Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/860369-16
Datum uitspraak: 18 november 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 september 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 23 november 2015 te Deursen-Dennenburg en/of Herpen, gemeente Oss, althans in Nederland, (meermalen) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens)
zijn penis in de mond en/of de vagina en/of de anus van [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich door [slachtoffer 1] laten pijpen en/of een of meer vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht en/of [slachtoffer 1] gevingerd en/of gebeft en/of gelikt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte
- misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht en/of het leeftijdsverschil en/of
- heeft aangedrongen op seksuele handelingen terwijl [slachtoffer 1] aangaf dat ze niet wilde en/of huilde en/of
- zich dominant en/of dwingend heeft opgesteld ten opzichte van [slachtoffer 1] en/of (daarbij) gezegd dat [slachtoffer 1] zich er maar overheen moest zetten en/of
- [slachtoffer 1] op haar billen heeft geslagen en/of aan de haren van [slachtoffer 1] heeft getrokken
en/of (aldus) voor [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 24 oktober 2015 te Deursen-Dennenburg en/of Herpen, gemeente Oss, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens)
zijn penis in de mond en/of de vagina en/of de anus van [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich door [slachtoffer 1] laten pijpen en/of een of meer vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht en/of [slachtoffer 1] gevingerd en/of gebeft en/of gelikt;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 november 2015 tot en met 20 november 2015 te Herpen, gemeente Oss, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] (meermalen) heeft mishandeld door - tweemaal, althans eenmaal, tegen een open kastdeur aan te trappen/stampen
waarachter [slachtoffer 1] zat en/of waardoor die kastdeur tweemaal, althans eenmaal tegen de rug van [slachtoffer 1] kwam en/of
- [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- [slachtoffer 1] heeft geduwd;
3.
hij op of omstreeks 14 december 2015 te Deursen-Dennenburg, gemeente Oss,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] (meermalen) tegen diens neus, althans in het gezicht, te slaan en/of te stompen.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak feit 1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde verkrachting. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster door andere feitelijkheden heeft gedwongen tot seksueel contact. Verdachte heeft namelijk psychische druk op aangeefster uitgeoefend. Verder heeft hij misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin aangeefster ten opzichte van verdachte verkeerde en geweld gebruikt tegen aangeefster.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting. De raadsman acht de verklaringen van aangeefster uiterst ongeloofwaardig. Daarnaast is alle informatie met betrekking tot de verdenking afkomstig uit één bron, namelijk aangeefster.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde ontucht met een minderjarige die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, heeft de raadsman van verdachte bepleit dat de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster niet als ontuchtig zijn aan te merken. Verdachte moet daarom in de visie van de verdediging ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair: verkrachting.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld wordt dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of er sprake is van voldoende steunbewijs is, indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige – zoals vaak het geval is bij zedenzaken – afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige.
De rechtbank is van oordeel dat zich naast de aangifte onvoldoende steunbewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde dwang te komen. De rechtbank merkt daarbij op dat zich in het dossier weliswaar verklaringen bevinden die de lezing van het slachtoffer (deels) ondersteunen, maar dat deze verklaringen allemaal dezelfde bron hebben, namelijk aangeefster zelf.
Dat betekent dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte psychische druk op aangeefster heeft uitgeoefend en evenmin dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie ten opzichte van aangeefster.
De door de officier van justitie aangehaalde WhatsApp-berichten, waaruit blijkt dat sprake was van verbaal en fysiek geweld in de relatie tussen verdachte en aangeefster, doen daar niet aan af. Uit niets blijkt dat het geweld waaraan in die berichten gerefereerd wordt in verband staat met (aldus afgedwongen) seksuele handelingen. Daar komt nog bij dat deze berichten zien op de eindperiode van de relatie tussen verdachte en aangeefster (een periode waarin verdachte vreemd ging en er een discussie was tussen verdachte en aangeefster wie de ander had besmet met een geslachtsziekte) en daarom naar het oordeel van de rechtbank niet representatief zijn voor de (gehele) ten laste gelegde periode.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair: ontucht met een minderjarige.
Vast staat dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met en ten opzichte van aangeefster en dat die handelingen ook bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze seksuele handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtig in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
De wetgever heeft sinds 2002 voor ogen gestaan dat het bij deze bepaling gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Seksueel gedrag tussen leeftijdgenoten dat in het huidig tijdgewricht als normaal wordt beschouwd, valt buiten het bereik van de strafwet (aldus Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, 27745). Normaal seksueel verkeer tussen jongeren is geen ontucht. Er kan pas van ontucht sprake zijn bij seks tussen een kind en een aanmerkelijk ouder persoon (aldus de Minister, Tweede Kamer, 27745, nr. 14).
Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken, bijvoorbeeld als er sprake is van vrijwillig contact tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen en die eventueel een affectieve relatie hebben. Er moet dan wel sprake zijn van gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. De maatstaf is of de desbetreffende handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt komt het in belangrijke mate aan op een waardering van feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank acht de seksuele handelingen die verdachte bij aangeefster heeft verricht niet ontuchtig. Zij neemt hierbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
De rechtbank overweegt ter zake dat er over een langere periode sprake is geweest van een affectieve relatie tussen verdachte en aangeefster, dat zij ook na het tussentijds verbreken van de relatie nog seksueel contact met elkaar hadden en dat aangeefster (feitelijk) heeft ingestemd met de ten laste gelegde seksuele handelingen. Het leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte bedroeg – op één maand na – vijf jaren. Dit leeftijdsverschil is naar het oordeel van de rechtbank aanzienlijk, maar niet zo groot dat dit per definitie leidt tot ongelijkwaardigheid tussen verdachte en aangeefster. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en aangeefster in dezelfde levensfase verkeerden: zij waren beide schoolgaand (verdachte volgde een BBL-opleiding) en thuiswonend.
Naar het oordeel van de rechtbank is verder niet gebleken dat de seks tussen verdachte en aangeefster onvrijwillig was. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet vastgesteld worden dat verdachte steeds zou hebben aangedrongen op het verrichten en het dulden van seksuele handelingen door aangeefster. Hoewel aangeefster veelvuldig heeft aangegeven dat hiervan sprake was, bevat het dossier hiervoor geen steunbewijs. Ook de zich in het dossier bevindende WhatsApp-berichten onderbouwen deze stelling niet. Verder hecht de rechtbank veel belang aan de omstandigheid dat aangeefster in de periode dat zij geen relatie had met verdachte hem regelmatig opzocht en zij dan in de auto seks hadden.
Het moge zo zijn dat aangeefster zich achteraf bezien gepusht tot het hebben van seks met verdachte heeft gevoeld, maar het dossier bevat, afgezien van de verklaringen van aangeefster, geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat zij dit gedurende de periode dat zij met verdachte een affectieve en/of seksuele relatie onderhield, ook zo ervaarde. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting daarom niet vaststellen dat de instemming van aangeefster gekleurd en de seks daarmee onvrijwillig is geweest, laat staan dat dit voor verdachte kenbaar is geweest.
Verdachte behoort onder deze omstandigheden dan ook integraal te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Bewijs ten aanzien feiten 2 en 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft partiële vrijspraak gevraagd van het in het gezicht en/of tegen het hoofd slaan van aangeefster zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte heeft bekend dat hij de vader van aangeefster, [slachtoffer 2] , heeft geslagen. Wel voelde verdachte zich bedreigd, waardoor er gesproken zou kunnen worden van (putatief) noodweer.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2: mishandeling [slachtoffer 1] .
Verklaring aan aangeefster [slachtoffer 1] .
De eerste keer dat mishandeling voorkwam was op 14 november 2015. Toen we bij [verdachte] (de rechtbank: [verdachte] ) thuis waren kregen we ruzie. Hij zat op bed en ik zat op de grond. Hij trapte toen twee keer achter elkaar tegen de kastdeur die open stond waardoor ik deze twee keer tegen mijn rug aan kreeg. Dat deed veel pijn en ik heb daar nu nog steeds last van. Hij gaf mij daarna met zijn vlakke hand een klap in mijn gezicht. Hij sloeg mij tegen mijn linkerwang aan. Dat deed zeer, pijn. De tweede keer was op 20 november 2015 toen ik hem vertelde dat ik chlamydia had. Ik kreeg toen de schuld van [verdachte] dat hij het van mij had. Ik zat in de woonkamer op een stoel. Hij sloeg mij met zijn vuist op mijn gezicht. Ik stond op en toen pakte hij mij beet. Hij stond achter mij en sloeg met zijn rechterarm om mijn nek/borst en sloeg met zijn linkerhand met zijn vuist tegen mijn hoofd. Hij sloeg mij daar verschillende keren, ik denk drie keer. Ik had ook een bult hiervan achter mijn linkerslaap. Hij heeft mij ook een keer hard tegen een aanrechtje in de bijkeuken aan geduwd.
Verklaring van verdachte.
Dat met die kast is wel gebeurd. Daardoor had zij die blauwe schouder. We waren bij mij thuis en ik wilde dat ze naar huis ging, maar dat deed ze niet. Ik stampte toen tegen die kast aan en die kwam toen tegen haar rug aan. Ik heb haar ook een keer een duw gegeven.
