw in de periode oktober 2014 tot en met december 2016 als enige van partijen de verschuldigde premies heeft voldaan.

4.9.

Volgens de vrouw bedroeg de waardeaangroei van de verzekering € 6.193,30. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de waardeaangroei volledig aan haar toekomt, omdat zij de premie in voormelde periode alleen heeft voldaan.

4.10.

De man heeft aangevoerd dat partijen de premie gezamenlijk bij helfte dienden te voldoen. De man heeft de premie berekend op een bedrag van € 4.563,00 (27 maal de maandpremie ad € 169,00). De man heeft in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de man tot vergoeding aan de vrouw van de helft (€ 2.281,00) verschuldigd is. Daar komt bij aldus de man dat de vrouw haar berekening niet verifieerbaar heeft onderbouwd, bijvoorbeeld via een afschrift van de ING.

4.11.

In het echtscheidingsconvenant is geen bepaling opgenomen over de wijze waarop moet worden omgegaan met de premie- en waardeopbouw van de levensverzekering. De man heeft onweersproken aangevoerd dat de waarde van de levensverzekering diende ter aflossing van de hypothecaire geldlening, hetgeen ook volgt uit de door de man overgelegde aflosnota. Nu de restschuld tussen partijen bij helfte verdeeld dient te worden, geldt dat de waarde van de levensverzekering eveneens bij helfte verdeeld dient te worden. Dat betekent dat de man alsnog met terugwerkende kracht gehouden is om de premie over de periode oktober 2014 tot en met december 2016 bij helfte te voldoen aan de vrouw. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de berekening van de man van de premie in die periode, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de man aan de vrouw de helft van € 4.563,00 verschuldigd is, te weten € 2.281,50.

Nagekomen baten met betrekking tot de afwikkeling woning dan wel afwikkeling levensverzekering

4.12.

Ter zitting is komen vast te staan dat de vrouw uit voormelde levensverzekering inmiddels een nabetaling ad € 2.500,00 heeft ontvangen, omdat ten tijde van de levering van de woning de hoogte van de levensverzekering niet juist berekend was. Dit bedrag komt voor de helft aan de man toe. Per saldo dient de man daarom aan de vrouw een bedrag te betalen van (€ 2.281,50 – € 1.250,00 =) € 1.031,50. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de man gehouden is tot betaling van dat bedrag aan de vrouw. Na betaling door de man aan de vrouw zijn partijen over en weer geheel gekweten inzake de financiële afwikkeling van hun onderhands verkochte en inmiddels notarieel geleverde voormalig echtelijke woning.

4.13.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter:

in conventie en in reconventie

5.1.

veroordeelt de man aan de vrouw een bedrag ad € 1.031,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis,

5.2.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.3.

compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen,

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature