Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

verzoek 223 Rv: voorlopige nihilstelling van partneralimentatie voor duur van het geding toegewezen

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer : C/01/314461 / KG ZA 16-652

Uitspraak : 14 december 2016

Beschikking betreffende voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv in de zaak van

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]

advocaat mr. J.A.J.A. Luijten,

tegen:

[verweerster]

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. H.M.J. van Boxtel,

partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:

het verzoekschrift (met bijlagen) van de man, ontvangen ter griffie op 8 november 2016;

het verweerschrift van de vrouw;

de brief d.d. 24 november 2016 met bijlagen van de zijde van de vrouw;

aanvullende stukken van de zijde van de man, ter zitting d.d. 28 november 2016 overgelegd.

De zaak is behandeld ter zitting van 28 november 2016 voor zover het betreft het verzoek van de man een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te treffen. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, en de heer mr. J.J. Geuze, mediator .

De beoordeling

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt om bij beschikking voor de duur van het geding de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2016 en de daarin opgenomen alimentatieverplichting te schorsen.

De man stelt dat hij een dusdanig belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht.

De vrouw verweert zich daartegen op de gronden zoals vermeld in het ter zitting overgelegde verweerschrift. Zij verzoekt de verzochte voorziening af te wijzen, althans de man daarin niet te ontvangen.

Rechtsmacht

Op grond van artikel 8 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009) is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot wijziging van de partneralimentatie , nu deze bijdrage door de Nederlandse rechter is vastgesteld en de vrouw in Nederland is blijven wonen. Aangezien de vrouw als onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft gehouden, is het Nederlands recht van toepassing (zie artikel 15 van de Alimentatieverordening jo artikel 3 van het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen ).

Feiten

De man en de vrouw zijn van 10 februari 1975 tot 18 mei 2010 gehuwd geweest. Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2016 is de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 december 2012 gewijzigd voor zover het de door de man te betalen partneralimentatie betreft en is, voor zover thans van belang, de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 november 2015 vastgesteld op

€ 3.163,68 per maand. Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen partneralimentatie thans

€ 3.204,81 per maand.

De bodemprocedure is door de man aanhangig gemaakt bij verzoek dat op 8 november 2016 ontvangen en is ingeschreven onder nummer 414415 FA RK 16-5742.

Inhoudelijke beoordeling

Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering.

In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).

Vereist voor de ontvankelijkheid van de man ten aanzien van de voorlopige voorziening is dat deze een belang heeft bij zijn verzoek. Gelet op hetgeen de man heeft gesteld als grond voor zijn verzoek kan hem een voldoende belang bij het verzoek niet worden ontzegd. Voorts wordt voldaan aan de in het tweede lid van artikel 223 Rv gestelde voorwaarde dat de gevraagde voorziening samenhangt met het verzoek in de bodemprocedure. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de man in zijn verzoek tot het treffen van de verzochte voorlopige voorziening ontvankelijk is, zodat de rechtbank zal overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Voor het antwoord op de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek tot schorsing van de verplichting tot het betalen van partneralimentatie in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in het eerste lid van artikel 223 Rv dient de rechter te onderzoeken of toewijzing van het verzoek in de hoofdzaak voldoende aannemelijk is en of een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening bestaat. Van een voldoende spoedeisend belang bij een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.

De man verzoekt een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te treffen en wel dat de beschikking van het gerechtshof en de daarin opgenomen alimentatieverplichting wordt geschorst.

De rechtbank begrijpt uit de toelichting van de man ter zitting het verzoek aldus dat hij verzoekt om de hem bij beschikking van 13 oktober 2016 door het gerechtshof te

’s-Hertogenbosch opgelegde alimentatieverplichting op nihil te bepalen voor de duur van de procedure.

De man voert hiertoe aan dat zijn draagkracht ontoereikend is om de opgelegde partneralimentatie te blijven voldoen. Voorts heeft de vrouw afwijzend gereageerd op zijn vraag om in onderling overleg de partneralimentatie op nihil te stellen per

15 november 2016 en heeft zij al eerder gedreigd incassomaatregelen te treffen. Daarnaast wil de man voorkomen dat de vrouw daadwerkelijk tot executie overgaat met alle bijbehorende kosten van dien en wil hij voorkomen dat hij een teveel aan partneralimentatie betaalt dat hij later niet kan terugvorderen.

Ter onderbouwing van zijn verzoek in de hoofdzaak voert de man aan dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de partneralimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De wijziging van omstandigheden is volgens hem daarin gelegen dat hij ingaande 15 november 2016 een WW-uitkering zal ontvangen waardoor hij geen draagkracht meer heeft.

De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat de vrouw maatregelen heeft genomen ter inning van de vastgestelde partneralimentatie, in die zin dat door haar het LBIO is ingeschakeld. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gesteld dat hij daardoor in een financiële noodsituatie dreigt te komen. Niet in geschil is immers dat de opzeggingsvergoeding die de man na zijn ontslag van zijn werkgever [naam werkgever] heeft ontvangen een doorbetaling van het loon betrof gedurende een periode van tien maanden en elf weken vanaf 30 oktober 2015 en dat hij daarna, met ingang van

15 november 2016, een bruto WW-uitkering zal ontvangen van € 2.497,- per maand. Ook is niet gebleken dat de man een hogere opzeggingsvergoeding heeft ontvangen dan hij heeft gesteld en met stukken onderbouwd. Hij heeft niet meegedaan aan het outplacementtraject en de rechtbank acht het aannemelijk dat de duur van de opzeggingsvergoeding, zoals ook volgt uit de brief van zijn werkgever van 29 oktober 2015 (productie 10 van de man), juist daardoor niet is bekort. Daarbij komt dat thans niet is gebleken dat er voor de man nog andere inkomstenbronnen zijn waaruit de partneralimentatie kan worden voldaan. Gelet hierop kan op voorhand worden geconcludeerd dat het verzoek van de man in de hoofdzaak met een grote mate van waarschijnlijkheid, in ieder geval gedeeltelijk, zal worden toegewezen.

Gezien het vorenstaande dient het verzoek van de man om de partneralimentatie voor de duur van het geding op nihil te stellen, te worden toegewezen.

Proceskosten

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank stelt de navolgende voorlopige voorziening vast:

bepaalt de door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 13 oktober 2016 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw voorlopig, met ingang van 15 november 2016 voor de duur van het geding op nihil en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum en tijdstip;

bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 14 december 2016.

Conc: KIvd(DH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature