Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wraking. Processuele beslissingen. Optreden ter zitting van de rechter

Uitspraak



beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer

Zaaknummer: WR 20/012

Beslissing van 26 mei 2020

op het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoeker,

strekkende tot de wraking van

mr. J. van der Weij,

rechter in deze rechtbank,

hierna te noemen: de rechter

1 Procesverloop

De Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI) heeft op 5 maart 2020 verzocht de tot en met 13 mei 2020 geldige ondertoezichtstelling (OTS) van verzoekers kinderen [naam] , [naam] en [naam] met een half jaar te verlengen, tot en met 13 november 2020.

Dit verzoek (dat is geregistreerd onder zaaknummer / rekestnummer [nummer] ) is door de rechter behandeld op de zitting van 30 april 2020. Vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus is deze zitting telefonisch verlopen, van 16:45 uur tot 17:45 uur. Naast een vertegenwoordiger van de GI waren verzoeker, zijn ex-partner [naam] (hierna: [naam] , de moeder van [naam] , [naam] en [naam] ) en haar huidige partner aanwezig bij de zitting. De griffier heeft van wat door de aanwezigen op de zitting is gezegd aantekeningen gemaakt.

Verzoeker heeft bij e-mail van 30 april 2020 om 18:32 uur de rechter gewraakt.

De rechter heeft de wrakingskamer bij brief van 8 mei 2020 meegedeeld dat zij niet berust in de wraking.

[naam] heeft bij e-mail van 13 mei 2020 gereageerd op het wrakingsverzoek van verzoeker.

Het wrakingsverzoek is behandeld op 14 mei 2020 door middel van een Skype -beeldverbinding. Verzoeker heeft deelgenomen aan deze Skype-zitting. De rechter heeft niet deelgenomen aan de Skype-zitting.

2 Het wrakingsverzoek

2.1

Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat hij tijdens de zitting op 30 april 2020 van de rechter geen verzoeken mocht indienen. Zoals uit de zittingsaantekeningen van 30 april 2020 blijkt en zoals verzoeker tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft toegelicht, had hij willen verzoeken om verlenging van de OTS met een jaar, in plaats van de door de GI verzochte zes maanden. Hij had ook willen verzoeken om het aanstellen van een andere GI (GI Jeugd Veilig Verder). Tenslotte had hij willen verzoeken om parallel ouderschap, een aanpak via de zogenoemde schottenmethode, om inzet van Kiescoach (om te helpen bij contactherstel met de kinderen) en om te bepalen dat wordt deelgenomen aan de cursus Scheidingsatlas. Voor het doen van deze verzoeken tijdens de zitting van 30 april 2020 kreeg hij van de rechter echter niet de kans. De rechter hield dit af en merkte op dat alleen het verzoek van de GI ter beoordeling voorlag en dat de verzoeken schriftelijk moeten worden ingediend. Dat was volgens verzoeker echter niet mogelijk , omdat hij de op de zaak betrekking hebbende stukken pas op 25 april 2020, dus vijf dagen voor de zitting van 30 april 2020, ontving en bovendien incompleet. Hierdoor was hij niet in staat tijdig zijn verzoeken schriftelijk in te dienen. Verzoeker vindt dat de rechter het hem had moeten toestaan de verzoeken op de zitting, dus mondeling, in te dienen, althans gelegenheid had moeten bieden dit later alsnog te doen. Door dit niet toe te staan, heeft de rechter volgens verzoeker bepaald niet objectief gehandeld.

Verzoeker legt aan zijn wrakingsverslag verder ten grondslag dat de rechter tijdens de zitting van 30 april 2020 een zeer vijandige houding tegen hem aannam, met name toen de eerder gegeven contactregeling (omgang met [naam] , [naam] en [naam] ) ter sprake kwam. De rechter heeft tegen verzoeker gezegd dat, als hij het niet eens is met deze regeling en tot een andere regeling wil komen, hij hierover maar een nieuwe procedure moet starten, dit terwijl - volgens verzoeker - juist de OTS-maatregel zal moeten bijdragen aan wat hij beoogt.

3 De beoordeling

Inleidende opmerkingen

3.1

In artikel 36 Rv is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak

behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de

rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit artikel 37 Rv volgt dat het verzoek moet wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.

3.2

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.

Mondelinge verzoeken tijdens de zitting van 30 april 2020

3.3

Tijdens de zitting van 30 april 2020 heeft de rechter verzoeker voorgehouden dat hij tijdens die zitting geen (mondelinge) verzoeken kan indienen, dat hij dit schriftelijk moet doen en dat alleen het door de GI ingediende verzoek tot verlenging van de OTS ter beoordeling voorligt. Die mededelingen zijn processueel van aard. Het is duidelijk dat verzoeker die mededelingen als negatief heeft ervaren. Als uitgangspunt geldt echter dat een als negatief ervaren processuele beslissing en/of mededeling op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat laatste is slechts het geval als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. Van een dergelijke onbegrijpelijkheid is in dit geval geen sprake.

3.4

Overigens blijkt uit de aantekeningen die de griffier van de zitting van 30 april 2020 heeft gemaakt dat de rechter verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld om duidelijk te maken wat hij precies verzoekt en vervolgens, nadat verzoeker dit duidelijk had gemaakt, de overige aanwezigen (de GI, [naam] en haar huidige partner) heeft gevraagd om een reactie op die verzoeken. Vervolgens heeft de rechter opgemerkt dat zij, zoals zij heeft aangegeven in haar reactie op het wrakingsverzoek, over die verzoeken een beslissing zal nemen in de beschikking op het verzoek van de GI tot verlenging van de OTS.

Vijandige houding

3.5

Vast staat dat in het verleden een contactregeling is vastgesteld. Verzoeker heeft – kortgezegd – moeite met deze regeling en de naleving hiervan. Tijdens de zitting van 30 april 2020 heeft de rechter verzoeker er op gewezen dat hij de contactregeling moet naleven en dat als hij het niet eens is met de regeling hij een zaak aanhangig moet maken om een andere regeling te krijgen. Ouders kunnen niet zeggen “ik doe er niets mee”. Verzoeker heeft deze mededelingen als zeer vijandig ervaren. De wrakingskamer stelt vast dat de opmerkingen die de rechter heeft gemaakt een voorlichtend karakter hebben en niet getuigen van een persoonlijke mening: ouders, dus ook verzoeker, dienen zich aan een vastgestelde omgangsregeling met hun kinderen te houden en dienen, als zij het niet eens zijn met de regeling of hiermee niet uit de voeten kunnen, een procedure te starten voor een andere regeling. Het behoort tot de onderzoekende taak van de rechter om daarbij kritische opmerkingen te maken. Het optreden van de rechter ter zitting levert echter onvoldoende aanwijzingen op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat daarmee bij verzoeker de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

Slotsom

3.6

Omdat ook overigens niet is gebleken van concrete feiten of omstandigheden waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, wijst de wrakingskamer het wrakingsverzoek af.

4. De beslissing

De wrakingskamer wijst het wrakingsverzoek af.

Deze beslissing is gegeven op 26 mei 2020 door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,

mr. M.F.M.T. Franke en mr. C.A. Mandemakers, leden, in aanwezigheid van

mr. J.R. Leegsma, griffier.

griffier voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen voorziening open (artikel 39 lid 5 Rv)


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature