Uitspraak
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997614-16
Datum uitspraak: 07 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 april 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 januari 2019. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 14 december 2016 te
's-Hertogenbosch en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,a. a) van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van 216.430,18 euro, althans een totaal van ongeveer 215.000 euro of daaromtrent, althans (telkens) van een of meerdere geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden of heeft verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen ( geld ) voorhanden heeft gehad, dan wel
b) een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van 216.430,18 euro, althans tot een totaal van ongeveer 215.000 euro of daaromtrent, althans (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) tot een totaal van 216.430,18 euro, althans tot een totaal van ongeveer 215.000 euro of daaromtrent, althans (telkens) van een of meerdere geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2. hij op of omstreeks 14 december 2016 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, een of meer wapens en/of munitie van categorie III, te weten
een vuurwapen (onderdelen) (browning, kaliber 6,35 mm) (goednummer 1112760) en/of
een vuurwapen (onderdelen) (kaliber 9mm) (1112752) en/of
een vuurwapen (revolver) (Revo Safe Gom, kleur zwart) (1112640) en/of
een vuurwapen (alarmpistool) (Umarex Browning Gpda 9, kleur zwart) (1112639) en/of
4, althans een of meerdere patro(o)n(en) (9 mmm Pak, kaliber 9mm pak) (1122427) en/of
20, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Umarex Skycircle Gold) (1113319) en/of
8, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Winchester 6.35 mm) (1112742) en/of
20, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Winchester 6.35 mm) (1112749) en/of
35, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Fiocchi 9 mm, kaliber 9 mm Luger) (1112750) en/of
6, althans een of meerdere patro(o)n(en) (S&B 38 Special, kaliber .38 special) (1112726)en/of
25, althans een of meerdere patro(o)n(en) (9 mm, kaliber 9 mm luger) (1112727) en/of
100, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Remington .221r, kaliber .221r) (1112730) en/of
66, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Cci .22, kaliber .221r) (1112733 en 1112735)en/of
6, althans een of meerdere (patro(o)n(en) (Geco 7.65 mm, kaliber 7.65 mm) (1112739) en/of
65, althans een of meerdere patro(o)n(en) (Umarex 9 mm, kaliber 9 mm knal) (1112746),
voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 14 december 2016 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 °, te weten 3, althans een of meerdere boksbeugel(s) (kleur zilver) en/of een boksbeugel (kleur koper) en/of een boksbeugel (kleur zwart), voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden en de daarop ter terechtzitting van 23 april 2019 mondeling gegeven aanvullingen, heeft de officier van justitie geconcludeerd dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop ter terechtzitting van 23 april 2019 mondeling gegeven aanvullingen, heeft de verdediging algehele vrijspraak van verdachte bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
de bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De beoordeling.
De FIOD heeft via een zogenaamde eenvoudige kasopstelling inzichtelijk gemaakt dat er over de jaren 2013 tot en met 17 oktober 2016 een groot verschil bestond tussen de bekende legale inkomsten van verdachte en het uitgavenpatroon van verdachte. Uit het procesdossier blijkt voorts dat verdachte over de jaren 2012 tot en met 2016 geen aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan, terwijl hij in die jaren wel (aanzienlijke) inkomsten moet hebben gehad.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 23 april 2019 verklaard dat hij over de jaren 2012 tot en met 2016 inkomsten heeft gehad uit zijn handel in gouden sieraden, horloges en incidenteel een auto, en dat hij - ten tijde van de terechtzitting - over de jaren 2013 tot en met 2016 nog geen belastingaangiften heeft gedaan. Eén werkdag voor de behandeling van deze zaak ter terechtzitting van 23 april 2019 heeft de verdediging aan de rechtbank een aantal bescheiden doen toekomen ter onderbouwing van de stelling dat verdachte inkomsten heeft gehad uit legale handel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zodoende een verklaring over de herkomst van (een deel van) zijn inkomsten heeft gegeven, die in beginsel concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De precieze omvang van de inkomsten kan op basis van de aangeleverde stukken echter niet worden bepaald, aangezien er duidelijke gebreken kleven aan die stukken. Uit de stukken blijkt immers niet van een adequate, sluitende en op het oog complete administratie, waaruit kan worden opgemaakt wat verdachtes in- en verkopen in de jaren 2012 tot en met 2016 zijn geweest. Ook blijkt niet van enige verantwoording van de daaruit voortvloeiende geldstromen in contanten, die in en uit de kas zijn gevloeid. Bovendien roept de omstandigheid dat van veel klanten kopieën van verlopen identiteitsbewijzen zijn opgenomen vragen op omtrent de zuiverheid van de handel in zijn totaliteit. De rechtbank kent aan aangeleverde stukken dan ook niet de bewijswaarde toe die de verdediging daaraan toegekend wenst te zien.
Op basis van de door de verdediging overgelegde en op de terechtzitting inhoudelijk besproken stukken zal de rechtbank er in het voordeel van verdachte wel van uitgaan dat verdachte enige vorm van legale inkomsten heeft gehad, zij het dat het niet mogelijk is de precieze omvang van die inkomsten vast te stellen.
