Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer met een machete in de rug te slaan met een zeer ernstige verwonding tot gevolg. Het beroep op noodweer wordt verworpen. Verdachte wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank veroordeelt verdachte tot 240 uur taakstraf en een gevangenisstraf van 360 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 358 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij wordt niet ontvankelijk in de vordering verklaard [onevenredige belasting strafproces, mede gelet op het gevoerde "eigen schuld verweer.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Team Strafrecht

Parketnummer: 01.238844.19

Datum uitspraak: 11 oktober 2021

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,

wonende te [adres 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2021.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 augustus 2021.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Leende ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een machete, althans een lang en scherp voorwerp, in de zij en/of de rug, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Leende, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een machete, althans een lang en scherp voorwerp, in de zij en/of de rug, althans in het lichaam heeft gestoken en/of met een knuppel, althans een hard voorwerpen, meermalen op/tegen de arm, althans het lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het ten laste gelegde

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, poging doodslag, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de officier van justitie.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft bepleit dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden. Het letsel is niet op een vitale plaats van het lichaam aangebracht, een operatie was niet nodig en er is geen sprake geweest van opzet op het overlijden van het slachtoffer. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen

 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 september 2021 afgelegd.

Ik heb uitgehaald met de machete die ik vasthield, naar [slachtoffer] . Ik heb hem met de machete geraakt.

 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 4 oktober 2019, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 4 oktober 2019 [pag. 016-018]. Deze aangifte houdt onder meer zakelijk weergegeven het volgende in:

Op 4 oktober 2019 ben ik zwaar mishandeld, er is op mij ingehakt. Ik belde aan bij [adres 2] in Leende. Ik zag dat [verdachte] een machete in zijn rechterhand vasthield.

In mijn ooghoek zag ik [verdachte] een hakkende beweging maken in de richting van mijn rug. Ik voelde ineens een enorme klap in mijn linkerzij. Terwijl ik over mijn shirt wreef, voelde ik dat mijn hand in een voor mij onbekende opening in mijn lichaam gleed. Ik besefte ineens dat ik een enorme snee in mijn rug had. Ik voelde met mijn hand letterlijk mijn eigen ribbenkast. De artsen hebben mij gehecht.

 Schriftelijk bescheid betreffende [slachtoffer] , opgesteld door [dokter] te Geldrop [pag. 025]]. Dit bescheid houdt onder meer zakelijk weergegeven het volgende in:

Betreft forse snijwond van 23 centimeter lang, links. De wond gaat door de spieren. Er is sprake van ernstig uitwendig bloedverlies.

Nadere overwegingen van de rechtbank

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft een telefoongesprek gevoerd met het slachtoffer [slachtoffer] , naar aanleiding van een conflict tussen de vader van verdachte en diens ex-partner. [slachtoffer] was de nieuwe vriend van deze ex-partner van de vader van verdachte. Uit dat gesprek blijkt dat [slachtoffer] zich naar de woning van de vader zal begeven. Verdachte is op dat moment in de woning van zijn vader in Leende aanwezig. Vader en verdachte zijn bang voor de confrontatie met [slachtoffer] . Vader belt 112 en verdachte probeert dat ook. Duidelijk wordt dat de politie niet ter plaatse zal komen. Verdachte is nog in de woonkamer op het moment dat vader de deur opent na aanbellen door [slachtoffer] . Verdachte hoort een schermutseling tussen vader en slachtoffer en wil zijn vader helpen. De voordeur is op dat moment geopend. Verdachte ziet vader met een knuppel in zijn hand en slachtoffer in een aanvallende gevechtshouding tegenover elkaar staan. Daaropvolgend maakt verdachte een ‘hakkende’ beweging met de machete in zijn hand naar [slachtoffer] . Deze machete heeft een lemmet van ongeveer 25 cm. [slachtoffer] loopt daarbij een zeer ernstige verwonding op aan zijn rug. Een snijwond van 23 centimeter lang en ongeveer 10 centimeter breed met fors bloedverlies als gevolg.

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte bewust, met de machete in zijn hand met kracht een hakkende beweging heeft gemaakt op het slachtoffer. Het slachtoffer is geraakt aan de linkerkant van zijn rug, op een plek waar zich ook kwetsbare organen bevinden, zoals onder meer de nieren en de longen. Het op deze wijze met kracht met een machete op het lichaam hakken is naar het oordeel van de rechtbank een handeling waarbij de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk is. Met zijn handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het slachtoffer heeft, dankzij het feit dat een door de vriendin van [slachtoffer] gealarmeerde vriend hem naar het ziekenhuis kon brengen voor medische bijstand, het incident overleefd.

Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

op 4 oktober 2019 te Leende ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een machete hem in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard, omdat de aanval van verdachte geboden was als noodzakelijke verdediging van zijn vader tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de grenzen van een noodzakelijke verdediging weliswaar mogelijk zijn overschreden, maar dat deze overschrijding onmiddellijk het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Verdachte zag zijn grootste angst (dat zijn vader iets door slachtoffer zou worden aangedaan) waarheid worden. De raadsman merkt daarbij op dat in acht genomen dient te worden wat de reclassering heeft beschreven over cliënt, namelijk dat hij niet volledig toerekeningsvatbaar is. De raadsman concludeert dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Met betrekking tot het beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank dat inderdaad sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes vader door [slachtoffer] , maar dat niet aannemelijk is geworden dat de situatie zodanig was dat de gedragingen van verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn vader. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van verdachte, het maken van een hakkende beweging met een machete als verdedigingsmiddel, in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Immers, [slachtoffer] was alleen en ongewapend, terwijl verdachte en zijn vader met zijn tweeën waren en de vader van verdachte bovendien reeds gewapend was met een knuppel. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.Met betrekking tot het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn vader tegen de fysieke aanval die [slachtoffer] op hem deed en voorts dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Echter, niet is aannemelijk geworden dat die hevige gemoedsbeweging werd veroorzaakt door de vorenbedoelde fysieke aanval van [slachtoffer] op verdachtes vader. Immers, uit het dossier blijkt dat verdachte reeds eerder, namelijk toen hij hoorde dat [slachtoffer] onderweg was naar de woning van zijn vader in paniek raakte en ‘het niet meer wist’. Het beroep op noodweerexces wordt daarom eveneens verworpen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat bij het vaststellen van de op te leggen straf ten gunste van verdachte rekening gehouden moet worden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het door de reclassering vastgestelde lage recidiverisico en de afwezigheid van een noodzaak tot het opleggen van bijzondere voorwaarden. Gelet op de kwetsbaarheid van verdachte is een taakstraf voldoende, een gevangenisstraf heeft geen meerwaarde.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer] . Ten gevolge daarvan heeft het slachtoffer een grote snijwond opgelopen die tot fors bloedverlies heeft geleid. Voor het slachtoffer moet dit een angstige en schokkende gebeurtenis zijn geweest. Verdachte heeft verdachte met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate aangetast.

De rechtbank weegt het in het voordeel van verdachte mee dat de aanloop naar het bewezenverklaarde voor verdachte zeer stressvol is geweest. Verdachte is betrokken geraakt in een conflict tussen zijn vader, diens ex-partner en haar nieuwe vriend, het slachtoffer. Het slachtoffer heeft bewust de confrontatie met verdachte en zijn vader opgezocht bij de woning van de vader van verdachte. Een plek waar verdachte zich juist veilig zou moeten kunnen voelen. De rechtbank is van oordeel dat door verdachte ook voldoende aannemelijk is gemaakt dat [slachtoffer] als eerste fysiek geweld heeft gebruikt tegen de vader van verdachte.

Verdachte heeft een vergeefse poging gedaan om via 112 hulp van de politie te krijgen om deze confrontatie te vermijden, nadat zijn vader ook al tevergeefs bij 112 om hulp had verzocht. Het was een voor verdachte - mede ook als gevolg van zijn verstandelijke beperking - een zeer beangstigende situatie.

Uit het reclasseringsadvies en daarin aangehaalde rapportage concludeert de rechtbank dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.

Verdachte heeft thans zijn leven op orde en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte op dit moment desastreus zou zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien blijk gegeven van de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed en heeft hij oprecht berouw getoond.

Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te beperken tot het aantal dagen dat verdachte al in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank acht daarnaast de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om te benadrukken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig feit. Een feit waar normaal gesproken, in zaken zonder deze bijzondere omstandigheden zoals hiervoor besproken, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor worden opgelegd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is, mede gelet op het gevoerde eigen schuld-verweer, dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

poging tot doodslag

en verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf

een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 358 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren

voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding

bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. J. Donkersloot, voorzitter,

mr. H.M. Hettinga en mr. G. Blanken, leden,

in tegenwoordigheid van mr. S.H.C. Merkx, griffier,

en is uitgesproken op 11 oktober 2021.

Voor zover niet anders wordt aangegeven, maken de hierna te noemen pagina’s deel uit van het dossier opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] , politie Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, met [dossiernummer] , gesloten op 18 november 2019, aantal doorgenummerde pagina’s: 177.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature