U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Aanmerkelijke schuld in het verkeer (6 WVW 1994) te Lierop. Betreft een ongeval met dodelijke afloop.

Verdachte is een beroepschauffeur die met een trekker met oplegger onder mistige omstandigheden te weinig afstand heeft gehouden op zijn voorganger waarna verdachte op enig moment moest uitwijken, daarbij op de verkeerde weghelft is geraakt en op een tegenligger is gebotst.

Opgelegd wordt een taakstraf van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis en een rijontzegging van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/860131-19

Datum uitspraak: 6 september 2019

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

wonende te [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2019.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2019.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

primair

hij op 31 januari 2019 te Lierop, gemeente Someren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een trekker met oplegger, daarmede rijdende over de weg, de N612, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen door:

-onder mistige omstandigheden,

-in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid en /of afstand tot de voor hem rijdende vrachtauto niet zodanig te regelen dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg kon overzien en/of waarover deze weg vrij was, -terwijl aan beide zijde van de rijbaan verkeersborden model J37 waren geplaatst met onderborden die waarschuwden voor bedrijfsuitritten, en/of kort voor en/of tijdens het verkeersongeval internetpagina's te bezoeken op zijn mobiele telefoon, althans zijn telefoon vast te houden en/of toetsen op zijn telefoon in te drukken, en/of -niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, en/of

-uit te wijken naar links over een dubbele onderbroken as-streep en zo op de andere weghelft van de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer te belanden waar zich een personenauto bevond die hem, verdachte, tegemoet reed en vervolgens (frontaal) tegen die personenauto te rijden en/of te botsen,

waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.

[artikel 6 Wegenverkeerswet 1994]

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op 31 januari 2019 te Lierop, gemeente Someren, als bestuurder van een voertuig, een trekker met oplegger, daarmee rijdende op de weg, de N612, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt of verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd door:

-onder mistige omstandigheden,

-in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid en /of afstand tot de voor hem rijdende vrachtauto niet zodanig te regelen dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg kon overzien en/of waarover deze weg vrij was, -terwijl aan beide zijde van de rijbaan verkeersborden model J37 waren geplaatst met onderborden die waarschuwden voor bedrijfsuitritten, en/of kort voor en/of tijdens het verkeersongeval internetpagina's te bezoeken op zijn mobiele telefoon, althans zijn telefoon vast te houden en/of toetsen op zijn telefoon in te drukken, en/of -niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, en/of

-uit te wijken naar links over een dubbele onderbroken as-streep en zo op de andere weghelft van de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer te belanden waar zich een personenauto bevond die hem, verdachte, tegemoet reed en vervolgens (frontaal) tegen die personenauto te rijden en/of te botsen.

[artikel 5 Wegenverkeerswet 1994]

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd.

Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsbeslissing

Inleiding.

Op 31 januari 2019 is verdachte te Lierop als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtwagencombinatie, zijnde een trekker met oplegger) betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een ander voertuig. Als gevolg van dit ongeval is de bestuurder van dat andere voertuig, genaamd [slachtoffer] , overleden.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Het oordeel van de rechtbank.

A. De bewijsmiddelen

1.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:

Ik was op 31 januari 2019 te Lierop de bestuurder van de vrachtwagen waarmee een verkeersongeval is veroorzaakt. Ik ben beroepschauffeur en ik rijd al 18 jaar met deze vrachtwagen. Ik was even afgeleid door het kanaal langs de weg, waardoor ik te laat zag dat de vrachtwagen voor me moest remmen. Uit schrik en omdat ik niet meer tijdig kon remmen heb ik het stuur naar links omgegooid. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik te kort op mijn voorganger reed en dat ik wist dat op die weg op meerdere punten in- en uitritten waren. Het klopt dat ik te kort op mijn voorganger reed en dat ik daardoor moest uitwijken. De 2-secondenregel is mij bekend maar 2 seconden is eigenlijk nog te kort op een voorganger als je met een vrachtwagen rijdt. Ik zat dichter op mijn voorganger dan dit. Ook wist ik inderdaad dat op deze weg meerdere in- en uitritten waren. U vraagt mij of ik heb geanticipeerd op een plotseling remmen van mijn voorganger. Niet specifiek. U vraagt mij of deze combinatie van factoren niet betekent dat ik als beroepschauffeur veel te onvoorzichtig ben geweest. Dat ben ik met u eens.

2.

Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2019021363 (pagina’s 009-023), inhoudende de bevindingen van de verbalisant, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:

Het verkeersongeval had plaatsgevonden op donderdag 31 januari 2019, omstreeks 10:39 uur (tijdstip eerste melding meldkamer). De bestuurder van een vrachtwagen was met dit voertuig op de verkeerde weghelft geraakt en in botsing gekomen met een personenauto. Ten gevolge van dit ongeval was de bestuurder van de personenauto overleden.

