Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Eiseres en haar partner hebben in juli 2019 de eigendom verkregen van een door hen gekochte woning. De aankoop is gefinancierd met een hypothecaire lening. Met de verkoper van de woning is afgesproken dat deze nog uiterlijk tot 1 juli 2020 in de woning mocht blijven wonen. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV 2019 financieringskosten ten behoeve van de woning in aftrek gebracht. Verweerder heeft deze kosten niet in aftrek toegestaan.

De rechtbank overweegt dat, nu de woning in 2019 vanaf het moment van de aankoop ter beschikking werd gesteld aan derden, de woning in 2019 voor eiseres niet kwalificeerde als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 . Verweerder heeft de geclaimde financieringskosten daarom terecht gecorrigeerd.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2986

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 18 juni 2021 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.903. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 109 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [bijstand eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is geboren op [datum] 1987 en is gehuwd. Eiseres stond in 2019 met haar gezin het gehele jaar ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) in [stad] te [land] .

1.2.

In 2019 hebben eiseres en haar partner gezamenlijk de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) gekocht voor een koopsom van € 373.000. De woning is juridisch geleverd bij notariële akte op 11 juli 2019.

1.3.

Op 23 mei 2019 zijn eiseres en haar partner met de verkopers van de woning overeengekomen dat de feitelijke levering van de woning uiterlijk op 1 juli 2020 plaats zou vinden. Hierbij zijn eiseres en haar partner met de verkopers van de woning tevens een gebruiksovereenkomst overeengekomen met betrekking tot de woning. De woning is ter beschikking gesteld aan de verkopers voor de periode van 11 juli 2019 tot uiterlijk 1 juli 2020. De vergoeding bedraagt € 750 per maand. De verkopers hebben gedurende deze periode ingeschreven gestaan in de BRP op het adres van de woning.

1.4.

Voor de aankoop van de woning zijn eiseres en haar partner een schuld aangegaan bij de Volksbank. De hoofdsom bedraagt € 365.000. De looptijd van de lening is van 1 augustus 2019 tot en met 1 augustus 2049. De rente is vastgesteld op 2,14% per jaar. De lening wordt annuïtair afgelost.

1.5.

Eiseres heeft op 2 juni 2020 de aangifte IB/PVV 2019 ingediend. De aangifte is gedaan naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.296 en is als volgt opgebouwd. Aan inkomsten uit dienstbetrekking heeft eiseres € 45.903 aangegeven. Eiseres heeft onder de eigenwoningregeling als aftrekpost eigen woning een bedrag van -/- € 7.607 aangegeven, bestaande uit € 3.676 rente en € 3.931 financieringskosten. Dit volledige bedrag is aan eiseres toegerekend.

1.6.

Met dagtekening 26 juni 2020 is aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV 2019 opgelegd conform de ingediende aangifte. Deze aanslag leidde tot een teruggaaf aan eiseres van € 5.991.

1.7.

Bij brief van 14 april 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn af te wijken van de aangifte IB/PVV 2019. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Saldo eigen woningU heeft een nieuw aangekochte woning als eigen woning in box 1 aangegeven. Op grond van artikel 3.111 lid 3 Wet IB 2001 kan een nieuw aangekochte woning in box 1 aangegeven worden o.a. onder de voorwaarde dat ze leeg moet staan. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat niet het geval te zijn. De woning is bewoond door het gezin [verkoper woning] . U voldoet niet aan de voorwaarden. De woning kan niet in box 1 worden aangegeven. Pas als de woning uw hoofdverblijf is, volgens de gemeentelijke basisadministratie 1 april 2021, kan de woning in box 1 worden aangegeven. Ik ben voornemens van de ingediende aangifte af te wijken en het saldo eigen woning vast te stellen op € 0.”

1.8.

Verweerder heeft met dagtekening 18 juni 2021 aan eiseres een aanslag IB/PVV 2019 opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.903. Verweerder heeft, conform zijn voornemen (zie 1.7.), bij het vaststellen van de aanslag het saldo eigen woning vastgesteld op € 0. Deze aanslag leidde tot een te betalen bedrag van € 3.399.

1.9.

Eiseres heeft op 24 juni 2021 een nieuwe aangifte IB/PVV 2019 ingediend. Met betrekking tot de eigen woning is in deze aangifte het volgende aangegeven:

Eigenwoningforfait

€ 827

Aftrekbare rente

nihil

Financieringskosten

€ 3.931

Saldo inkomsten en aftrekposten

-/- € 3.104

De waarde van de woning en de hypotheekschuld zijn aangegeven in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen).

1.10.

Verweerder heeft de herziene aangifte IB/PVV 2019 van eiseres (zie 1.9.) aangemerkt als bezwaarschrift gericht tegen de aanslag IB/PVV 2019. Per brief van 24 juni 2021 heeft eiseres haar bezwaarschrift schriftelijk aangevuld.

1.11.

Met dagtekening 23 juli 2021 heeft verweerder aan eiseres een vooraankondiging gestuurd met het voornemen het bezwaar af te wijzen. In de vooraankondiging schrijft verweerder dat de financieringskosten van € 3.931 niet aftrekbaar zijn in box 1, omdat het– kortgezegd – geen kosten betreft die samenhangen met de financiering van de eigen woning. Met betrekking tot box 3 schrijft verweerder dat de woning en bijbehorende hypotheekschuld niet in box 3 hoefden te worden aangegeven, nu eiseres de woning op peildatum 1 januari 2019 niet in haar bezit had.

1.12.