Verklaring van [getuige] .
Op 20 november 2015 appte [slachtoffer 1] (de rechtbank: [slachtoffer 1] ) mij dat ze chlamydia had. Later bleek dat zij medicijnen moest halen voor [verdachte] en dat hij haar geslagen had. [slachtoffer 1] kwam thuis met een bult op haar hoofd. Die bult heeft daar tien dagen gezeten.
Relaas van [verbalisant] .
Door mij werden vanaf de mobiele telefoon van [slachtoffer 1] , betreffende een witkleurige iPhone [serienummer] , voorzien van het [telefoonnummer slachtoffer] , veiliggestelde WhatsApp-gesprekken geanalyseerd.
Hiertoe werden door mij de aangetroffen WhatsApp-gesprekken tussen aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte [verdachte] nagelezen.
Bij het doorlezen van de gesprekken was het opvallend dat:
- er momenten in de gesprekken voorkomen die mogelijk duidden op geweld
binnen de relatie en [slachtoffer 1] daarbij bewoordingen gebruikt als:
- dat hij haar niet meer moet slaan en als het mis gaat hij haar invalide slaat
(bijlage 1):
“ [telefoonnummer slachtoffer] [slachtoffer 1] – [telefoonnummer verdachte] [verdachte] 15-11-2015 1:50:26
Je moet me echt niet meer slaan. (…)”
- dat zij geen geweld wil in de relatie en dat zij niet meer wil dat hij haar slaat of spuugt (bijlage 2):
“ [telefoonnummer slachtoffer] [slachtoffer 1] – [telefoonnummer verdachte] [verdachte] 15-11-2015 20:38:20
(…) ik vind het heel erg wat er gisterenavond is gebeurd. (…) ik wil gewoon geen geweld in onze relatie(…)
[telefoonnummer slachtoffer] [slachtoffer 1] – [telefoonnummer verdachte] [verdachte] 15-11-2015 21:23:10
Maar ik wil niet dat je me slaat.”
- wat ze tegen haar moeder moet zegen over haar blauwe schouder (bijlage 4)
“ [telefoonnummer slachtoffer] [slachtoffer 1] – [telefoonnummer verdachte] [verdachte] 22-11-2015 9:37:02
Mama vraagt hoe me schouder zo blauw kan zijn.
Wa moek zegge
Heb al wat bedacht”.
Nadere bewijsoverweging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op meerdere momenten heeft mishandeld. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat verdachte haar in haar gezicht en tegen haar hoofd heeft geslagen. Haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de verklaring van haar moeder, die heeft verklaard dat zij heeft gezien dat aangeefster een bult op haar hoofd had die zij niet kon verklaren en door de WhatsApp-berichten die aangeefster aan verdachte heeft verstuurd daags nadat zij door hem is mishandeld.
Ten aanzien van feit 3: mishandeling [slachtoffer 2] .
Verklaring van aangever [slachtoffer 2] .
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 14 december 2015 te Deursen-Dennenburg, gemeente Oss door [verdachte] . Hij heeft me met gebalde vuist en met kracht op mijn neus geslagen. Mijn neus begon direct zwaar te bloeden. Ik had een open wond op mijn neusbrug. De huisarts heeft me behandeld. Die heeft plakhechtingen op mijn neus geplakt.
Verklaring van verdachte.
Het klopt dat ik hem, de vader van [slachtoffer 1] , op zijn neus heb geslagen.
Als ik sla, sla ik met mijn vuist. Ik heb hem op zijn gezicht geraakt. Ik zag dat er bloed uit zijn neus kwam.
Overweging ten overvloede.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op 14 december 2015 heeft mishandeld door hem op zijn neus te stompen. Verdachte heeft dit ook erkend.
De rechtbank beoordeelt het beroep op (putatief) noodweer niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het verweer is niet beargumenteerd en is niet voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. Het verweer behoeft dan ook geen nadere bespreking.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
2.
in de periode van 14 november 2015 tot en met 20 november 2015 te Herpen, gemeente Oss, [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld door - tweemaal tegen een open kastdeur aan te trappen waarachter [slachtoffer 1] zat en waardoor die kastdeur tweemaal tegen de rug van [slachtoffer 1] kwam en
- [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en
- [slachtoffer 1] heeft geduwd;
3.
op 14 december 2015 te Deursen-Dennenburg, gemeente Oss,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door [slachtoffer 2] tegen diens neus te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft – op basis van een bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 – gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, in verband met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht om aan verdachte een werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van (destijds) zijn vriendin en kort na het verbreken van de relatie aan mishandeling van haar vader. Hij hield aan de ferme slag van verdachte een gebroken neus over. Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten (bijna) 21 jaar.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en de omstandigheid dat verdachte, blijkens een uittreksel uit zijn justitiële documentatie van 30 september 2019, vóór deze twee mishandelingen niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en daarna ook niet meer.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte zelf is getroffen door de gevolgen die de aanhouding vanwege vermeend seksueel misbruik voor hem hebben gehad. Verdachte kampt met veel spanningen en stress en is, ten gevolge van zijn aanhouding, gediagnosticeerd met PTSS. Verdachte nam volop deel aan het dorpse leven, maar mijdt nu alle contacten in het dorp en heeft een deel van zijn sociaal netwerk laten vallen om verdere problemen te voorkomen. Reclassering Nederland heeft in het door haar over verdachte opgemaakte rapport van 10 oktober 2019 beschreven dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat hulpverlening geïndiceerd is.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Op mishandeling met lichamelijk letsel ten gevolge hebbend staat in beginsel een geldboete van 750 euro. De rechtbank houdt er rekening mee dat het geweld tegen aangeefster heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer en dat haar vader door het handelen van verdachte aanzienlijk letsel heeft opgelopen, hetgeen een taakstraf rechtvaardigt.
De raadsman heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen, maar heeft dat verzoek niet nader onderbouwd.
De rechtbank ziet daartoe geen aanknopingspunten. De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding van dit advies af te wijken.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 18 juli 2016 in verzekering gesteld. Dit vonnis zal worden gewezen op 18 november 2019, ruim één jaar en vier maanden buiten de gestelde termijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 80 uren passend. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de straf matigen tot een taakstraf van 60 uren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder feit 1 ten laste gelegde zedendelicten en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering ingediend. Zij vordert een bedrag van € 1.918,15 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade en € 494,92 aan reiskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materieel geleden schade redelijk, voldoende toegelicht en toewijsbaar. Ten aanzien van de immaterieel geleden schade acht de officier van justitie toewijzing van een bedrag van
€ 10.000,00 passend. Zij heeft verzocht de vordering tot vergoeding van toekomstige materiële schade, zoals gebruikelijk, niet-ontvankelijk te verklaren en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van geleden schade niet-ontvankelijk te verklaren nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit en de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsman merkt op dat hij de vordering op een laat moment heeft gekregen en zich daartegen, mede gelet op de complexiteit en omvang van de vordering, niet adequaat kan verweren.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte verzocht de vordering substantieel gematigd toe te wijzen en de toekomstige schadeposten af te wijzen.
Beoordeling. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit en of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De vordering van de benadeelde partij is op het eerste oog volledig geënt op de feiten waarvan de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken, is laat ingediend en complex van aard.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering ingediend. Hij vordert een bedrag van € 725,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 127,59 aan reiskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende toegelicht en het gevorderde bedrag aan immateriële schade redelijk. De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte meent primair dat de vordering (tot immateriële schadevergoeding) niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat verdachte zich moest verdedigen tegen een volwassen man die hem aanviel. Gezien de situatie, lijkt een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade meer passend. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde reiskosten.
Beoordeling. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 14 december 2015, tot aan de dag der algehele voldoening. De aangehaalde uitspraak ter onderbouwing van de immateriële schade is vergelijkbaar en kan in redelijkheid op € 725,00 worden gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 14 december 2015, tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht .
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 2:mishandeling, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 3:mishandelingverklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 3:Maatregel van schadevergoeding van EUR 852,59 subsidiair 17 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 852,59 (zegge: achthonderdtweeënvijftig euro en negenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 725,00 immateriële schadevergoeding en
EUR 127,59 aan materiële schadevergoeding (post: reiskosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 14 december 2015, tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van EUR 852,59 (zegge: achthonderd tweeënvijftig euro en negenenvijftig cent), te weten EUR 725,00 immateriële schadevergoeding en EUR 127,59 aan materiële schadevergoeding (post: reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 14 december 2015, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Ten aanzien van feit 2: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2019.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, DRR, proces-verbaalnummer: PL2100-2015267128, PL2100-2015279212 en PL2100-2015267724, (totaal) aantal pagina’s: 382. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 11 december 2015, p. 36-73 van voornoemd proces-verbaal.
Proces-verbaal van (2e) verhoor meerderjarige [verdachte] d.d. 19 juli 2016, p. 332-351 van voornoemd proces-verbaal.
Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 8 januari 2016, p. 79-90 van voornoemd proces-verbaal.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] d.d. 17 december 2015, p. 256-284 van voornoemd proces-verbaal.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 4 november 2019.
Proces-verbaal van (3e) verhoor meerderjarige [verdachte] d.d. 19 juli 2016, p. 352-358 van voornoemd proces-verbaal.