Kort voor de plaats van het ongeval waren aan beide zijden van de rijbaan waarschuwingsborden geplaatst. Aan de rechterzijde van de rijbaan waren bedrijven gevestigd, waarbij door afslaand verkeer verkeersremmingen kunnen ontstaan. Gelet op de inrichting van de weg heeft de wegbeheerder er voor gekozen deze extra waarschuwingsborden te plaatsen.

Op het moment van mijn onderzoek was er sprake van daglicht bij mistige weersomstandigheden. Gelet op tijdstip van onderzoek was er geen reden om aan te nemen dat de weersomstandigheden op het moment van ongeval anders waren geweest. Ik zag dat het zicht ongeveer 100 meter betrof.

Oorzaak

De bestuurder van de bedrijfsauto was met dit voertuig op de verkeerde weghelft geraakt waarbij als gevolg van deze gedraging/handeling een ernstig (dodelijk) verkeersongeval was ontstaan.

Toedracht

De bestuurder van een bedrijfsauto reed hiermee over de rechterrijstrook van de N612 in de rijrichting van Lierop. Ter hoogte van HM 83.1, werd door de bestuurder van de bedrijfsauto een remming ingezet en uitgeweken naar de linkerrijstrook. Hier kwam de bedrijfsauto frontaal in botsing met de bestuurder van de personenauto welke in tegengestelde richting reed.

Gevolg

Ten gevolge van het ongeval kwam de bestuurder van de personenauto te overlijden, ontstond schade aan beide betrokken voertuigen en werd het weggedeelte van de N612 in beide richtingen voor de duur van vier uur afgesloten.

3.

Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer PL2100-2019021363-11 (pagina’s 053-054), inhoudende de bevindingen van de verbalisanten, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –:

Op basis van hetgeen door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat de genoemde persoon [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden als gevolg van een ongeval.

Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De raadsman heeft betwist dat het ongeluk is veroorzaakt door (zeer) aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Hij heeft daartoe kort samengevat aangevoerd dat uit vaste jurisprudentie volgt dat een enkel moment van onoplettendheid nog geen aanmerkelijke schuld oplevert.

De rechtbank overweegt als volgt.

Voor een bewezenverklaring van het misdrijf ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

Voor culpa, waarvan wordt gesproken als sprake is van schuld als bestanddeel van de delictsomschrijving, zoals in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), is een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij culpa dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’.

De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen het volgende vast

Verdachte, van beroep vrachtwagenchauffeur met een lange staat van dienst, heeft rijdende in zijn vrachtwagencombinatie op de N612 in de richting van Lierop onvoldoende afstand bewaard tot zijn voorganger, zodat hij niet tijdig zijn snelheid kon minderen toen de vrachtauto voor hem af moest remmen voor afslaand verkeer. Dit terwijl verdachte de weg goed kent en weet dat verkeer op deze weg gebruik kan maken van de aanwezige bedrijfsinritten. Ter plaatse wordt door middel van verkeersborden ook gewaarschuwd voor de aanwezigheid van bedrijfsinritten. Verdachte heeft hierop onvoldoende geanticipeerd. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij was afgeleid, naar eigen zeggen door te kijken naar het kanaal. Dit geheel van gedragingen, waaronder ook de onoplettendheid van verdachte, heeft erin geresulteerd dat hij zijn vrachtwagen ten opzichte van zijn voorligger niet tot stilstand kon brengen c.q. voldoende snelheid kon doen minderen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg kon overzien en waarover deze weg vrij was. Dit resulteerde er vervolgens in dat verdachte, toen zijn voorligger plotseling moest remmen en hij een aanrijding met zijn voorligger moest voorkomen, de verkeerde keus maakte door op het laatste moment uit te wijken naar de andere weghelft, zonder dat hij waar kon nemen of op die andere weghelft tegemoetkomend verkeer reed. Dit heeft vervolgens tot de noodlottige aanrijding geleid waarbij [slachtoffer] zodanig gewond is geraakt dat hij uiteindelijk is overleden.

Gelet op deze gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard en ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Van een enkel moment van onoplettendheid, zoals door de verdediging is betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Daarbij heeft de rechtbank nog in aanmerking genomen dat verdachte een beroepschauffeur is op de vrachtwagen. Tegen die achtergrond mocht van de verdachte worden verlangd bij de vastgestelde verkeersgedragingen meer voorzichtigheid aan de dag te leggen dan hij heeft gedaan.

Aldus is het aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht dit dan ook wettig en overtuigend bewezen en zij verwerpt het verweer van de verdediging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

hij op 31 januari 2019 te Lierop, gemeente Someren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een trekker met oplegger, daarmede rijdende over de weg, de N612, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen door:

- onder mistige omstandigheden,

- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid en afstand tot de voor hem rijdende vrachtauto niet zodanig te regelen dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg kon overzien en waarover deze weg vrij was, - terwijl aan beide zijde van de rijbaan verkeersborden model J37 waren geplaatst met onderborden die waarschuwden voor bedrijfsuitritten, en - niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en het overige verkeer te letten, en

- uit te wijken naar links over een dubbele onderbroken as-streep en zo op de andere weghelft van de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer te belanden waar zich een personenauto bevond die hem, verdachte, tegemoet reed en vervolgens (frontaal) tegen die personenauto te rijden en te botsen,

waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, indien zij tot het opleggen van een straf of maatregel komt, rekening te houden met het gegeven dat verdachte in de lange periode dat hij als beroepschauffeur werkzaam is niet eerder een verkeersongeval heeft veroorzaakt, dat verdachte zelf ook zeer ontdaan is van de ernstige gevolgen van het ongeval en dat een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zijn leven zou ontwrichten.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen een verkeersongeval met een personenauto veroorzaakt. Als gevolg van dat verkeersongeval is de bestuurder van die personenauto, genaamd [slachtoffer] , overleden. Het gaat hier om vermijdbaar en verwijtbaar weggedrag dat uiteindelijk in het overlijden van een ander heeft geresulteerd. Het feit dat verdachte van beroep vrachtwagenchauffeur is en een groot en zwaar voertuig op de weg bestuurt, betekent dat van hem meer nog dan van de gemiddelde verkeersdeelnemer bijzondere voorzichtigheid mag worden verlangd. Deze plicht heeft verdachte verzaakt en dat rekent de rechtbank hem aan.

Ter zitting is de slachtofferverklaring van de ouders van het slachtoffer voorgedragen. Zij hebben naar voren gebracht welke leegte het overlijden van hun zoon heeft veroorzaakt en hoe groot het gemis is. Door verdachtes handelen is aan de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed toegebracht. Een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, zal dit leed niet ongedaan kunnen maken.

Strafoplegging dient niet alleen met inachtneming van de, in dit geval desastreuze, gevolgen van de gemaakte verkeersfout te geschieden, maar ook en vooral in verhouding te zijn met de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte.

Het verkeersgedrag van de verdachte heeft niet alleen directe gevolgen gehad voor het slachtoffer; ook de verkeersveiligheid in haar algemeenheid is door het handelen van de verdachte ernstig in gevaar gebracht.

Anderzijds moet niet uit het oog worden verloren dat ook de verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag niet heeft gewild, dat een en ander ook op hem diepe indruk heeft gemaakt en dat het verkeersongeval ook voor hem gevolgen heeft gehad.

Daarbij heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte ook meegewogen dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2019 niet eerder voor verkeersmisdrijven is veroordeeld.

Volgens de in de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten is bij een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, voor een geval waarin iemand is overleden en de schuld bestaat uit aanmerkelijke onvoorzichtigheid, een taakstraf voor de duur van 240 uren gecombineerd met een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van één jaar het uitgangspunt. De rechtbank heeft dit oriëntatiepunt in haar beraadslagingen betrokken.

De rechtbank is alles overziend van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 200 uren een passende en geboden sanctie vormt.

De rechtbank zal voorts ter bescherming van de verkeersveiligheid een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen van na te melden duur. Deze ontzegging van de rijbevoegdheid zal de rechtbank voor een deel voorwaardelijk opleggen, gelet op het feit dat de verdachte als beroepschauffeur zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk uit te kunnen voeren en het niet ondenkbaar is dat hij bij een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van een jaar zijn baan zal verliezen. De rechtbank heeft bij de keuze van de duur van de onvoorwaardelijke rijontzegging een afweging gemaakt tussen enerzijds het feit dat gelet op alle omstandigheden van het geval in ieder voor een bepaalde periode de rijbevoegdheid moet worden ontzegd en anderzijds geprobeerd de duur zodanig beperkt te houden dat verdachte wellicht nog zijn baan zal kunnen behouden.

Het voorwaardelijk op te leggen strafdeel strekt er voornamelijk toe om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbaar verkeersgedrag te vertonen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht,

6 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

t.a.v. primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongevalbetreft waardoor een ander wordt gedood. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straffen.

t.a.v. primair:taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.

ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met eenproeftijd van 2 jaren.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,

mr. C.P.J. Scheele en mr. M.I. Fedorova, leden,

in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,

en is uitgesproken op 6 september 2019.

Mr. Fedorova is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature