Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

de mate van arbeidsongeschiktheid

Uitspraak



RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 17/1903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. van der Helm).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat hij vanaf 14 april 2017 geen recht meer heeft op een uitkering krachtens de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).

Bij besluit van 23 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 30 oktober 2017 zijn aanvullende gronden ingediend.

Partijen hebben over en weer nadien hun standpunten onderbouwd.

Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977 en is werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Op 29 november 2007 heeft eiser zich ziek gemeld, vanwege lichamelijke en, later, psychische klachten. Na een uitkering op grond van de Ziektewet, is aan eiser per 26 november 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij is uitgegaan van een arbeidsongeschiktheid van 100%. Vervolgens is per 26 januari 2011 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Verweerder heeft de WGA-loonaanvullingsuitkering per 14 april 2017 (de datum in geding) beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op grond van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2017 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 10 februari 2017, is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 8,73%.

2. In overeenstemming met de bevindingen van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) en de arbeidsdeskundige B&B in hun, in de bezwaarfase opgestelde rapportages van 13 juni 2017 respectievelijk 22 juni 2017, heeft verweerder geen aanleiding gezien af te wijken van bovengenoemde conclusie. Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.

3. Eiser voert aan dat zijn medische problematiek niet is gewijzigd en dat nog steeds geen sprake is van benutbare mogelijkheden. Hij stelt dat de beoordeling van verweerder te sterk leunt op de psychiatrische expertise van psychiater dr. P.J.H. Notten van 9 januari 2017. De conclusie van de psychiater is echter niet inzichtelijk, niet te herleiden tot duidelijke onderzoeksbevindingen en wijkt af van de bevindingen van verweerders eigen verzekeringsartsen en eisers behandelaars. Omdat partijen verdeeld zijn over de diagnoses en het functioneren van eiser, verzoekt eiser de rechtbank een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.

4. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

5. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B) een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bij voorkeur met medische informatie.

6. De rechtbank acht het onderzoek door verweerders verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig. Daartoe acht zij van belang dat de primaire verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, eiser heeft gezien tijdens het spreekuur van 13 oktober 2016 en bij die gelegenheid een psychisch onderzoek heeft verricht, waarna bij eisers huisarts informatie is opgevraagd. In de aanvullende rapportage van 16 november 2016 is ook de ingewonnen informatie van huisarts P. Hoff van 2 november 2016 met de daarbij bijgevoegde brief van 31 december 2009 van H.J.M. Hummel, behandelaar bij Max Ernst GGZ, betrokken. Op verzoek van de primaire verzekeringsarts is een psychiatrische expertise verricht door dr. Notten. Zoals blijkt uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 31 januari 2017 heeft deze arts eiser die dag nog een keeronderzocht. Ook is het door dr. Notten opgestelde rapport van 9 januari 2017 met eiser besproken. De verzekeringsarts B&B heeft eveneens het dossier en het bezwaarschrift bestudeerd. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen (B&B) inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank ziet ook geen aanleiding te oordelen dat verweerder eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Daartoe wordt het volgende overwogen.

7. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de primaire verzekeringsarts in de aanvullende rapportage van 16 november 2016 uit zorgvuldigheid het advies van dr. Notten heeft kunnen inroepen. De primaire verzekeringsarts heeft in het medisch onderzoeksverslag van 13 oktober 2016 geconstateerd dat eiser in 2008/2009 bij Max Ernst GGZ is behandeld voor ernstige depressieklachten en dat hier nog steeds sprake van lijkt te zijn. Doordat echter niet duidelijk was hoe frequent eiser is behandeld, heeft de primaire verzekeringsarts verder overleg met de huisarts nodig geacht om een beter inzicht te krijgen in het ziekteverloop en de behandeling. De huisarts heeft in de brief van 2 november 2016 aangegeven dat eisers behandeling is gestopt, omdat eiser geen hulpvraag had. Hierbij is verwezen naar de brief van de behandelaar bij Max Ernst GGZ van 31 december 2009, waarin is vermeld dat eiser in 2008 is gediagnosticeerd met een ernstige depressieve stoornis (eenmalige periode) zonder psychotische kenmerken. Tijdens zijn behandeling ging eiser zijn eigen weg, leek niet open te staan voor behandeladviezen en verscheen regelmatig niet op afspraken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de primaire verzekeringsarts in de aanvullende rapportage van 16 november 2016 consistent gemotiveerd dat, omdat sinds 2009 geen duurzame behandeling meer heeft plaatsgevonden, geen uitspraak kon worden gedaan over de actuele situatie van eiser en dat een psychiatrische expertise nodig was voor het beoordelen van de actuele belastbaarheid, behandeling en prognose.

8. Zoals blijkt uit de psychiatrisch expertise van 9 januari 2017 heeft dr. Notten eiser op

6 december 2016 gezien. Hierbij heeft dr. Notten toegelicht dat er weinig behandelopties zijn, nu voor behandeling van persoonlijkheidsproblematiek lijdensdruk en motivatie nodig zijn. Eiser laat tijdens het onderzoek, maar ook eerder nauwelijks lijdensdruk zien, want hij heeft geen enkele behandelvraag. De motivatie is gering en eiser verschijnt niet op afspraken. Dr. Notten heeft geconcludeerd dat de beperkingen op het terrein van persoonlijk en sociaal functioneren vooral worden ingegeven door eisers coping- en persoonlijkheidsproblematiek en niet zo zeer door een ziekte. Volgens dr. Notten is er op dit moment sprake van een bewuste keuze om van behandeling af te zien, omdat deze houding past binnen eisers persoonlijkheidsproblematiek.

9. Eiser heeft de conclusie van dr. Notten betwist en heeft in beroep brieven overgelegd van zijn psycholoog drs. W.V. Kortooms (Max Ernst GGZ) van 5 september 2017 en 4 oktober 2017, de laatste mede namens psychiater O. Viltovskaya. Hierin staat dat sprake is van een dysthyme stoornis in combinatie met chronische PTSS en partnerrelatie-spanningen en dat sprake lijkt van persoonlijkheidsproblematiek met mogelijk borderline kenmerken. In de brief van 4 oktober 2017 is vermeld dat het aannemelijk is dat eiser ook op 31 januari 2017 en 14 april 2017 leed aan de genoemde dysthyme stoornis en PTSS. Voorts staat in de brief van psychiater drs. B.H.M.J. Sonnenschein van 22 september 2017 dat eiser een depressieve stoornis heeft met psychotische kenmerken (mogelijk schizofrenie).

10. In zijn reactie hierop van 12 december 2017 heeft dr. Notten uiteengezet waarom hij de diagnose van depressiviteit niet heeft gesteld en van oordeel is dat sprake is van een ineffectieve coping en persoonlijkheidsproblematiek, passend binnen Cluster B. De door eiser vertoonde klachten voldoen volgens dr. Notten niet aan een psychiatrisch ziektebeeld. Ook onderbouwt dr. Notten waarom naar zijn mening geen sprake is van een dysthyme stoornis (dat bij een dysthyme stoornis er twee jaar lang sprake moet zijn van depressieve klachten en dat er bij zijn onderzoek geen sprake was van depressieve klachten). Voor wat betreft het rapport van drs. Sonnenschein lijkt hem het oordeel onwaarschijnlijk en de combinatie van diagnoses ongebruikelijk, maar hij tekent daarbij aan eiser na 2016 niet meer te hebben gezien en er geen uitspraak over te kunnen doen.