Nadat partijen meerdere keren – schriftelijk en per e-mail – contact hebben gehad over de fiscale kwalificatie van de woning en de gevolgen hiervan voor de bijbehorende schuld, rente en financieringskosten, heeft verweerder op 24 augustus 2021 aan eiseres de uitspraak op bezwaar verstuurd conform de vooraankondiging.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2019 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of eiseres recht heeft op aftrek van kosten in verband met de financiering van de woning. Ook is in geschil of het motiveringsbeginsel is geschonden.

3. Eiseres voert aan dat zij recht heeft op de aftrek van kosten met betrekking tot de eigen woning ten bedrage van € 3.931, bestaande uit financieringskosten ten behoeve van de aankoop van de woning. Volgens eiseres was de woning op het moment van aankoop bestemd als eigen woning. Eiseres stelt dat zij wordt benadeeld doordat de kosten niet in aftrek worden toegestaan als gevolg van de tijdelijke verhuur van de woning vanaf het moment van de aankoop. Verder voert eiseres aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is, nu verweerder volgens haar niet deugdelijk gemotiveerd heeft hoe de woning van eiseres in de aangifte IB/PVV 2019 diende te worden opgenomen.

4. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op aftrek van (financierings)kosten voor de woning, omdat de woning in 2019 niet kwalificeerde als een eigen woning. De woning werd namelijk vanaf het moment van de aankoop ter beschikking gesteld aan derden. Volgens verweerder is het motiveringsbeginsel niet geschonden.

5. Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende kosten.In artikel 3.111 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) wordt het begrip eigen woning gedefinieerd. In het eerste lid staat onder meer als voorwaarde dat de woning de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Op grond van het derde lid vormt een woning die niet het hoofdverblijf is toch een eigen woning als deze leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Renten van schulden en kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld zijn aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Als eigenwoningschuld kwalificeren – kortgezegd – de schulden die zijn aangegaan in verband met de verwerving van een eigen woning of verbetering of onderhoud van de eigen woning.

6. Op eiseres rust de last aannemelijk te maken dat de door haar gemaakte financieringskosten ten behoeve van de woning aftrekbaar zijn.

7. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in de gebruiksovereenkomst die eiseres en haar partner met de verkopers van de woning hebben gesloten, werd de woning na aankoop door eiseres en haar partner gedurende de periode 11 juli 2019 tot uiterlijk 1 juli 2020 bewoond door de verkopers. Dat is ook tussen partijen niet in geschil. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de woning eiseres gedurende deze periode niet als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 . Omdat er ook geen sprake was van leegstand is het derde lid van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 evenmin van toepassing. De woning is dan ook gedurende het kalenderjaar 2019 voor eiseres niet als eigen woning aan te merken. Dat eiseres vanaf de juridische levering de intentie heeft gehad om zelf in de woning te gaan wonen doet daaraan niet af.

8. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat eiseres in 2019 geen financieringskosten ten behoeve van de woning in aftrek kon brengen op haar inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de geclaimde financieringskosten daarom terecht gecorrigeerd. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.

9. Uit het dossier en hetgeen eiseres ter zitting heeft verklaard, begrijpt de rechtbank dat (de gemachtigde van) eiseres in de veronderstelling was dat, indien de woning niet als eigen woning kwalificeert, de woning en de hierop rustende hypotheekschuld in de aangifte IB/PVV 2019 dienden te worden opgenomen als onderdeel van de rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3-vermogen). De financieringskosten zouden dan in aftrek kunnen worden gebracht op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank merkt hierover op dat de heffing over het box 3-vermogen plaatsvindt over de bezittingen en schulden die op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar aanwezig waren. Nu eiseres de woning (pas) op 11 juli 2019 heeft gekocht, vormden de woning en hypotheekschuld op 1 januari 2019 nog geen onderdeel van haar box 3-bezittingen en schulden. Daarom diende de woning in 2019 in het geheel niet in de aangifte IB/PVV van eiseres te worden opgenomen. Bovendien geldt voor kosten van schulden die tot het box 3-vermogen behoren dat deze niet aftrekbaar zijn .

10. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een wettelijke basis om alsnog renteaftrek toe te staan. Voor zover eiseres, met de stelling dat zij wordt benadeeld omdat de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschulden aftrekbaar zijn, heeft bedoeld te stellen dat de wettelijke bepalingen omtrent de eigen woning in de Wet IB 2001 onredelijk en/of onbillijk zijn, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De rechter moet volgens de wet rechtspreken en mag de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet beoordelen. Dat betekent dat de rechter gehouden is de wet te volgen, ongeacht het antwoord op de vraag of de wetgever wellicht ook andere keuzes had kunnen maken.

Motiveringsbeginsel

11. Eiseres heeft ten slotte gesteld dat verweerder bij het doen van de uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering die uiterlijk bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank is van oordeel dat de klacht van eiseres dat het motiveringsbeginsel is geschonden, geen doel treft. Tussen eiseres en verweerder heeft diverse malen (schriftelijk en per e-mail) contact plaatsgevonden, waarbij verweerder heeft toegelicht hoe de fiscale behandeling van een (eigen) woning uitwerkt in de situatie van eiseres. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder gemotiveerd aangegeven waarom de betreffende kosten niet voor aftrek in aanmerking komen en waarom hij het bezwaar van eiseres heeft afgewezen. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat het motiveringsbeginsel is geschonden.

Belastingrente

12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Artikel 3.110 van de Wet IB 2001 .

Artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 .

Artikel 3.119a van de Wet IB 2001 .

Artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 .

Zie artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature