Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.135221.22
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1978,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Grave, Huis van Bewaring.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 augustus 2023.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 5 oktober 2021 tot en met 27 juni 2023 te Helmond en/of Budel en/of andere plaatsen in Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet , te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of- het opzettelijk vervaardigen van
Amfetamine, zijnde amfetamine en/of MDMA, zijnde MDMA (methyleendioxymethamfetamine),
(telkens) een of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden en /of te bevorderen
zich of (een) anderen gelegenheid middelen of inlichtingen heeft trachten te verschaffen tot het plegen van dat/die feiten en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die ketel(s), althans hardware, bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- een of meerdere (gemodificeerde) ketel(s), althans hardware, ten behoeve van de productie van amfetamine en/of MDMA, al dan niet op bestelling, gemaakt en/of gelast en/of verkocht en/of aangepast en/of gerepareerd en/of
- een of meerdere goederen ten behoeve van het maken van een of meerdere (gemodificeerde) ketel(s), althans hardware, voor de productie van amfetamine en/of MDMA, aangeschaft en/of gekocht en/of besteld en/of
- een of meerdere loods(en) en/of gebouw(en) gehuurd en/of tot zijn beschikking gehad, om een of meerdere ketel(s), althans hardware, voor de productie van amfetamine en/of MDMA te kunnen maken en/of opslaan;
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Helmond een wapen en/of munitie van categorie III onder 1 en/of categorie II, van de Wet wapens en munitie, te weten een
- vuurwapren, van het merk Glock, type 19GEN4, kaliber 9m19 en/of
- munitie,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie en de rechtmatigheid van de bewijsgaring.
Door de raadsman is aangevoerd dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden. Aan diens verweer zijn – zo begrijpt de rechtbank – twee pijlers ten grondslag gelegd: 1. Er bestond onvoldoende informatie om onderzoek Etienne op te starten. Het ontbrak reeds voor de start van het onderzoek aan cryptoberichten op grond waarvan een strafrechtelijke verdenking jegens de verdachte kon worden gebaseerd. Enkel vanwege slecht nagetrokken en bijeengeraapte informatie uit dossiers van andere strafrechtelijke onderzoeken (Baraga, 26Leie, Tiffany en Penders) werd door geknutselde TCI-informatie onderzoek Etienne opgestart, aldus de raadsman. 2. Bewust is door de politie verzuimd om gedurende het jaar dat zij de verdachte heeft gevolgd een volledig beeld van de verdachte te verkrijgen. Het dossier bevat niets met betrekking tot de dagelijkse werkzaamheden van de verdachte als legitieme producent van ketels met roermotoren en verwarmingselementen. Hiermee hebben de opsporingsinstanties zich niet gehouden aan hun wettelijke verbaliseringsplicht. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie door deze schending van artikel 6 EVRM in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Subsidiair heeft de raadsman – enkel met betrekking tot feit 2 – zich op het standpunt gesteld dat de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het vuurwapen en de munitie van het bewijs moeten worden uitgesloten. Hiertoe is aangevoerd dat het aantreffen van het wapen en de munitie het gevolg is geweest van een “gecreëerde verdenking” en een jaar lang niets zeggend onderzoek”. Door in strijd met de normen die het Nederlandse procesrecht kent, waaronder de verbaliseringsplicht, een eenzijdig beeld van de verdachte te schetsen, is er onrechtmatig binnengetreden in de betreffende garagebox. De verdachte had immers nooit als verdachte mogen worden aangemerkt indien de politie eerlijk was geweest over alle informatie waarover zij beschikte. Het aantreffen van het wapen en de munitie kan aldus worden aangemerkt als een verboden vrucht van het onrechtmatig handelen van de politie.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan als een reactie op een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ad.1.
De rechtbank stelt vast dat onderzoek Etienne is gestart met op de verdachte gerichte informatie, neergelegd in een zogenaamd afschermproces-verbaal, en afkomstig uit een op dat moment lopend ander opsporingsonderzoek. De politie heeft vervolgens onderzoek verricht met het oog op het zogeheten “opplussen van startinformatie”. Naar aanleiding van de informatie in het afschermproces-verbaal werden er onder andere camera’s geplaatst met zicht op de buitenzijde van de loods van de verdachte. Op de beelden werd gezien dat er personen de loods binnengaan die gekend zijn vanwege hun betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs en dat de verdachte contact had met die personen. Het onderzoeksteam kreeg gedurende het onderzoek en na een bevel van de officier van justitie op grond van artikel 126dd Sv bovendien beschikking over de informatie waarop het afschermproces-verbaal was gebaseerd. In OVC-gesprekken van 5 en 11 oktober 2021 en 20 mei 2022, opgenomen in opsporingsonderzoek Baraga, horen politieambtenaren de stem van een onbekende man (NNM1) met een Antilliaans accent. Door het onderzoeksteam zijn op enig moment de OVC-bestanden beluisterd en is de stem van de verdachte herkend. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de startinformatie voldoende concreet en voorts genoegzaam getoetst om grondslag te kunnen bieden voor een verdenking jegens de verdachte van overtreding van de Opiumwet.
Ad. 2.
Voor de stelling van de verdediging dat de politie voor de verdachte ontlastende informatie uit het dossier heeft gehouden en daarmee (bewust) een eenzijdig beeld van de verdachte heeft willen schetsen, vindt de rechtbank evenmin steun in het dossier en de behandeling ter terechtzitting. Aan de enkele omstandigheid dat in het dossier geen bevindingen zijn opgenomen op grond waarvan de (ook) legitieme ketelwerkzaamheden van de verdachte kunnen worden afgeleid, kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de politie de waarheidsvinding door de rechter heeft gefrustreerd. Daarbij komt dat de verdediging op dit punt heel globaal verweer heeft gevoerd, niet concreet heeft gemaakt waaruit de schending van het recht op een eerlijk proces in dit kader precies heeft bestaan en bovendien heeft zij nagelaten om op dit punt onderzoekswensen kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt dat geenszins is gebleken dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Gelet op al het voorgaande wordt het verweer, inhoudende dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces, in al haar onderdelen verworpen. De rechtbank acht daarmee de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Mede gezien haar overweging onder ad. 1. opgenomen over de start van onderzoek Etienne bestond er naar het oordeel van de rechtbank voldoende verdenking jegens de verdachte om te mogen binnentreden in diens garagebox aan de Narcissenstraat in Helmond ter inbeslagneming. De bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het vuurwapen en de munitie zijn hiermee bruikbaar voor het bewijs en de rechtbank zal deze gebruiken.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ook al bevat de delictsomschrijving van artikel 10a lid 1 van de Opiumwet niet de term ‘opzet’, voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben als bedoeld in artikel 10a lid 1, aanhef en onder 3 °, Opiumwet, is opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) vereist op de voorbereiding of bevordering van een feit zoals bedoeld in artikel 10 lid 4 van de Opiumwet . Dit brengt met zich dat het weliswaar niet noodzakelijk is dat de tenlastelegging de term ‘opzet’ bevat, maar uit de bewijsvoering moet wel volgen dat sprake is van opzet op de voorbereiding of bevordering van een feit zoals bedoeld in artikel 10 lid 4 van de Opiumwet . Daarnaast moet de verdachte weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd zijn tot het plegen van het feit zoals bedoeld in artikel 10 lid 4 van de Opiumwet .
Uit het dossier volgt dat de verdachte meermalen onder meer in zijn werkplaats contacten heeft onderhouden met personen met antecedenten op het gebied van synthetische drugs en dat hij in opdracht van hen aan ketels heeft gewerkt. De verdachte heeft niet ontkend dat er in zijn werkplaats ketels stonden of hebben gestaan die niet door zijn gebruikelijke legitieme opdrachtgever – Orangeworks – waren gebracht, maar door mensen die de verdachte niet of nauwelijks kende. Uit het door de officier van justitie gepresenteerde bewijs volgt echter niet dat de verdachte wist dat deze personen antecedenten hadden op het gebied van synthetische drugs. Dat de verdachte werkzaamheden heeft verricht aan ketels, terwijl hij op dat moment niet beschikte over enige bedrijfsgegevens van de opdrachtgever, maakt dit niet anders. De rechtbank vindt dit wel opmerkelijk, temeer omdat verdachte heeft verklaard normaliter geen werkzaamheden te verrichten zonder dat hij de bedrijfsgegevens van zijn opdrachtgever kent, maar het levert geen bewijs van de hiervoor genoemde wetenschap op.
Uit OVC-gesprekken van oktober 2021 volgt verder dat de verdachte destijds voor zijn werkzaamheden aan een ketel contant zou worden betaald en dat er gesproken is over het op advies van de verdachte verwijderen van serie- of identificatienummers van ketels of daaraan gerelateerde onderdelen. De verdachte heeft verklaard dat het gebruikelijk is om serie- of identificatienummers van ketels of daaraan gerelateerde onderdelen te verwijderen. Niet is gebleken dat dit niet gebruikelijk zou zijn.
Het dossier bevat verder aanwijzingen dat er bij de loods van de verdachte op 5 oktober 2021 een ketel is opgehaald die vervolgens rechtstreeks naar een locatie in Peer (België) is gebracht, alwaar ongeveer twee maanden later een niet in werking zijnd lab is aangetroffen ten behoeve van het omzettingsproces van een (pre)precursor naar PMK, een precursor voor de productie van MDMA. Niet is echter gebleken dat de verdachte de bestemming van de ketel kende of ernstige reden had om deze te vermoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden aanwijzingen dat de door de verdachte in oktober 2021 geproduceerde of gemodificeerde ketels uiteindelijk ervoor waren bedoeld gebruikt te worden bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank vindt in het dossier echter onvoldoende bewijs waaruit kan worden opgemaakt dat de verdachte op dat moment wist dat de ketels die hij bouwde of waaraan hij (las)werkzaamheden verrichtte daarvoor bestemd waren, zodat niet kan worden bewezen dat bij de verdachte opzet bestond, evenmin in voorwaardelijke vorm, op de onder feit 1 ten laste gelegde strafbare voorbereidings- of bevorderingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet .
De rechtbank overweegt verder dat het dossier ook voor wat betreft de overige ten laste gelegde periode, meer specifiek de periode van mei 2022 tot en met 27 juni 2023, onvoldoende bewijs bevat op grond waarvan het opzet bij de verdachte kan worden gebaseerd. De omstandigheid dat er bij een onderzoek in de werkplaats van de verdachte op 27 juni 2023 een verwarmingselement is gevonden waarop sporen van MDMA zijn aangetroffen, maakt dit oordeel niet anders. Niet is immers gebleken dat de verdachte wist dat het verwarmingselement deze sporen bevatte.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2.
Een einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, met proces-verbaalnummer PL2100-2022113081, onderzoeksnaam Etienne, afgesloten op 10 juli 2023, in totaal 629 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van bevindingen, van 27 juni 2023, opgemaakt en elektronisch ondertekend door [verbalisant 1] , pag. 593, in onderling verband en samenhang bezien met een kennisgeving van inbeslagneming, pag. 624-625.
Op 27 juni 2023 vond een doorzoeking plaats van garagebox [huisnummer] , gevestigd aan [adres] in Helmond. Aangetroffen in een mapje [de rechtbank begrijpt: hoes] en in beslag genomen werden:
* goednummer: PL2100-2022113081-2081838
object: vuurwapen (pistool);
* goednummer: PL2100-2022113081-2081861 (SIN AAQS3151NL)
object: patroonhouder gevuld met munitie;
* goednummer: PL2100-2022113081-2081875 (SIN AAQS3154NL)
object: patroonhouder incl. munitie.
Een proces-verbaal aanvullend dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, met proces-verbaalnummer PL2100-2022113081, onderzoeksnaam Etienne, afgesloten op 22 augustus 2023, in totaal 67 doorgenummerde bladzijden, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal onderzoek vuurwapen, van 17 juli 2023, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] , pag. 11, 13-14.
Op 17 juli 2023 werden door mij onderstaande voorwerpen nader omschreven en gecategoriseerd.
Pistool (goednummer 2081838):
Ik zag dat dit voorwerp een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool was van het merk Glock, model 19 Gen4, kaliber 9x19 millimeter, wapennummer ZTN288. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie .
Munitie:
Ik zag dat dit 15 centraalvuur kogelpatronen waren van het kaliber 9 millimeter Luger (9x19 millimeter), afkomstig uit patroonmagazijn met SIN AAQS3151NL. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie . Deze munitie is geschikt om te worden afgeschoten in bovengenoemd pistool Glock 19 Gen4.
Munitie:
Ik zag dat dit 13 centraalvuur kogelpatronen waren van het kaliber 9 millimeter Luger (9x19 millimeter), afkomstig uit patroonmagazijn met SIN AAQS3154NL. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie . Deze munitie is geschikt om te worden afgeschoten in bovengenoemd pistool Glock 19 Gen4.
Een verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2023, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven.
Ik heb op 27 juni 2023 in Helmond een wapen van het merk Glock, type 19GEN4, kaliber 9m19 voorhanden gehad. Dit vuurwapen lag in een door mij gehuurde garagebox aan [adres] in Helmond. (...) De voorzitter vraagt mij of ik in het hoesje heb gekeken waarin het pistool was gestopt. Ik heb wel in het hoesje gekeken, voordat ik het in ontvangst nam. (...)
Nadere overweging met betrekking tot feit 2.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 27 juni 2023 in een garagebox in Helmond het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen voorhanden heeft gehad. Hij heeft echter wetenschap van de aanwezigheid van munitie in twee eveneens in die garagebox aangetroffen patroonhouders ontkend.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het pistool en de patroonhouders, die gevuld waren met munitie, in hetzelfde mapje (hoesje) waren verborgen. Ter terechtzitting heeft de verdachte op een vraag van de voorzitter verklaard dat hij voor ontvangst daarvan in het betreffende hoesje heeft gekeken. Gelet hierop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte zich ook bewust moest zijn geweest van de aanwezigheid van de patroonhouders met de munitie in het hoesje. De rechtbank acht daarom wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de munitie eveneens genoegzaam bewezen. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 2 bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
2.
op 27 juni 2023 te Helmond een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Glock, type 19GEN4, kaliber 9m19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van de verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 gevorderd:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest;
een geldboete ter hoogte van € 10.000,-.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval dat de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring van feit 2 komt en tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat normaliter wordt volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht te volstaan met die straf en voorts het bevel tot gevangenhouding ten spoedigste op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een door hem gehuurde garagebox een vuurwapen van categorie III en daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen met munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen en daarom dient streng te worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank overweegt dat deze oriëntatiepunten in het geval van het voorhanden hebben van een pistool van categorie III onder 1 in een woning (niet zijnde een openbare ruimte) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden als uitgangspunt nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven daarvoor geen aanleiding. De rechtbank acht geen termen aanwezig om naast de op te leggen gevangenisstraf ook een geldboete op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de op te leggen straf in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezen verklaarde. De omstandigheid dat het vuurwapen en de munitie in een door de verdachte gehuurde garagebox opgeslagen waren en daarom niet direct voor de verdachte beschikbaar waren, leidt niet tot een lagere straf. Bij vuurwapenbezit wordt immers onderscheid gemaakt tussen bezit in een woning of een ander niet-publiek gebouw, en bezit in de openbare ruimte.
De rechtbank acht aldus het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere, lichtere, straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
De rechtbank zal het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
De motivering met betrekking tot de in beslag genomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat er nog beslag rust op:
1. een drukmeter, nanometer (goednummer 2081910);
2. een pistool, merk Glock 19gen4) (goednummer 2081838);
3. een patroonhouder, merk Glock (goednummer 2081857);
4. een tas (hoes) (goednummer 2081890);
5. een patroonhouder, merk Glock, gevuld met munitie - hoeveelheid onbekend (goednummer 2081861);
6. een patroonhouder, inclusief munitie - hoeveelheid onbekend (goednummer 2081875);
7. een boek, kleur roze (goednummer 2081805);
De officier van justitie heeft teruggave aan de verdachte gevorderd van de onder nummers 1 en 7 genoemde goederen en onttrekking aan het verkeer van de onder nummers 2 tot en met 6 genoemde goederen. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor onder nummers 2, 3, 5 en 6 genoemde goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het hiervoor onder nummer 4 genoemde voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met betrekking tot welke het onder feit 2 bewezen verklaarde is begaan en dat aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de overige in beslag genomen goederen, omdat naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht .
De uitspraak.
De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde;
verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het onder feit 2 bewezen verklaarde oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie ;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
* een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
heft het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf;
legt op de volgende bijkomende straf:
* verbeurdverklaring van de in beslag genomen tas (hoes) (goednummer 2081890);
legt op de volgende maatregel:
* onttrekking aan het verkeer van de volgende in beslag genomen goederen:
- een pistool, merk Glock 19gen4) (goednummer 2081838);
- een patroonhouder, merk Glock (goednummer 2081857);
- een patroonhouder, merk Glock, gevuld met munitie - hoeveelheid onbekend (goednummer 2081861);
- een patroonhouder, inclusief munitie - hoeveelheid onbekend (goednummer 2081875);
gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende in beslag genomen goederen:
- een drukmeter, nanometer (goednummer 2081910);
- een boek, kleur roze (goednummer 2081805).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels en mr. I.J.M. Weemers, griffiers,
en is uitgesproken op 3 oktober 2023.
Pagina 360 en verder van het einddossier.
De rechtbank gaat er mede gelet op de stemherkenning vanuit dat verdachte de in de gesprekken van oktober 2021 genoemde NN1 is.