Uit het dossier en verdachtes verklaring ter terechtzitting komt naar voren dat er over de jaren 2012 tot en met 2016 geen fiscale verantwoording van de door verdachte gevoerde handelsactiviteiten en de daarmee gegenereerde verdiensten heeft plaatsgevonden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte door jaar na jaar geen aangifte te doen, inkomsten uit handel in sieraden en horloges aan de belastingheffing heeft onttrokken en heeft aangewend voor eigen gebruik. In elk geval het bedrag aan niet afgedragen belastinggelden, dat in zijn omvang evenmin precies is vast te stellen, is derhalve naar het oordeel van de rechtbank afkomstig van enig misdrijf. De rechtbank sluit niet uit dat het door verdachte witgewassen bedrag aanzienlijk hoger is dan het bedrag aan niet afgedragen inkomstenbelasting.
De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat in het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen van verdachte kan worden aangemerkt als “mede” of “deels” uit misdrijf afkomstig.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt genoegzaam dat de van misdrijf afkomstige bedragen zijn aangewend voor uitgaven als kleding, vakanties, huur van auto’s en het huwelijk van verdachte met [medeverdachte] en dat verdachte op deze wijze gebruik heeft gemaakt van gelden waarover hij normaliter niet had beschikt.
De conclusie.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting van 23 april 2019 is gebleken, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan over meerdere jaren witwassen van substantiële geldbedragen. Deze witwashandelingen heeft verdachte gedurende een langere periode verricht in een zodanige frequentie en onder de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden, dat deze gedragingen als gewoonte moeten worden aangemerkt. De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte dan ook als het medeplegen van gewoontewitwassen.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven. Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat wapens en munitie door de gehele woning zijn aangetroffen. Gelet op de hoeveelheid wapens en de plekken waar wapens en munitie zijn aangetroffen, zoals het toilet, de woonkamer, op de tweede verdieping en de garage, alsmede de frequentie waarmee verdachte naar eigen zeggen in de woning verbleef en er ook overnachtte, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van wapens en munitie, ongeloofwaardig.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Verdachte wordt verweten dat hij op 14 december 2016 vijf boksbeugels voorhanden heeft gehad. Twee van die boksbeugels waren op tassen [hierna: boksbeugeltassen] bevestigd. Op grond van ambtshalve bij de rechtbank bekende feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat die tassen in hun geheel, noch de handgreep afzonderlijk als wapen zijn ontworpen en niet tot doel hebben als wapen te worden gebruikt en ook niet als wapen kunnen worden gebruikt, gelet op het materiaal waarvan de handgreep is vervaardigd, de onmogelijkheid met die tassen een harde stoot uit te delen en de grote kans die aanwezig is dat de gebruiker van een boksbeugeltas bij het uitdelen van een stoot letsel oploopt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de boksbeugeltasssen geen wapens in de zin van de Wet wapens en munitie zijn. Van het dat onderdeel van het ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
conclusie
Gelet op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de hierna onder “De bewezenverklaring” nader omschreven feiten wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. in de periode van 01 januari 2013 tot en met 14 december 2016 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander telkens een geldbedrag heeft omgezet en telkens van een geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat bovenomschreven geldbedragen telkens geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
2. op 14 december 2016 te 's-Hertogenbosch wapens en munitie van categorie III, te weten
- een vuurwapen (onderdelen), browning, kaliber 6,35 mm, (goednummer 1112760),
- een vuurwapen (onderdelen) (1112752),
- een vuurwapen (revolver), Revo Safe Gom, kleur zwart, (1112640),
- een vuurwapen (alarmpistool), Umarex Browning Gpda 9, kleur zwart, (1112639),
- 4 patronen (9 mmm Pak, kaliber 9mm pak) (1122427),
- 20 patronen (Umarex Skycircle Gold) (1113319),
- 8 patronen, Winchester 6.35 mm, (1112742),
- 20 patronen, Winchester 6.35 mm, (1112749),
- 35 patronen, Fiocchi 9 mm, kaliber 9 mm Luger, (1112750),
- 1 patroon, S&B 38 Special, kaliber .38 special, (1112726),
- 25 patronen, 9 mm, kaliber 9 mm luger, (1112727),
- 100 patronen, Remington .221r, kaliber .221r, (1112730),
- 66 patronen, Cci .22, kaliber .221r, (1112733 en 1112735),
- 5 (patronen, Geco 7.65 mm, kaliber 7.65 mm, (1112739),
- 65 patronen, Umarex 9 mm, kaliber 9 mm knal, (1112746) en
voorhanden heeft gehad.
3. op 14 december 2016 te 's-Hertogenbosch wapens in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 °, te weten 2 boksbeugels, kleur zilver en een boksbeugel, kleur zwart, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. Dit op schrift gestelde voornemen legt zij aan de rechtbank over.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf zou veroordelen, heeft de verdediging nadrukkelijk bepleit om rekening te houden met de regels van vervroegde invrijheidsstelling. Voor het overige heeft de verdediging zich, gelet op het pleidooi strekkende tot algehele vrijspraak van verdachte, niet over een op te leggen straf uitgelaten.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte is veroordeeld voor gewoontewitwassen en het bezit van verboden wapens. Verdachte heeft op geen enkel moment meegewerkt tijdens het onderzoek. Het achterhouden van administratieve gegevens omtrent zijn handelsactiviteiten en deze op de laatste werkdag voor de terechtzitting van 23 april 2019 alsnog inbrengen, kenschetst de rechtbank als manipulatief en te meer als niet goed begrijpelijk, nu deze gegevens konden dienen om zijn onschuld aan te tonen.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan witwassen. Van dat witwassen heeft hij een gewoonte gemaakt. Door middel van witwaspraktijken heeft verdachte de opbrengsten van zijn criminele activiteiten in het gewone betalingsverkeer gebracht. Deze opbrengsten gingen (nagenoeg) geheel op aan de luxueuze levensstijl van verdachte en zijn toenmalige gezin. Witwassen – ook indien sprake is van vermenging van crimineel geld met legaal geld – leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Bij de doorzoeking van de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , de woning waar verdachte zeer regelmatig verbleef, zijn diverse wapens en munitie aangetroffen. Onder die wapens bevonden zich gebruiksklare vuurwapens die onder onmiddellijk handbereik waren. Alle aangetroffen munitie was van een voor die vuurwapens geschikt kaliber. Dat is een zeer zorgelijke situatie, die de rechtbank verdachte ernstig aanrekent. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens en munitie brengt grote veiligheidsrisico's met zich mee en vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat zwaar dient te worden bestraft.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 10 december 2012 is verdachte onder meer veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van wapens als bedoeld in artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie in de periode van 1 december 2007 tot en met 15 september 2010. Bij dat vonnis is verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Tegen dit vonnis heeft verdachte hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 21 juli 2016 is verdachte door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch onder meer veroordeeld voor [medeplegen] van witwassen en handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voormeld vonnis van de rechtbank heeft verdachte er niet van weerhouden de hiervoor bewezen verklaarde feiten te plegen en het hiervoor genoemde arrest heeft verdachte er niet toe bewogen de hiervoor bewezen verklaarde handelingen te staken. Kennelijk maken de thans bewezen verklaarde feiten, te weten witwassen en het bezit van verboden wapens, deel uit van een hardnekkig, voor verdachte normaal gedragspatroon, waartegen de eerdere sanctieopleggingen kennelijk onvoldoende effect hebben gesorteerd. Verdachte laat zich niet veel gelegen liggen aan rechterlijke veroordelingen, die hij overigens bij de behandeling ter terechtzitting op 23 april 2019 bij voortduring heeft gebagatelliseerd.
Redelijke termijn
Het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM , is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 14 december 2016. Op deze dag vond een doorzoeking plaats van de woning waarin verdachte met grote regelmaat verbleef. Verdachte is die dag ook in verzekering gesteld op verdenking van witwassen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop niet geheel of gedeeltelijk is toe te rekenen aan de officier van justitie of dat dient te worden afgeweken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt.
Ten tijde van de uitspraak is de termijn van twee jaar met bijna vijf maanden overschreden.
Gezien de complexiteit en omvang van het onderzoek zal de rechtbank volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden. Voor het verbinden van rechtsgevolgen aan de schending bestaat te minder aanleiding, nu verdachte steeds heeft geweigerd openheid van zaken te geven, hetgeen gezien de aard en de ernst van de verdenking wel van hem had mogen worden verwacht.
De strafmodaliteit
Gelet op het feit dat verdachte ondanks een eerdere veroordeling opnieuw een substantieel geldbedrag heeft witgewassen, op de hoeveelheid wapens, onderdelen daarvan en munitie die bij verdachte zijn aangetroffen en het feit dat verdachte gebruiksklare vuurwapens onder onmiddellijk handbereik had liggen, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Daarmee wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds voorkomen dat verdachte opnieuw zal overgaan tot het aanschaffen van (vuur)wapens of tot het plegen van een ander strafbaar feit.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen (niet op grond van artikel 94 Sv in beslag genomen ) geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring omdat deze geldbedragen aan verdachte toebehoren en hij die geldbedragen geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden, terwijl deze bedragen door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit zijn verkregen. Op deze geldbedragen rust slechts beslag op grond van artikel 94a Sv .
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 34, 47, 57, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
1. medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
2. handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie .
3. handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie , meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.
een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot zes maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit voorts.
verklaart verbeurd:
- een contant geldbedrag van € 2.575,-- [nr. 1 op het beslagoverzicht],
- een bedrag van € 19.388,--, zijnde de vervreemdingsopbrengst van een Mercedes-Benz A250 met het [kenteken] [nr. 63 op het beslagoverzicht],
- een contant geldbedrag van € 1.578,-- [nr. 68 op het beslagoverzicht] en
- een contant geldbedrag van € 560,56 [nr. 69 op het beslagoverzicht].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 7 mei 2019.