De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 2 januari 2018 verwezen naar de reactie van dr. Notten en, voor zover thans van belang, aanvullend opgemerkt dat de diagnoses dysthyme stoornis en PTSS niet worden gedragen door de bevindingen van psycholoog Kortooms. Zo wordt geen trauma in de zin van een PTSS beschreven en ontbreken de bevindingen van Kortooms uit psychisch onderzoek/ observatie op grond waarvan hij de diagnose heeft gesteld. De door psychiater Sonnenschein beschreven psychotische kenmerken, die sinds 10 jaar zouden bestaan, komen voorts niet terug in de rapportages van Max Ernst GGZ en dr. Notten, terwijl bij Max Ernst GGZ destijds de diagnose depressie zonder psychotische kenmerken werd gesteld. De verzekeringsarts B&B stelt dat de diagnose schizofrenie door drs. Sonnenschein voor mogelijk wordt gehouden op grond van anamnestische bevindingen die ten tijde van de behandeling door Max Ernst GGZ en het onderzoek door dr. Notten ontbraken. Onderzoeksbevindingen (psychiatrisch onderzoek in engere zin/observaties) zijn niet vermeld, anders dan bij Notten, die geen denkstoornissen of waandenkbeelden constateert. Naar de mening van de verzekeringsarts B&B moet het er daarom voor worden gehouden dat van psychotische kenmerken op de datum in geding onvoldoende is gebleken.

Tot slot bestrijdt de verzekeringsarts B&B, onder verwijzing naar de argumentatie in bezwaar, dat sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ en acht hij de gestelde verdergaande beperkingen niet onderbouwd. Voor het hand- en vingergebruik geldt dat een eventuele gestoorde tastzin in eisers geval niet leidt tot een functiebeperking van de handen. Dat grote krachtuitoefening met de betreffende hand niet goed mogelijk is, acht hij niet strijdig met een binnen de normaalwaarden te realiseren hand- en vingergebruik. Zoals verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 10 april 2018 heeft de reactie van eisers gemachtigde van 29 maart 2018 het standpunt niet gewijzigd.

11. De rechtbank is van oordeel dat van de kant van verweerder inzichtelijk is verwoord en onderbouwd dat en waarom de door eiser ingebrachte informatie niet leidt tot het oordeel dat eisers op de datum in geding bestaande beperkingen zijn onderschat. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd is niet genoeg voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts (B&B). De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Daarbij wordt overwogen dat eiser voldoende de gelegenheid is geboden het standpunt van de verzekeringsarts B&B te betwisten, dat eiser van die mogelijkheid ook gebruik heeft gemaakt en dat de ingebrachte medische informatie in beroep is meegewogen.

12. De rechtbank zal vervolgens ingaan op het arbeidskundig oordeel van verweerder.

13. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door de primaire arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B. Rekening houdend met de FML van 31 januari 2017 heeft de arbeidskundige een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor eiser geschikte functies. De arbeidskundige B&B heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige.

14. Eiser heeft gesteld dat de gestelde functies niet passend zijn om de volgende redenen.

In de functie papierwaren-dozenmaker/kartonnagewerker (SBC-code 268040; functienaam: medewerker finishing) is sprake van teveel lawaai voor zijn stressniveau, ligt het handelingstempo te hoog en krijgt hij te veel verantwoordelijkheid. Ook kan hij geen cilindergreep toepassen door het ontbreken van een vingerkoot. Eiser kan ook niet de hele dag staan.

In de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180; functienaam: soldering operator) is sprake van een te drukke omgeving en te gedetailleerd werk voor zijn copingsmogelijkheden. Ook heeft hij voor dit werk niet de juiste coördinatie door het ontbreken van zijn vingertop.

In de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010; functienaam steksteker) wordt een te hoog handelingstempo gevraagd en zal eiser teveel moeten samenwerken. Ook is een te fijne motoriek vereist en kan eiser niet de hele dag staan.

In de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122; functienaam productiemedewerker metaalbewerking) is het handelingstempo te hoog. Ook heeft eiser niet de gevraagde oog-handcoördinatie en soepele vingers vanwege het ontbreken van zijn vingertop.

Voor de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160; medewerker gordijnen) heeft eiser te veel stress voor deadlines en te weinig zelfvertrouwen. Ook heeft eiser te weinig kracht en kan hij geen cilindergreep toepassen vanwege het ontbreken van zijn vingerkootje.

15. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de FML, voor zover hier van belang, alleen beperkingen zijn gesteld bij:

- inzicht in eigen kunnen: eiser overschat meestal ernstig de eigen beperkingen (1.4);

- samenwerken: eiser is beperkt, hij kan met anderen werken, maar met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak (2.9);

- dynamische handelingen: eisers (bol/cilinder) greep is beperkt door het ontbreken van een vingerkootje (4.1 t/m 3).

16. Naar het oordeel van de rechtbank is met de beperkingen voldoende rekening gehouden bij de duiding van de functies. Bij de functie ‘medewerker finishing’ is gesignaleerd dat eiser beperkt is door het ontbreken van het topje van een ringvinger, maar dat dit niet dusdanig belemmerend is te achten dat eiser de functie niet kan vervullen. Tijdens de zitting heeft eiser in dit kader aangevoerd dat ten onrechte ervan wordt uitgegaan dat eiser alleen losse, lichte dozen zal moeten pakken, terwijl hij ook bundels dozen zal moeten tillen van drie kilo. De rechtbank stelt allereerst vast dat de arbeidsdeskundige B&B in de arbeidskundige onderbouwing bij de functieduiding van 22 juni 2017 is uitgegaan van het tillen van gewichten tussen de 0,5 en 5 kg. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat dit niet maakt dat eiser ongeschikt is voor de functie, omdat geen beperkingen zijn gesteld in de categorie ‘tillen’ (4.15.0). Niet is gebleken dat het ontbreken van het vingertopje het tillen van de bundels dozen onmogelijk maakt. Verder is met betrekking tot het samenwerken, overwogen dat sprake is van een voldoende afgebakende deeltaak, omdat eiser alleen hoeft te overleggen met een inlegger en een machinesteller.

Ten aanzien van de functies van ‘soldering operator’, ‘steksteker’ en ‘medewerker gordijnen’ is ook opgemerkt dat eiser met zijn linkerhand een beperkte cilindergreep kan uitvoeren, maar zijn de functies niet te belastend bevonden. Zo is overwogen dat hij ook zijn rechterhand kan gebruiken, waarbij het voor het soort werk geen bezwaar is gebleken dat rechts niet zijn dominante hand is. Verder volgt de rechtbank niet de stelling van eiser dat het werk van ‘soldering operator’ te gedetailleerd is voor zijn copingmogelijkheden. Ten aanzien van deze copingmogelijkheden is alleen gesteld dat eiser hierin dusdanig beperkt is dat hij niet in aanmerking komt voor “contacten met klanten, hetzij face to face hetzij telefonisch”. In de functiebeoordeling heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat functies met klantcontact niet passend zijn en de (andere) werkzaamheden van ‘soldering operator’ wel, nu daarbij geen groot beslag wordt gelegd op het copingvermogen. Ook bij de beoordeling van de functie van ‘steksteker’ heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat deze functie passend is, omdat eiser hierbij voldoende een eigen, afgebakende taak zal hebben, ondanks het feit dat collega’s aan dezelfde kweektafel zullen werken.

17. Voor wat betreft de overige bezwaren die eiser heeft gemaakt tegen de geduide functies, overweegt de rechtbank dat voor deze kenmerken geen beperkingen zijn gesteld. Uit de medische stukken in het dossier en door eiser overgelegd in beroep blijkt niet dat ten onrechte in deze categorieën geen beperkingen zijn gesteld.

18. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 8,73% en de uitkering per 14 april 2017 heeft beëindigd.

19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gelet op het voorgaande zal ook het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond;

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van

mr. M.Th. van Maurik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

27 juni 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature