Uitspraak
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10540937 CV EXPL 23-3420
Vonnis in de hoofdzaak en in de incidenten d.d. 25 juni 2024
inzake
Accountantskantoor Van Krimpen B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot tussenkomst,
verweerster in het incident ex artikel 843a Rv ,
hierna Van Krimpen te noemen,
gemachtigde R. van Dijk,
tegen
Stichting Eerstelijnscentrum Oude Pekela,
gevestigd en kantoorhoudende te Oude Pekela, gemeente Pekela,
gedaagde in de hoofdzaak, hierna SECOP te noemen,
niet verschenen;
en
[voornaam] [gevoegde partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
gevoegde partij ex artikel 217 Rv aan de zijde van gedaagde,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
eiseres in het incident ex artikel 843a Rv ,
hierna [gevoegde partij] te noemen,
gemachtigde mr. P. Fousert.
1 De procedure
1.1.De procedure blijkt uit het volgende:
- Het vonnis in incident ex artikel 843a Rv van 7 mei 2024;
- de conclusie van dupliek van [gevoegde partij] van 4 juni 2024.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.SECOP is een stichting die huisvesting verzorgt voor artsenpraktijken in Oude Pekela. Het bestuur van SECOP bestaat uit [gevoegde partij] , de heer [voorletter(s)] [bestuur naam 1] , de heer [voorletter(s)] [bestuur naam 2] en mevrouw [voorletter(s)] [bestuur naam 3] . [gevoegde partij] , [bestuur naam 1] en [bestuur naam 2] zijn ook als deelnemers bij SECOP betrokken. Eind 2020 hebben de bestuurders van SECOP gezamenlijk besloten over te gaan tot liquidatie van de stichting. Tot op heden is geen overeenstemming bereikt over de wijze waarop dit moet plaatsvinden.
2.2.[accountant] drijft een accountantskantoor.
2.3.[accountant] heeft SECOP een factuur gestuurd voor werkzaamheden die zij stelt als accountant in opdracht van SECOP te hebben verricht. Blijkens de betreffende factuur gaat het om ‘werkzaamheden (…) voor december 2020, de jaarrekening 2019 en de liquidatie 2020’.
3 De vordering en het verweer
3.1.[accountant] vordert dat SECOP zal worden veroordeeld, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om aan haar te betalen een bedrag van in hoofdsom € 3.965,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 594,85 en proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.SECOP heeft in deze procedure verstek laten gaan.
3.3.In de hoofdzaak voert [gevoegde partij] in de kern genomen het verweer dat SECOP [accountant] niet (bevoegdelijk) opdracht heeft gegeven om de betreffende werkzaamheden te verrichten, zodat SECOP niet gehouden is de openstaande factuur van [accountant] te voldoen.
3.4.Waar nodig word bij de beoordeling nader op de stellingen van partijen ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.[gevoegde partij] heeft in het (eerste) incident gevorderd dat zij mag tussenkomen in de procedure tussen [accountant] en SECOP. De kantonrechter heeft deze tussenkomst toegestaan bij incidenteel vonnis van 3 oktober 2023 en in dit vonnis bepaald dat [gevoegde partij] als tussenkomende partij haar zelfstandige (voorwaardelijke) vordering nog in een petitum moet neerleggen en deze vordering - desgewenst - alsdan nader kan onderbouwen.
4.2.Hoewel [gevoegde partij] in eerste instantie heeft gesteld dat sprake zou zijn van (een incident respectievelijk vordering tot) tussenkomst, is door [gevoegde partij] uiteindelijk geen eigen, zelfstandige vordering ingesteld. Door [gevoegde partij] is slechts nog verweer gevoerd tegen de aanspraken van [accountant] , erop neerkomend dat de vorderingen van [accountant] zouden moeten worden afgewezen omdat tussen [accountant] en SECOP geen (rechtsgeldige) overeenkomst van opdracht is gesloten. Omdat er geen eigen vordering is ingesteld, maar [gevoegde partij] verweer voert aan de zijde van gedaagde SECOP, is er in deze procedure feitelijk geen sprake (meer) van tussenkomst, maar van voeging in de zin van artikel 217 Rv. In het arrest van 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9067, heeft de Hoge Raad uitgesproken dat op dit punt (tussenkomst of voeging) niet de eigen kwalificatie van de interveniërende partij beslissend is, maar de beoordeling door de rechter van haar processuele positie, zulks aan de hand van de door haar betrokken opstelling.
4.3.De kantonrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag welke betekenis moet toekomen aan het door [gevoegde partij] als gevoegde partij in de hoofdzaak gevoerde verweer, meer in het bijzonder nu SECOP zelf in de hoofdzaak niet is verschenen en [gevoegde partij] in haar incidentele conclusie van 6 juni 2023 - onder rn. 4 daarvan - heeft gesteld dat ‘(de advocaat van de) overige bestuurders van SECOP (heeft) hebben laten weten dat zij vinden dat SECOP verstek moet laten gaan, althans dat de penningmeester van SECOP de litigieuze factuur had moeten betalen’ en - onder rn. 9 daarvan - ‘ [gevoegde partij] wil (…) voorkomen dat vanwege een ( mogelijk ) verstek door (…) SECOP bewerkstelligd wordt dat de vordering van [accountant] als niet betwist wordt toegewezen. Anders dan via een tussenkomst is dit niet mogelijk. Mevrouw [gevoegde partij] kan SECOP niet zelf (dusdanig) vertegenwoordigen dat zij SECOP tot verweer kan dwingen. De vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder(s) weigert (weigeren) dit, blijkens het bericht van hun advocaat te doen.’
4.4.De kantonrechter overweegt allereerst dat het enkele feit dat SECOP in de procedure verstek heeft laten gaan, niet meebrengt dat daarom sprake zou zijn van een verstekprocedure en dat daarom een hierop afgestemde beslissing zou zijn vereist. In zijn arrest van 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:791, oordeelde de Hoge Raad dat in een geval als het onderhavige onverkort de regeling van artikel 140 lid 3 Rv (tussen alle partijen wordt één vonnis gewezen, dat als vonnis op tegenspraak wordt beschouwd) van toepassing is, omdat de partij die zich voegt immers zelf procespartij is geworden en de rechtszekerheid vereist dat op dit punt een eenduidige regel geldt.
4.5.Verder is het navolgende van belang. In zijn hiervoor reeds genoemde arrest van 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9067, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verweren van een gevoegde partij in beginsel moeten worden betrokken bij de boordeling van de vordering in de hoofdzaak. Dat is echter anders, aldus dit arrest, wanneer zij strijdig zijn met de stellingen van de in de hoofdzaak gedaagde partij zelf.
4.6.Gelet op dit oordeel van de Hoge Raad en de strekking van wettelijke regeling van de voeging, zal de kantonrechter het door [gevoegde partij] als gevoegde partij gevoerde verweer passeren. Op grond van de stellingen en kennis van [gevoegde partij] - medebestuurder van SECOP - moet worden aangenomen dat SECOP met de door [accountant] ingestelde vordering bekend is en er bewust van heeft afgezien verweer te voeren omdat zij deze niet wil betwisten en - dus - als juist wil erkennen. De stellingen van [gevoegde partij] , zoals hiervoor onder rov. 4.2. vermeld, komen er in de kern op neer dat dat zij in afwijking van het standpunt van SECOP juist wel verweer wil voeren. Goedbeschouwd werpt zij zich aldus enerzijds op als ‘behartiger’ van de (vermeende) belangen van SECOP, terwijl zij tegelijkertijd weer niet formeel namens SECOP optreedt en zelfs stelt dat de (wel) vertegenwoordigingsbevoegde bestuurders hebben besloten geen verweer te willen voeren. Gelet hierop moet worden aangenomen, althans is voorshands voldoende aannemelijk, dat, ook al is SECOP zelf niet verschenen, de stellingen van [gevoegde partij] strijdig zijn met het kenbare standpunt en de belangen van SECOP zoals zij (SECOP) die kennelijk zelf ziet. Daarmee doet zich in ieder geval materieel de situatie voor waaromtrent de Hoge Raad in zijn arrest van 22 juni 2012 nu juist oordeelde dat daarin de stellingen van de gevoegde partij niet behoeven te worden meegewogen, te weten die waarin de gevoegde partij stellingen betrekt die strijdig zijn met die van de gedaagde. De kantonrechter voegt daar nog aan toe dat de rechtsfiguur van de voeging als bedoeld in artikel 217 Rv er nu juist ook toe strekt dat de gevoegde partij het verweer van de gedaagde partij ondersteunt en niet - zoals hier het geval is (de eigen stellingen van [gevoegde partij] volgend) - om de juistheid van het haar bekende standpunt van de gedaagde te betwisten en daarvoor een eigen, ander en daarmee strijdig verweer in de plaats te stellen. Voor zover - en daar heeft het schijn van - sprake is van een intern bestuursconflict, is de rechtsfiguur van de voeging ook niet het geëigende instrument om dit geschil aan de orde te stellen. [gevoegde partij] treedt aldus buiten het bereik van de wettelijke regeling van de voeging. Dat zij zelf, zoals zij stelt, medeschuldeiser van SECOP is en door een voor SECOP ongunstig vonnis in haar verhaalsmogelijkheden zou kunnen worden beperkt, maakt dit niet anders. De vorderingen van [accountant] zullen op grond van het voorgaande als onbetwist worden toegewezen.
4.7.Tevens is van belang dat de Hoge Raad in zijn eveneens reeds genoemde arrest van 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:791, in een overweging ten overvloede (rov. 3.5. daarvan) oordeelde dat in een situatie als de onderhavige (tussenkomst of voeging aan de zijde van een niet verschenen gedaagde) het gevaar bestaat dat de niet verschenen gedaagde niet op de hoogte raakt van de voeging of tussenkomst, terwijl hij die wetenschap moet bezitten om - tijdig - het juiste rechtsmiddel (hoger beroep) te kunnen aanwenden. De rechter moet daarom bij toewijzing van een vordering tot voeging of tussenkomst bepalen dat de partij die aldus in het geding wordt toegelaten, de niet verschenen gedaagde(n) van die toelating in kennis stelt. De kantonrechter stelt in dit verband vast dat in het vonnis dat op 3 oktober 2023 in het incident tot tussenkomst (voeging) is gewezen, niet aan dit voorschrift is voldaan. Gelet op de strekking van dit voorschrift - de niet-verschenen gedaagde dient in verband met de mogelijkheid tot het aanwenden van het juiste rechtsmiddel kennis te krijgen van het feit dat vonnis op tegenspraak zal worden gewezen - zal de kantonrechter daarom nu in het dictum van dit vonnis opnemen dat [gevoegde partij] dit vonnis binnen een week nadat het aan haar (advocaat) is toegezonden aan de bevoegde bestuurders van SECOP ter kennis dient te brengen.
4.8.Ook de nevenvorderingen worden toegewezen. Nu SECOP in verzuim verkeerde is zij wettelijke rente verschuldigd geworden. Ook kan [accountant] aanspraak maken op de gevorderde incassokosten. Het stond [accountant] redelijkerwijze vrij om haar vordering ter incasso uit handen te geven toen haar verzoeken tot betaling geen resultaat opleverden, zij het dat het door haar gehanteerde tarief niet volledig juist is. [accountant] komt op grond van de tarieven genoemd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 521,57 toe.
4.9.SECOP en [gevoegde partij] zijn in de hoofdzaak in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, zulks op de wijze als in het dictum van dit vonnis vermeld en rekening houdend met de omstandigheid dat het niet redelijk voorkomt dat de niet verschenen gedaagde de kosten van het (verworpen) verweer van de gevoegde partij moet dragen. De proceskosten van [accountant] worden begroot op:
dagvaarding € 110,01
griffierecht € 487,00
salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00)
nakosten € 135,00 [een halve punt met een maximum van € 135,-]
totaal € 1.206,51
4.10.
De beslissing omtrent de kosten van het incident tot tussenkomst is door de kantonrechter aangehouden. Datzelfde geldt voor het tweede incident, waarin de kantonrechter de vordering van [gevoegde partij] tot overlegging van stukken ex artikel 843a Rv heeft afgewezen. Gelet op de uitkomst van de procedure en de processuele gang van zaken zullen de proceskosten in de beide incidenten door de kantonrechter worden gecompenseerd. [gevoegde partij] is in het eerste incident weliswaar toegelaten als tussenkomende partij, maar heeft vervolgens geen eigen vordering ingesteld en zich gevoegd aan de zijde van SECOP, waarna de vorderingen van [accountant] zijn toegewezen. [accountant] heeft haar conclusie in het tweede incident opgenomen in haar conclusie van repliek, die al is meegenomen in de kostenbepaling in de hoofdzaak.
5 De beslissing
De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
2.2.
veroordeelt SECOP om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [accountant] te betalen een bedrag van € 3.965,55 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt SECOP om ter zake van de buitengerechtelijke kosten aan [accountant] te betalen een bedrag van € 521,27;
5.3.
veroordeelt SECOP en [gevoegde partij] in de kosten van de procedure van € 1.206,51, in de zin dat SECOP wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van dagvaarding, het griffierecht, 1 punt aan gemachtigdensalaris en de nakosten, belopende in totaal een bedrag van € 935,51, en [gevoegde partij] wordt veroordeeld tot betaling van 1 punt aan gemachtigdensalaris belopende een bedrag van € 271,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als SECOP en/of [gevoegde partij] niet tijdig aan de veroordeling voldoen/voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
gelast [gevoegde partij] om dit vonnis binnen een week na de ontvangst ervan ter kennis te brengen van SECOP;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in de hoofdzaak uitsproken veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de beide incidenten:
5.6.
compenseert de proceskosten;
in de hoofdzaak en de beide incidenten:
5.7.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kremer, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.