Uitspraak
Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/15/31 F
datum vonnis: 23 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[verzoeker] ,
geboren [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker, verder te noemen [verzoeker] .
Het procesverloop
Op 8 augustus 2014 heeft de Ontvanger van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf, mede kantoorhoudende te Enschede, het faillissement van [verzoeker] aangevraagd.
Naar aanleiding hiervan heeft [verzoeker] op 25 augustus 2014, aangevuld op
24 september 2014, een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend.
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2014 is dat verzoek afgewezen. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is bij beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
27 november 2014 afgewezen.
[verzoeker] is vervolgens bij vonnis van deze rechtbank van 14 januari 2015 in staat van faillissement verklaard.
[verzoeker] heeft op 6 november 2015 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 februari 2016, waar [verzoeker] is verschenen. verschenen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling
In artikel 15b lid 1 van de Faillissementswet (Fw) is de mogelijkheid voor de gefailleerde om – ingeval het faillissement is uitgesproken op verzoek van (een) schuldeiser(s) – te verzoeken het faillissement op te heffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, beperkt tot het geval redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de in artikel 3 lid 1 Fw genoemde termijn van veertien dagen na verzending van de brief van de griffier geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval het faillissement van [verzoeker] is uitgesproken op verzoek van een schuldeiser. De rechtbank stelt voorts vast dat [verzoeker] , ter afwending van dit faillissement, op 25 augustus 2014 een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Bij vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2014 is dat verzoek afgewezen. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het eerste in artikel 15b lid 1 Fw omschreven geval van verontschuldigbare termijnoverschrijding. Nu het faillissement van [verzoeker] is uitgesproken op verzoek van een schuldeiser is van het tweede in artikel 15b lid 1 Fw omschreven geval, namelijk dat het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte, evenmin sprake.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verzoeker] in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaren.
De beslissing:
de rechtbank:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. J.M. Marsman, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.