Uitspraak
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 10978910 AR VERZ 24-11
Beschikking van de kantonrechter van 14 mei 2024
inzake
de besloten vennootschap Waddengenot B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Pieterburen,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna Waddengenot te noemen,
gemachtigde: mr. E. Visser,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna [verweerder] te noemen,
gemachtigde: mr. D. Swildens en mr. N.K. Geertman.
1 Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 maart 2024;
het verweerschrift, tevens houdende een tegenverzoek;
de mondelinge behandeling op 16 april 2024, in aanwezigheid van partijen (Waddengenot vertegenwoordigd door [gevolmachtigde]) en hun gemachtigden;
de door de gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen;
de door de griffier gemaakte aantekeningen van het verhandelde ter zitting.
1.2.
Uitspraak is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
Het volgende staat tussen partijen vast en acht de kantonrechter van belang.
2.2.
Waddengenot beheert meerdere restaurants, een hotel en vakantiewoningen. Haar hoofdactiviteiten verricht zij in Pieterburen, waar ook haar hoofdkantoor is gevestigd. Daarnaast exploiteert zij een restaurant te [vestigingsplaats]. De DGA van Waddengenot is de heer [directeur-grootaandeelhouder] (hierna: [directeur-grootaandeelhouder]). Gevolmachtigde van het bedrijf is zijn zoon, de heer [gevolmachtigde] (hierna: [gevolmachtigde]).
2.3.[verweerder], geboren [geboortedatum] 1996, is op 23 september 2022 in dienst getreden bij Waddengenot. Dit op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die afliep op 1 november 2023 en daarna stilzwijgend is verlengd tot 1 november 2024. De functie die [verweerder] vervulde, is die van bedrijfsleider van het restaurant van Waddengenot te [vestigingsplaats], met een salaris van € 2.805,00 bruto per maand en een arbeidsomvang van 40 uur per week.
2.4.
Bij Waddengenot dienen de werknemers in- en uit te klokken via de hoofdkassa. Zij loggen in met hun persoonlijke code en kunnen zich dan aan- en afmelden. [verweerder] houdt onder meer de urenregistratie van haar ondergeschikten bij en heeft, in haar functie van bedrijfsleider, als enige de mogelijkheid om de start- en eindtijden handmatig aan te passen.
2.5.
Vanaf maart 2023 is [verweerder] steeds vaker de door haar gewerkte uren handmatig in gaan vullen.
2.6.
Op 8 december 2023 heeft [verweerder] bekend gemaakt dat zij zwanger is.
2.7.
Omdat [verweerder] in december 2023 verlof had, heeft een collega van haar ([collega], hierna: [collega]), die normaal gesproken de urenregistratie voor de vestiging Pieterburen verricht, de urenregistratie voor het restaurant in [vestigingsplaats] gedaan. Daarbij viel op dat [verweerder] haar gewerkte uren steeds meer handmatig invulde en dat zij vanaf eind november 2023 helemaal niet meer in- en uitklokte.
2.8.
[collega] heeft de door haar geconstateerde onregelmatigheden op 20 december 2023 gemeld aan [gevolmachtigde]
2.9.
In de dagen daarna heeft [gevolmachtigde] de camerabeelden van het pand bekeken. Tevens heeft hij bij de leverancier van de kassa de backoffice gegevens opgevraagd van de kassa.
2.10.
Op de door [gevolmachtigde] bekeken camerabeelden is onder meer te zien dat de vriend van [verweerder] op 15 december 2023 een krat bier meenam, terwijl dit krat niet was afgerekend.
2.11.
Op 22 december 2023 heeft [directeur-grootaandeelhouder] een hartinfarct gehad en is als gevolg daarvan in het ziekenhuis beland.
2.12.
Naar aanleiding van de constateringen heeft er op 4 januari 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen [directeur-grootaandeelhouder], [gevolmachtigde] en [verweerder], in aanwezigheid van de officemanager als notulist. Tijdens dit gesprek is [verweerder] geconfronteerd met de bevindingen van Waddengenot over haar urenregistratie en het meenemen van het niet afgerekende krat bier. Het gesprek heeft geleid tot een nieuwe arbeidsovereenkomst met als einddatum 1 maart 2024 en de afspraak dat [verweerder] zou worden vrijgesteld van werk met behoud van loon. Deze nieuwe arbeidsovereenkomst heeft als tekendatum 1 november 2023 en is daarmee geantedateerd.
2.13.
Namens [verweerder] is bij brief van 12 januari 2024 onder meer aan Waddengenot meegedeeld dat zij door Waddengenot verkapt is ontslagen nadat zij had kenbaar gemaakt dat zij zwanger is. Daarbij is de tweede arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Verder heeft zij meegedeeld dat zij genoodzaakt is de kantonrechter te verzoeken om haar arbeidsovereenkomst, onder toekenning van het loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst en van een billijke vergoeding, te ontbinden omdat Waddengenot ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Teneinde een gang naar de kantonrechter te voorkomen is Waddengenot de mogelijkheid geboden om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in der minne te regelen.
2.14.
De nadien door partijen gevoerde correspondentie heeft niet tot overeenstemming geleid, waarna Waddengenot de onderhavige procedure heeft opgestart.
3 Het verzoek
3.1.
Waddengenot verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen Waddengenot en [verweerder] per 1 maart 2024 is komen te eindigen;
II. [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van al het loon dat [verweerder] over de maanden maart 2024 en volgende van Waddengenot heeft ontvangen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum betaling;
subsidiair
I. voorwaardelijk, voor zover komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2024 niet van rechtswege is geëindigd, de tussen Waddengenot en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen, subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsrelatie en meer subsidiair vanwege de cumulatiegrond;
II. bij het bepalen van de einddatum primair geen rekening te houden met de opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder], althans subsidiair bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met een opzegtermijn van maximaal één maand;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan Waddengenot van de vergoeding zoals opgenomen in artikel 7:671b lid 10 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW);
zowel primair als subsidiair
I. [verweerder] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4 Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[verweerder] verweert zich en verzoekt de kantonrechter (zakelijk weergegeven):
I. zowel het primaire als subsidiaire verzoek, zoals door Waddengenot ingediend, volledig af te wijzen;
II. voor recht te verklaren dat de ‘nieuwe’ arbeidsovereenkomst op 12 januari 2024 per brief buitengerechtelijk is vernietigd, nu deze overeenkomst onder bedreiging in de zin van artikel 3:44 lid 2 BW tot stand is gekomen, althans deze overeenkomst te vernietigen omdat [verweerder] ten aanzien van de feiten heeft gedwaald (art. 6:228 BW) als gevolg van een onjuiste mededeling van Waddengenot;
III. de bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op verzoek van werkgever (artikel 7:671b BW) dan wel op verzoek van werknemer (artikel 7:671 c BW ), waarbij wordt vastgesteld dat Waddengenot ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, althans dat een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan vanwege het handelen van Waddengenot;
IV. Waddengenot te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW waarbij wordt uitgegaan van een maandloon van € 2.970,00 bruto en een indiensttredingsdatum van 23 september 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de ze beschikking;
V. Waddengenot op grond van artikel 7:671b lid 10 sub b BW c.q. artikel 7:671c lid 3 sub b BW te veroordelen tot betaling van een vergoeding gelijk aan het in geld vastgestelde loon tot 1 november 2024, waarbij uit wordt gegaan van een maandloon van € 2.970,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de ze beschikking;
VI. Waddengenot op grond van artikel 7:671b lid 10 sub b BW c.q. artikel 7:671c lid 3 sub b BW te voordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 50.000,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de ze beschikking;
VII. Waddengenot te veroordelen tot betaling van het nog ontbrekende loon ter hoogte van € 495,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW ;
VIII. Waddengenot te veroordelen tot betaling van de nog niet uitbetaalde overuren ter hoogte van € 7.725,63 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW ;
IX. Waddengenot te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde.
5 De beoordeling
5.1.
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader ingaan op hetgeen partijen ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd.
het verzoek
primair verzoek (verklaring voor recht en terugbetaling loon)
5.2.
De eerste vraag die ter beantwoording voorligt is of er nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Waddengenot stelt zich primair op het standpunt dat dit niet het geval is omdat de (tweede) arbeidsovereenkomst die partijen op 4 januari 2024 zijn aangegaan een einddatum kent van 1 maart 2024. [verweerder] betwist dit en voert als verweer dat deze (tweede) arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
5.3.
Waddengenot was, nadat zij de lezing van [verweerder] had gehoord, op 4 januari 2024 van mening dat er sprake was van een situatie die een ontslag op staande voet rechtvaardigde. Om [verweerder] tegemoet te komen heeft Waddengenot haar voorgesteld een gewijzigde arbeidsovereenkomst te ondertekenen. [verweerder] voelde zich overvallen en onder druk gezet, maar heeft de gewijzigde arbeidsovereenkomst wel ondertekend. Partijen hadden op dat moment voor ogen om in gezamenlijk overleg de op dat moment bestaande arbeidsovereenkomst te beëindigen. In plaats van dat door middel van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:670b lid 1 BW te doen, is dat op initiatief van Waddengenot in de vorm van een nieuwe arbeidsovereenkomst met een eerdere einddatum gegoten. Gelet op de bedoeling van partijen is de kantonrechter van oordeel dat de nieuwe (tweede) arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt als een op ongelukkige wijze geformuleerde vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:670b lid 1 BW. Ingevolge artikel 7:670b lid 2 en 3 BW kon [verweerder] die vaststellingsovereenkomst schriftelijk ontbinden binnen een termijn van twee dan wel drie weken. De brief namens [verweerder] van 12 januari 2024 is derhalve aan te merken als een tijdige schriftelijke verklaring tot ontbinding van de (in de vorm van een nieuwe arbeidsovereenkomst gegoten) vaststellingsovereenkomst. Dit brengt mee dat er nog steeds een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat, namelijk de overeenkomst die is gesloten op 23 september 2022 en die stilzwijgend is verlengd tot 1 november 2024.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek om voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2024 is komen te eindigen worden afgewezen, evenals het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van het loon dat zij heeft ontvangen vanaf 1 maart 2024.
subsidiair verzoek
5.5.
Vervolgens ligt het subsidiaire verzoek van Waddengenot voor, namelijk om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding dan wel een cumulatiegrond (artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, g dan wel i BW ).
e-grond
5.6.
Waddengenot stelt dat [verweerder] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld door zich schuldig te maken aan dagdieverij en diefstal van een krat bier. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.7.
Niet in geschil is dat [verweerder] vanaf maart 2023 niet (altijd) via de voorgeschreven procedure (via de kassa) in- en uitklokte. [verweerder] stelt dat zij toestemming had om de door haar gewerkte uren handmatig in te vullen, wat door Waddengenot wordt betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij de gestelde toestemming had van Waddengenot. De enkele stelling dat zij dit in maart 2023 tegen [gevolmachtigde] heeft gezegd is daarvoor onvoldoende, temeer omdat [gevolmachtigde] (ook ter zitting) heeft ontkend dat hij hierover met [verweerder] heeft gesproken.
5.8.
De vraag is vervolgens of deze handelwijze van [verweerder] moet worden aangemerkt als (ernstig) verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat [verweerder] niet eerder is aangesproken op een onjuiste urenregistratie. Waddengenot had kunnen, en naar het oordeel van de kantonrechter moeten, volstaan met een waarschuwing aan het adres van [verweerder], in plaats van onmiddellijk naar het zwaarste middel te grijpen, namelijk ontslag op staande voet, althans het streven naar een einde van het dienstverband. [verweerder] is daardoor de mogelijkheid onthouden om haar gedrag aan te passen. Die mogelijkheid had zij wel moeten krijgen, temeer omdat niet, althans onvoldoende, vaststaat dat zij minder uren heeft gewerkt dan overeengekomen en zo ja, om hoeveel uren dat gaat. [verweerder] heeft immers gemotiveerd betwist dat zij minder uren heeft gewerkt dan is overeengekomen. De beelden waarop Waddengenot zich ter onderbouwing van haar stelling beroept, acht de kantonrechter onvoldoende om daarop te kunnen baseren dat [verweerder] minder uren heeft gewerkt dan overeengekomen.
5.9.
Waddengenot verwijt [verweerder] daarnaast dat zij, althans haar vriend, een krat bier heeft meegenomen zonder daarvoor te betalen. [verweerder] stelt dat zij daarvoor toestemming had omdat de houdbaarheidsdatum van het bier was verstreken. Volgens [verweerder] heeft [gevolmachtigde] tegen haar gezegd dat ze het bier weg moest gooien of iemand anders er een plezier mee moest doen. Zij heeft voor de tweede optie gekozen en het bier door haar vriend laten meenemen naar een verjaardagsfeestje van een van de andere medewerkers. [verweerder] heeft haar stelling onderbouwd met verklaringen van andere medewerkers van Waddengenot. Waddengenot betwist dat er toestemming is gegeven. Ter motivering daarvan heeft ook Waddengenot een verklaring van een werknemer overgelegd, maar die verklaring ziet op het gevoerde beleid en niet op dit specifieke geval. Een verdere motivering heeft Waddengenot niet gegeven. Onder die omstandigheden met het er naar het oordeel van de kantonrechter voor worden gehouden dat het krat bier met toestemming is meegenomen. Ook deze handelwijze van [verweerder] levert daarom geen (ernstig) verwijtbaar handelen op in de zin van artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW.
g-grond
5.10.
Waddengenot verzoekt daarnaast ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Volgens Waddengenot is er sprake van een vertrouwensbreuk, omdat [verweerder] het vertrouwen van Waddengenot heeft beschaamd door het (ernstig) verwijtbare handelen waarop zij is aangesproken. Van (ernstig) verwijtbaar handelen is, zoals overwogen, geen sprake. Van het beschamen van het vertrouwen daarom evenmin. Van een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.
i-grond
5.11.
Waddengenot verzoekt tot slot om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in bovenstaande gronden. Aan dit verzoek legt Waddengenot ten grondslag dat sprake is van omstandigheden die vallen onder de twee hiervoor genoemde gronden.
5.12.
Voor wat betreft de i-grond overweegt de kantonrechter dat de cumulatiegrond bedoeld is voor die gevallen waarin voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden, waarbij de werkgever dat niet kan baseren op omstandigheden uit één enkele ontslaggrond, maar dit wel kan motiveren en onderbouwen met omstandigheden uit meerdere ontslaggronden samen. De enkele stelling van Waddengenot dat sprake is van een combinatie van verwijtbaar handelen in de zin van de e-grond en een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van de g-grond is daartoe onvoldoende, terwijl bovendien uit het voorgaande blijkt dat geen van de afzonderlijke ontslaggronden (bijna) voldragen zijn. Ook het verzoek tot ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel i BW wordt daarom afgewezen.
conclusie
5.13.
De conclusie is dat dat het door Waddengenot ingediende ontbindingsverzoek zal worden afgewezen.
proceskosten
5.14.
Waddengenot wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten € 135,00
Totaal € 949,00.
het tegenverzoek
verklaring voor recht
5.15.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.3 is overwogen zal de kantonrechter voor recht verklaren dat de overeenkomst die partijen op 12 januari 2024 hebben gesloten buitengerechtelijk is ontbonden.
ontbinding arbeidsovereenkomst
5.16.
[verweerder] verzoekt om de nog tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. Op grond van artikel 7:671c lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden toegewezen. Bij dit oordeel weegt mee dat het hier om een verzoek van een werknemer gaat, waarbij bijzondere opzegverboden niet aan de orde zijn. Verder is van belang dat gelet op het (grond)recht van arbeidskeuze een verzoek door de werknemer in beginsel gehonoreerd dient te worden. De kantonrechter zal dan ook bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Daar komt bij dat in dit geval op grond van hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is besproken voldoende is gebleken dat de arbeidsverhouding inmiddels verstoord is geraakt en Waddengenot zich niet verzet tegen beëindiging van het dienstverband, zij het zonder toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook toegewezen, waarbij de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt vastgesteld op 1 juli 2024 behoudens het geval dat [verweerder] gebruik maakt van het hierna te noemen recht om het ontbindingsverzoek in te trekken.
transitievergoeding en billijke vergoeding
5.18.
Vervolgens moet worden beoordeeld of er in deze procedure aanleiding is voor toekenning van de verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding. Nu het verzoek is ingediend door [verweerder] als werknemer, is de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 BW slechts verschuldigd indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever. Voor de toekenning van een billijke vergoeding geldt ingevolge artikel 7:671c lid 2 onder b BW dezelfde maatstaf. [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat Waddengenot ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Waddengenot betwist dat daarvan sprake is. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.19.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat, of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Waddengenot zal dit als uitgangspunt worden genomen.
5.20.
Waddengenot heeft de verhoudingen naar het oordeel van de kantonrechter op scherp gezet door de manier waarop zij met [verweerder] is omgegaan. [verweerder] is beticht van (ernstig) verwijtbaar handelen, terwijl daarvoor geen grond was (diefstal krat bier) dan wel haar niet de gelegenheid is geboden haar gedrag te verbeteren (dagdieverij). De handelwijze van Waddengenot verdient naar het oordeel van de kantonrechter ook geen schoonheidsprijs. [verweerder] voelde zich tijdens het gesprek op 4 januari 2024 – begrijpelijkerwijs – onder druk gezet en door een gewijzigde arbeidsovereenkomst op te stellen in plaats van een vaststellingsovereenkomst is gepoogd [verweerder] de mogelijkheid te ontnemen om terug te komen op het door haar gegeven akkoord op een einde van het dienstverband per 1 maart 2024. Dat Waddengenot [verweerder] bewust rechten heeft willen ontzeggen of een en ander heeft gedaan met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren is naar het oordeel van de kantonrechter niet vast komen te staan. Evenmin is komen vast te staan dat – zoals [verweerder] heeft aangevoerd – de zwangerschap van [verweerder] een rol heeft gespeeld bij het besluit van Waddengenot om het dienstverband met [verweerder] te (willen) beëindigen. Het enkele feit dat Waddengenot na de melding van [verweerder] dat zij zwanger was is gestuit op onregelmatigheden is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft Waddengenot onweersproken gesteld dat een andere werkneemster die op dit moment zwanger is, nog “gewoon” bij haar in dienst is. Bovendien heeft Waddengenot het loon van [verweerder] doorbetaald na 1 maart 2024, terwijl zij van mening was dat het dienstverband op die datum al was geëindigd. Van het grovelijk niet nakomen van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst is dan ook geen sprake. Alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat Waddengenot weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat van ernstige verwijtbaarheid geen sprake is.
5.21.
Het verzoek om Waddengenot te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding en een billijke vergoeding zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
achterstallig loon
5.22.
[verweerder] verzoekt voorts om Waddengenot te veroordelen tot een bedrag van € 495,00 bruto aan achterstallig loon. Waddengenot heeft erkend dit bedrag aan [verweerder] verschuldigd te zijn. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%, omdat gesteld noch gebleken is dat Waddengenot dit bedrag bewust niet aan [verweerder] heeft uitbetaald.
vergoeding ex artikel 7:671 c lid 3 sub b BW
5.23.
Omdat het verzoek een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die niet tussentijds kan worden opgezegd, kan de kantonrechter, bij ontbinding van die overeenkomst indien haar dat met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, op grond van artikel 7:671c lid 3 sub b BW de werknemer een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd.
5.24.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.20 is overwogen acht de kantonrechter het billijk om Waddengenot te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een (niet door Waddengenot betwist) bedrag van € 2.970,00 bruto per maand tot 1 november 2024, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van deze uitspraak.
overuren
5.25.
Het verzoek om Waddengenot te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 7.725,63 bruto aan niet uitbetaalde overuren zal worden afgewezen. Waddengenot betwist het aantal door [verweerder] opgevoerde overuren en [verweerder] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd waarom uit de door Waddengenot bij verzoekschrift overgelegde productie 5 blijkt dat er 451 overuren zijn opgebouwd.
intrekkingsmogelijkheid
5.26.Nu aan de ontbinding niet de gevraagde vergoedingen worden verbonden, zal aan [verweerder] conform artikel 7:686a lid 7 BW een intrekkingstermijn worden gegund.
proceskosten
5.27.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
6 De beslissing
De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt Waddengenot in de proceskosten van € 949,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Waddengenot niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
het tegenverzoek
6.3.
verklaart voor recht dat de overeenkomst die partijen op 4 januari 2024 hebben gesloten buitengerechtelijk is ontbonden;
6.4.
veroordeelt Waddengenot tot betaling van het nog ontbrekende loon ter hoogte van € 495,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, met een maximum van 10 %;
6.5.
stelt [verweerder] in de gelegenheid het ontbindingsverzoek uiterlijk op 28 mei 2024 in te trekken middels een schriftelijke verklaring aan de griffie van de rechtbank onder toezending van een afschrift aan de gemachtigde van de wederpartij, waarbij bepalend zal zijn het moment van ontvangst van die schriftelijke verklaring ter griffie;
voor het geval het ontbindingsverzoek niet of niet binnen die termijn door [verweerder] wordt ingetrokken:
6.6.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2024;
6.7.
veroordeelt Waddengenot op grond van artikel 7:671c lid 3 sub b BW tot betaling van een vergoeding gelijk aan het in geld vastgestelde loon tot 1 november 2024, waarbij uit wordt gegaan van een maandloon van € 2.970,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de ze beschikking;
zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek:
6.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Haisma, kantonrechter, en op 14 mei 2024 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 692/wj