Uitspraak
Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 179016 FT RK 15.1773
datum vonnis: 22 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker,
verder te noemen: [verzoeker]
Het procesverloop
[verzoeker] heeft een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 15 maart 2016. Ter zitting is [verzoeker] verschenen samen met de heer [A] van Carint Reggeland. Van de behandelingen heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling
De feiten
De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoek in totaal € 27.089,45 waaronder de volgende schuld:
- Interbank € 21.526,60 (2011).
Uit de bij het verzoek gevoegde bijlagen blijkt voorts dat [verzoeker] een kinderalimentatieplicht van in totaal € 287,00 per maand heeft en dat het door de Stadsbank gedurende het minnelijke traject gehanteerde vrij te laten bedrag ook is verhoogd met dit bedrag teneinde [verzoeker] in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen.
De toelichting van [verzoeker]
heeft ter zitting verklaard dat hij de kinderalimentatieplicht van € 287,00 per maand sinds de scheiding maandelijks voldoet. [verzoeker] heeft voorts verklaard dat hij goed contact heeft met zijn ex-partner en dat zij bij de scheiding hebben afgesproken dat zijn ex-partner in ruil voor de door [verzoeker] betaalde kinderalimentatie van € 287,00 per maand kleding voor [verzoeker] koopt en zijn sportuitgaven bekostigt. [verzoeker] weet niet voor welk bedrag zijn ex-partner precies maandelijks kleding voor hem koopt en sportuitgaven betaald. Wellicht is dit minder dan € 287,00 per maand, aldus [verzoeker] .
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of [verzoeker] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] hierin niet is geslaagd.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant maakt de rechtbank op dat bij de scheiding in juni 2013 is afgesproken dat [verzoeker] het krediet bij Interbank zou voortzetten en dat hij € 287,00 per maand aan kinderalimentatie zou betalen. [verzoeker] heeft zich in september 2014 gemeld bij de Stadsbank omdat hij niet meer in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en [verzoeker] heeft thans een verzoek tot toepassing van de WSNP ingediend. Gebleken is dat [verzoeker] tot op heden wel de kinderalimentatie van € 287,00 per maand heeft betaald aan zijn ex-partner en dat in ruil hiervoor de ex-partner (maandelijks) kleding en ‘sportuitgaven’ voor [verzoeker] heeft betaald. Deze afspraak bestaat thans nog steeds en wordt nagekomen, aldus [verzoeker] . De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat de kinderalimentatie feitelijk niet ten goede is gekomen aan de kosten van de opvoeding van de kinderen maar aan de bekostiging van (luxe)goederen voor [verzoeker] zelf, namelijk kleding en sportuitgaven. De rechtbank is van oordeel dat door deze handelwijze inkomen van [verzoeker] buiten bereik van de schuldeisers is gebleven en dat dit [verzoeker] moet worden aangerekend. Door de betaling van de kinderalimentatie, die feitelijk de bekostiging van (luxe)goederen van [verzoeker] zelf inhield, is er immers minder geld overgebleven voor het aflossen van de schulden dan wel het sparen voor de schuldeisers gedurende het minnelijke traject. Aangezien door [verzoeker] geen andere feiten en/of omstandigheden zijn gesteld komt de rechtbank gelet op het voorgaande tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest.
De rechtbank zal het verzoek gelet op het voorgaande afwijzen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Faillissementswet.
De beslissing:
de rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.C. Bosch, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
[-] .