Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Versterkingsprogramma Groningen. In geschil is of verweerder de toezegging heeft gedaan dat na de reeds uitgevoerde inspectie een beoordeling zou volgen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/3395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen [eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn woning niet, in het kader van het versterkingsprogramma, beoordeeld zal worden.

In het besluit van 8 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.

In het besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. M.J. van Binsbergen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Op 27 oktober 2021 heeft verweerder een aanvullend stuk ingezonden en zijn standpunt nader toegelicht.

Bij brief van 13 november 2021 heeft eiser een reactie gegeven.

De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.1.

De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is, sinds 1 mei 2015, een uitvoeringsorganisatie onder verantwoordelijkheid van verweerder. Tot 13 november 2019 viel de NCG onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK).

1.2.

Aan de orde is de versterking van bouwwerken die door aardbevingsschade zijn getroffen. Aanvankelijk was de uitvoering van de versterking toebedeeld aan het Centrum Veilig Wonen (CVW), een privaatrechtelijke rechtspersoon waarin vijf bedrijven samenwerkten. Het CVW handelde schadezaken af in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).

In 2018 heeft de minister van EZK besloten de betrokkenheid van de NAM bij de schadeafhandeling te beëindigen. De operationele aansturing van de schadeafhandeling werd aan de NCG toebedeeld, met voortzetting van de uitvoering door het CVW. Per 1 januari 2020 zijn de uitvoeringstaken van het CVW overgegaan naar de NCG.

2.1.

Eisers woning heeft het adres [adres] .

2.2.

Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de NCG aan eiser medegedeeld dat zijn woning is opgenomen in het inspectie- en versterkingsprogramma van de NCG. De NCG legt uit dat specialisten na inspectie van de woning zullen berekenen of het nodig is de woning van eiser te versterken. Als dit het geval is, zal worden bepaald welke maatregelen nodig zijn.

2.3.

Op 29 november 2017 is in opdracht van het CVW een inspectieplan vastgesteld.

2.4.

Op 4 december 2017 is in opdracht van het CVW de woning van eiser geïnspecteerd. Eiser en CVW hebben op die dag ook een ‘Akkoordverklaring uitgebreide inspectie’ ondertekend.

2.5.

Bij brief van 29 januari 2018 heeft de NCG aan eiser medegedeeld dat specialisten aan de slag gaan zodra de inspecties van eisers woning(type) klaar zijn. Zij zullen berekenen of eisers woning voldoende bestemd is tegen aardbevingen. Zo ontstaat een sterkteberekening van de woning. De berekeningen worden uitgevoerd volgens de Nederlandse Praktijkrichtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen (NPR 9998).

2.6.

Bij brief van 26 april 2018 heeft de NCG aan eiser medegedeeld dat er een nieuwe aanpak van het versterkingsprogramma komt maar dat een reeds geplande inspectie van de woning gewoon doorgaat.

2.7.

Bij brief van 14 december 2018 hebben de NCG en de burgemeester van de gemeente Ten Boer aan eiser medegedeeld dat uit berekeningen en de laatste inzichten van deskundigen blijkt dat eisers woning een niet verhoogd risico heeft bij een aardbeving. Eisers woning komt daarom niet voor op een lijst met gebouwen die nader onderzocht moeten worden op aardbevingsbestendigheid.

2.8.

In het primaire besluit van 31 januari 2019 hebben de NCG en de burgemeester van de gemeente Ten Boer aan eiser medegedeeld dat zijn woning een niet verhoogd risico heeft bij aardbevingen. Dit betekent dat de woning, ook al is deze al geïnspecteerd, niet beoordeeld zal worden.

2.9.

Op 23 april 2019 is in opdracht van het CVW een Technisch Inspectierapport van eisers woning vastgesteld.

3.1.

Verweerder heeft het bestreden besluit I ingetrokken. Dit betekent dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden. Dit betekent ook dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit I.

3.2.

Het beroep van eiser richt zich op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede tegen het bestreden besluit II. De rechtbank zal dit hieronder beoordelen.

4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat tussen partijen niet in geschil is dat het primaire besluit een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Het rechtsgevolg is dat niet, aan de hand van het inspectierapport, een beoordeling van de woning zal plaatsvinden. De rechtbank ziet geen grond om ambtshalve te oordelen dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

5. In geschil is of verweerder aan eiser heeft toegezegd dat een beoordeling van het huis van eiser zaal plaatsvinden en zo ja, wat de gevolgen behoren te zijn van de toezegging. Eiser heeft zich in dit verband beroepen op het vertrouwensbeginsel.

5.1.

Over het vertrouwensbeginsel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606, het volgende overwogen:

“Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (stap 1). Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte (stap 2). Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan (stap 3)”.

De rechtbank zal hieronder genoemde stappen langsgaan.

5.2.1.

Zoals vermeld in 2.2 en 2.5, heeft verweerder in brieven van 11 oktober 2017 en 29 januari 2018 aan eiser medegedeeld dat na inspectie van zijn woning berekeningen zullen worden uitgevoerd. In het inspectieplan (bijlage bij de akkoordverklaring) staat in de inleiding onder meer: “Na het uitvoeren van de uitgebreide inspectie wordt berekend of uw woning moet worden versterkt. Er wordt gekeken of uw woning voldoet aan de geldende norm (NPR). Wanneer uw woning niet aan de NPR voldoet, wordt vastgesteld wat de verwachte versterkingsmaatregelen zijn”. In het Technisch Inspectierapport staat onder meer: “met de gegevens uit het inspectierapport worden nu berekeningen uitgevoerd. Er wordt gekeken of de woning voldoet aan de op dit moment geldende richtlijn (NPR 9998 versie 2017) en daardoor bestand is tegen aardbevingen. Wanneer de woning niet aan deze NPR voldoet, worden verschillende mogelijkheden voor versterkingsmaatregelen onderzocht”.

5.2.2.

Uit de context waarin in de hierboven aangehaalde stukken wordt gesproken over het maken van berekeningen, maakt de rechtbank op dat hiermee hetzelfde bedoeld wordt als met de term beoordeling in het primaire besluit. Het berekenen dan wel beoordelen dient om vast te stellen welke versterkingsmaatregelen voor het huis in kwestie eventueel nodig zijn.

5.2.3.

De rechtbank concludeert daarom dat eiser de toezegging is gedaan dat na de reeds uitgevoerde inspectie een beoordeling zou volgen.

5.3.

Deze toezegging is door verweerder gedaan. Verweerders dienst NCG was van het begin af aan betrokken bij het versterkingstraject van de woning van eiser en heeft de toezegging zelf op schrift gesteld. Dat deze toezegging ook blijkt uit stukken opgesteld in opdracht van het CVW, op een moment dat deze rechtspersoon nog niet werd aangestuurd door de NCG, doet hier niet aan af.

5.4.

Een spoedige beoordeling van het huis van eiser zal betekenen dat bij de beoordeling van andere huizen vertraging zal opleveren. Echter, omdat het gaat om één incidenteel geval, is die vertraging zo gering dat derden daardoor geen wezenlijk nadeel zullen ondervinden.

5.5.

Op grond van het voorgaande slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel.

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Ook herroept de rechtbank het primaire besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweer er zorg voor dient te dragen dat vóór 1 juni 2022 een beoordeling van eisers huis dient plaats te vinden. De beoordeling dient overeenkomstig het Technisch Inspectierapport te gebeuren aan de hand van richtlijn NPR 9998 (versie 2017). Concreet betekent de termijnstelling dat eiser de uitkomst van de beoordeling uiterlijk op 1 juni 2022 dient te ontvangen.

7. Over het griffierecht is reeds beslist in 3.1.

8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit II;

- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij is beslist dat geen beoordeling zal plaatsvinden, bepaalt dat vóór 1 juli 2022 alsnog een beoordeling dient plaats te vinden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is op 17 december 2021gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier en zal in het openbaar worden uitgesproken de eerstkomende maandag.

griffier

rechter

de griffier is buiten staat de

uitspraak mede te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarbij u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet het hoger beroep indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature