Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank veroordeelt verdachte ten aanzien van een poging tot moord van zijn ex-vriendin tot een gevangenisstraf van vier jaren en tbs met voorwaarden.

Uitspraak



Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie

Leeuwarden

parketnummer 18/132741-21

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], thans gedetineerd in [instelling].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juli 2022.

De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.

Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 20 mei 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (zijn ex-vriendin) [slachtoffer] opzettelijk en met

voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 20 mei 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (zijn ex-vriendin) [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, althans in het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primaire feit.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van de bewijsbeslissing mee moet wegen dat verdachte een verstandelijk beperkte man is met beperkte kennis van de Nederlandse taal, waardoor hij over minder capaciteit en mogelijkheden bezit om nuances aan te brengen in zijn woordkeuze. Daarnaast moet de situatie feitelijk worden bekeken. Verdachte heeft allerlei gedachten gehad en dingen gezegd, maar toen hij bij aangeefster aan de deur en binnen was, was hij rustig. Vanaf het moment dat zij zich omdraaide had hij het gevoel dat ze hem aan het uitlachen was, hetgeen de trigger is geweest om het mes op de keel van aangeefster te zetten. Dit is in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gebeurd. Verdachte heeft daarover verklaard dat het zwart werd voor zijn ogen. Er is dus een onderscheid te maken in de periode voordat verdachte in het huis van aangeefster was en de periode in haar huis. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde kan voorbedachte raad dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat er op basis van forensisch bewijs niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zou komen te overlijden. Er blijkt immers niet hoe diep de wond is geweest. Verdachte zijn verklaring dat hij haar dood wilde maken ziet op de periode bij hem thuis en onderweg naar aangeefster toe. Daarbij moet rekening gehouden worden met het gebrek aan taalduiding. Door zijn eigen wil is het niet erger afgelopen. Gelet daarop is er geen opzet geweest op de levensberoving. Subsidiair, indien de rechtbank een poging tot doodslag bewezen acht, is er geen sprake van vol opzet.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 20 mei 2021, opgenomenop pagina 81 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021141424 van 21 juni 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:

Ik woon in Drachten aan het [straatnaam] in Drachten. Ik heb een ex-vriend genaamd [verdachte]. Vanochtend, 20 mei 2021 kwam [verdachte] bij mij. Ik zag dat [verdachte] het mes pakte met zijn rechterhand uit zijn rechterbroekzak. Ik zag dat hij van bovenaf met het mes in mijn hals/keel stak. Het mes was al door mijn huid gedrukt maar hij drukte hem steeds verder door. Hij stak mij aan de linkerkant van mijn hals/nek. Ik voelde op het moment dat hij mij met het mes stak een hele harde scherpe pijn. Ik voelde wat warms over me heen, ik deed mijn hand bij mijn keel en zag het bloed druppen.

2. Een schriftelijk stuk, inhoudende een geneeskundige verklaring van 31 mei 2021 opgemaakt enondertekend door P.C.R. Wouters, chirurg, opgenomen op pagina 93 van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:

Medische informatie betreffende: [slachtoffer]

Uitwendig waargenomen letsel:

Steekwond hals-overgang borstkas links met 300 cc bloedverlies.

Is er sprake van uitwendig bloedverlies? Ja

Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Ja

Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 20/05/2021

Er is sprake van een bloeduitstorting bij de overgang/aanhechting lange halsspier links op borstbeen. Hierbij pijnklachten hals/schouder links.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2021,opgenomen op pagina 94 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Op 20 mei 2021, omstreeks 10.45 uur, hoorde ik dat er iemand was gestoken op het [straatnaam] in Drachten. Om 10.56 uur kwam ik ter plaatse op de incidentlocatie aan het [straatnaam]. Ik zag dat de collega's al voor de woning stonden met de verdachte die geboeid was. Hierop is de verdachte door collega [naam 1] in de bus gezet en heb ik plaatsgenomen naast de verdachte achterin de bus. Na enige tijd hoorde ik dat de verdachte begon te vertellen. Ik hoorde de verdachte het volgende zeggen:

- Ik had haar haar willen vermoorden.

Verdachte: [verdachte]

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2021, opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Op 20 mei 2021 werd onder verdachte [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1980 te Curaçao een mobiele telefoon van het merk Samsung in beslag genomen. Ik zag dat de tijd op het toestel overeenkomt met de echte tijd. Ik opende het programma WhatsApp. Ik zag dat de gebruiker van het telefoontoestel in de WhatsApp applicatie staat met de naam [naam 2]. De chats met inhoud waren met [naam 3]. Deze chat was in het Papiaments. Ik heb deze chat laten lezen en horen aan tolk / vertaler [naam 4], tolkennummer [nummer], hij heeft de chat vertaald. Ik zag dat de chat begint op 20 mei 2021 om 06:13 uur.

06:13 [naam 2] Ik heb rust nodig, ik zit vast, ik moet tot rust komen, ik ben moe ik heb er genoeg van

10:15 [naam 2] Geluidsfragment:

He broer, hou maar op, Ik maak haar dood, gozer.

10:17 [naam 2] Geluidsfragment:

Als de mensen die mij zitten uit te lachen laat ze maar praten, laat ze het vertellen en als ik dit kind heb doodgemaakt. De enige oplossing is nu haar op de grond gooien, (afmaken) Begrijp je haar op de grond gooien en dan zie je vanzelf over een paar jaar, hoe en wat vriend. Ik kan dit niet laten gaan.

10.22 [

naam 2] Geluidsfragment:

Sorry, broeder ik kan ook niemand om hulp vragen want niemand zal me helpen vriend dus ik moet dit ding nu zelf doen en zo moet het ding nu maar gaan. Dan moet ik maar een tijdje naar boven gaan (tolk: naar de gevangenis gaan), zodat ik tot rust kom.

10.23 [

naam 2] Geluidsfragment

Respect, voor respect, ik gooi haar voor respect op de grond, voor respect voor respect voor respect vriend. Dan krijgen ze ook iets om over te praten, begrijp je. Wanneer ze in de hemel is dan kan ze de kans krijgen om verdomme te denken wat ze met mij heeft gedaan.

10:24 [naam 2] Geluidsfragment

Ik kan niet rustig blijven en de dagen voorbij laten vliegen, nee, nee. Ik heb in mijn hoofd gestopt wat ik ga doen maar ik heb besloten dat ik het jou zal vertellen (uitleggen) dat ik wil dat je kleren voor mij brengt. Drachten krijgt nu iets om over te praten. Er moet wel iemand dood, er moet iemand dood. Ik heb geen andere optie.

10:49 [naam 2] Ik heb haar gestoken

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 20 mei 2021, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte: A: Voordat ik ging slapen had ik bedacht dat ik haar wat aan zou gaan doen. Ik ging naar haar toe en ik zei zo en zo. Zij zei kom je hier om mij wat aan te doen. Ik zei ja eigenlijk wel.

V: Wat dacht je toen je vanochtend zei dat je naar haar toe zou komen?

A: Ik ging daar bewust heen om haar wat aan te doen. Ik wilde haar dood maken.

V: Waar kwam dat mes vandaan?

A: Ik zei toch dat ik met de bedoeling om haar wat aan te doen naar haar huis was gegaan. Ik heb het mes meegenomen van mijn huis. Ik heb hem aan de voorkant bij mijn broek erin gestoken onder mijn trui.

V: Hoe heb je [slachtoffer] gestoken?

A: Ik heb haar in haar hals gestoken. Voor ik het wist zat het mes in haar hals. Ik trok het mes eruit en [slachtoffer] schreeuwde en ik zag al het bloed eruit spuiten.

V: Hoe omschrijf je het mes?

A: Het is een zwart mes met een rubberachtig handvat. Ongeveer twintig centimeter lang.

Bewijsoverwegingen rechtbank

Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 20 mei 2021 met een mes naar de woning van aangeefster is gegaan en met dat mes in haar hals heeft gestoken.

Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zijn opmerkingen over ‘dood maken’ verkeerd zijn geïnterpreteerd en de raadsvrouw heeft bepleit rekening te houden met de taalkundigheid van verdachte. Uit het dossier volgt dat de spraakberichten die verdachte via Whatsapp heeft verstuurd in het Papiaments zijn. Deze berichten zijn door een beëdigd tolk vertaald. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanwijzingen dat de spraakberichten niet goed naar het Nederlands zijn vertaald. Dit wordt bovendien versterkt door herhaaldelijk diverse opmerkingen in deze berichten, waaronder opmerkingen over wanneer ‘ze’ in de hemel is. Gelet op de context waarin deze opmerkingen zijn gemaakt blijkt duidelijk dat dit om aangeefster gaat en het om leven willen brengen van aangeefster. Bovendien heeft verdachte vergelijkbare opmerkingen in het Nederlands gemaakt tijdens het vervoer naar het politiebureau en gedurende het verhoor bij de politie.

Voorbedachten rade

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er een onderscheid te maken is in de periode voordat verdachte in het huis van aangeefster was en de periode in haar huis en dat verdachte aangeefster in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gestoken. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte aangeefster niet direct na binnenkomst in haar woning heeft gestoken, maar ziet geen aanwijzingen om aan te nemen dat verdachte nadat zij met elkaar in gesprek waren geweest en hij haar eerst bij haar keel greep vervolgens in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gestoken.

Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend. Verdachte heeft verklaard dat hij de avond tevoren had bedacht om aangeefster wat aan te doen en dat hij haar dood wilde maken. Uit de spraakberichten die verdachte kort voor het delict via Whatsapp heeft verstuurd blijkt dat hij dit in de ochtend van 20 mei 2021 nog steeds van plan was. Op basis hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte genoeg tijd heeft gehad voor kalm overleg en bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. In zijn latere verklaringen heeft verdachte aangegeven dat het allemaal heel snel is gegaan en dat het zwart werd voor zijn ogen. Gelet op onder meer de spraakberichten acht de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte tijdens het vervoer naar het politiebureau bovendien heeft aangegeven dat hij aangeefster had willen vermoorden.

De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.

De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.

Opzet op de dood van aangeefster

Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de voorbedachten rade leidt tevens tot het oordeel dat verdachte de dood van aangeefster heeft gewild en daarmee vol opzet heeft gehad om haar van het leven te beroven. Na de aankondiging dat hij aangeefster iets aan ging doen, heeft hij haar met het mes in haar hals gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich slagaders in de hals bevinden. De rechtbank acht het steken van een mes in de hals van een persoon naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dan ook gericht op de dood. Deze handeling past bovendien bij diverse uitingen van verdachte dat hij aangeefster zou doden. Dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt hoe diep de steekwond is geweest en of er op basis van de steekwond daadwerkelijk kans is geweest op overlijden doet daar niets aan af.

De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

primair hij op 20 mei 2021 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn ex-vriendin [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair Poging tot moord.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 4 april 2022, opgemaakt door M.C.F. Hoes, GZ-psycholoog, C.A.M. van der Meijs, psychiater en T.W. van de Kant, klinisch psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:

Verdachte is gediagnosticeerd met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis die gekenmerkt wordt door een samenhang van excentrieke en zonderlinge karaktereigenschappen die al sinds jonge leeftijd aanwezig zijn. Kenmerkend hiervoor zijn de emotionele kilheid, de bij verdachte aanwezige ongewone belevingen met betrekking tot voodoo en geesten, de bijzondere overtuigingen over het helderziend en 'voelend' zijn (hij kan aanvoelen wat andere mensen over hem denken en zeggen), de aanwezige betrekkingsideeën en de telkens terugkerende achterdocht. Verdachtes afwijkende belevingen maken dat hij zich niet begrepen voelt door andere mensen en ook geen echte verbinding kan aangaan met anderen. Zijn sociaal-emotioneel functioneren is zodoende ernstig beperkt. Aan deze schizotypische persoonlijkheidsstoornis ligt een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur ten grondslag, welke is ontstaan door pedagogische- en affectieve tekorten in de jeugd. Het feit dat het verdachte structureel aan een steunende en structurerende omgeving is ontbroken, lijkt van invloed te zijn geweest op zijn hechting, identiteit en persoonlijkheidsontwikkeling. De intelligentie van verdachte wordt ingeschat op zwakbegaafd niveau. Ook is er bij verdachte sprake van een matigernstige stoornis in gebruik van cannabis en een matig-ernstige stoornis in gebruik van cocaïne. Een autismespectrumstoornis (ASS) kan niet worden vastgesteld maar ook niet geheel worden uitgesloten aangezien ASS over het algemeen overlap heeft met schizotypie.

Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren de schizotypische persoonlijkheidsstoornis, de stoornissen in het gebruik van cannabis en cocaïne, beide matig van ernst, en de verstandelijke handicap (zwakbegaafdheid) aanwezig.

Door de schizotypische persoonlijkheidsstoornis zijn er continu aanwezige cognitieve distorties (vertekeningen), waardoor verdachte beperkt wordt in zijn vermogen tot oordeel en kritiek. Verdachte is niet in staat om emoties, cognities en het gedrag van andere mensen te begrijpen en voelt zichzelf ook niet begrepen door anderen, wat leidt tot interpersoonlijke problemen en een toename van achterdocht. Het gebruik van cocaïne versterkt de reeds aanwezige achterdocht en ongewone belevingen. Cannabis lijkt het risico op geweld bij hem niet evident te verhogen, maar door het gebruik van cocaïne en cannabis kan de impulscontrole wel onder druk komen te staan. Het geheel overziende zijn er, ondanks de forse doorwerking van de beschreven pathologie, onvoldoende aanwijzingen dat verdachte zijn denken en handelen volledig werden beïnvloed door de vastgestelde stoornissen. Het onderzoekend team adviseert dan ook het ten laste gelegde - indien bewezen - aan betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.

De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede tot de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zijnde een niet gemaximeerde terbeschikkingstelling en als vrijheidsbeperkende maatregel een locatie- en contactverbod, zoals door de benadeelde partij [slachtoffer] verzocht, voor de duur van vijf jaren. Bij overtreding hiervan volgt een hechtenis van twee weken, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft bij deze strafeis rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit uit te gaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid en heeft gepleit voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden conform het advies.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het PBC van 4 april 2022 en van Reclassering Nederland van 14 juni 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord van zijn ex-vriendin door haar met een mes in de hals te steken. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Voor dergelijke feiten dient in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te volgen. Bij het bepalen van de hoogte daarvan speelt de vraag of tevens de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd een grote rol. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.

De gedragsdeskundigen hebben in het hiervoor genoemde rapport van het PBC aangegeven dat zij het risico op recidive inschatten als hoog. Gelet op de problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico wordt een klinische behandeling geadviseerd. Tijdens de klinische opname moet met verdachte een signaleringsplan en terugvalpreventieplan worden opgesteld, hetgeen gebaseerd moet zijn op een delict scenario procedure. Een ander aandachtspunt moet de verslavingsproblematiek van verdachte zijn, met name zijn gebruik van cocaïne. De gedragsdeskundigen hebben tevens aanbevolen om de sociale vaardigheden en coping vaardigheden van verdachte te verbeteren, maar ook om cognitieve distorties te bewerken middels cognitieve gedragstherapie. Ook kan worden bekeken welke zorg en begeleiding verdachte nodig heeft in het geval van zelfstandig wonen en op welke wijze, met passend tempo, daar het beste naar toe kan worden gewerkt. Ten aanzien van het beveiligingsniveau adviseren de gedragsdeskundigen plaatsing in een reguliere FPA.

De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport. De reclassering heeft gelet op de ernst van de problematiek en de beperkte motivatie van verdachte twijfels over de haalbaarheid van het advies van het PBC en of een FPA voldoende zorg en structuur en veiligheid kan bieden. Gelet op het feit dat de klinisch psycholoog van het PBC heeft aangegeven dat langdurige stabilisatie niet nodig is en het zwaartepunt van de behandeling, die met name gericht dient te zijn op de persoonlijkheidsproblematiek en verslaving, in de resocialisatie moet liggen adviseert de reclassering een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Deze voorwaarden betreffen naast de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten zal plegen, dat hij zal meewerken aan reclasseringstoezicht, een verbod om naar het buitenland te gaan, een klinische opname, een ambulante behandeling, begeleid wonen, een drugsverbod, een alcoholverbod, een contactverbod met aangeefster en het geven van openheid over zijn sociale contacten. De reclassering adviseert de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering adviseert daarnaast oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.

De rechtbank kan zich grotendeels met de inhoud en de conclusies van de adviezen verenigen en neemt deze over. De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een dergelijke maatregel is voldaan. Blijkens de hiervoor al genoemde rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel. De rechtbank zal - anders dan is gevorderd door de officier van justitie - niet bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Verdachte bevindt zich al ruim een jaar voorlopige hechtenis. In deze periode is verdachte gestabiliseerd en gelet op de rapportages kan de daadwerkelijk behandeling direct starten. Het zwaartepunt van de behandeling dient met name binnen de resocialisatie te liggen. De rechtbank verenigt zich dan ook met de conclusies van de deskundigen dat behandeling van verdachte haalbaar is binnen het kader van een

terbeschikkingstelling met voorwaarden. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de door de reclassering geadviseerde voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte opleggen. Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven.

Gelet op de noodzaak van behandeling direct aansluitend aan zijn gevangenisstraf zal de rechtbank op grond van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

De rechtbank zal verdachte daarnaast een gevangenisstraf opleggen. De gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen doet enerzijds recht aan de ernst van de feiten en houdt anderzijds rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de op te leggen terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat het van groot belang is dat verdachte klinisch zal worden behandeld. Gelet hierop komt veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaren.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het tevens opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf dat is gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de termijn van de maatregel niet vier, maar maximaal negen jaren kan duren. Indien verdachte de voorwaarden niet zal naleven, kan bovendien alsnog worden bevolen dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd. In dat geval is de duur van de maatregel zelfs onbegrensd. Daarmee is de veiligheid van de samenleving naar het oordeel van de rechtbank reeds in voldoende mate gewaarborgd.

De rechtbank ziet eveneens geen aanleiding voor het opleggen van een contact- en locatieverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daartoe dat een contactverbod in de terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgenomen. De rechtbank ziet geen noodzaak om een locatieverbod op te leggen, aangezien verdachte gelet op de op te leggen straf en maatregel voor langere periode van zijn vrijheid zal zijn ontnomen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen mes te onttrekken aan het verkeer, dan wel verbeurd te verklaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslag genomen mes.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het inbeslaggenomen mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het feit met behulp van het mes is begaan en dit mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 416,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en gijzeling.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de raadsvrouw bepleit deze te matigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de onderbouwing van de vordering niet blijkt dat de behandeling heeft plaatsgevonden voor specifieke gevolgen van onderhavig incident. Tevens is niet duidelijk of de problematiek geheel of gedeeltelijk samenhangt met het ten laste gelegde feit. Bovendien zijn de uitspraken waarnaar is verwezen niet indicatief en ook niet vergelijkbaar.

Oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade - bestaande uit een vergoeding voor het betaalde eigen risico aan de zorgverzekeraar en de daggeldvergoeding wegens de opname in het ziekenhuis - heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021.

De benadeelde partij heeft daarnaast een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De rechtbank heeft bij de hoogte van het toe te wijzen bedrag gelet op vergelijkbare zaken en acht het gevorderde bedrag billijk. De vordering, waarvan de hoogte gedeeltelijk is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38, 38a, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:

veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan ;

veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan het plegen van een strafbaar feit;

veroordeelde zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:

veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;

veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingengeven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;

veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;

veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;

veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling doorandere instellingen of hulpverleners;

veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;- veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, als dat van belang is voor het toezicht;

4. veroordeelde zal zich aansluiten aan zijn detentieperiode, voor zolang als de reclassering en behandelaren dat nodig achten, laten opnemen in een nader te bepalen intramurale instelling, zulks ter indicatie en beoordeling door het IFZ/DIZ, waarbij veroordeelde zich zal laten behandelen voor zijn verslaving en psychiatrische stoornissen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de veroordeelde door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname van medicatie op voorschrift van zijn behandelend arts;

5. veroordeelde zal zich aansluitend aan de klinische opname en voor zolang als de reclassering dat nodig acht, onder behandeling stellen van GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;

6. veroordeelde zal aansluitend aan de klinische opname, voor zolang als de reclassering dat nodigacht, verblijven in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;

7. veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van alcohol en drugs door middel van ademonderzoek en/of urineonderzoek;

8. veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;

9. veroordeelde zal openheid geven over zijn sociale contacten aan de reclassering;

10. veroordeelde zal zonder toestemming van de reclassering niet naar het buitenland of het Caribischdeel van het Koninkrijk der Nederlanden reizen.

Draagt Reclassering Nederland op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de op grond van artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:

het bedrag van € 5.416,00 (zegge: vijfduizend vierhonderdzestien euro);

de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening;

de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.416,00 (zegge: vijfduizend vierhonderdzestien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 416,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature