U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

informatiebeschikking horeca

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/2302, 20/2303, 20/2304 en 20/2305

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 juli 2021 in de zaken tussen

[de VOF] , te [vestigingsplaats] ,

(gemachtigde: [gemachtigde eisers] ),

en

[vennoot 1] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: [gemachtigde eisers] ),

en

[vennoot 2] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: [gemachtigde eisers] ),

en

[vennoot 3] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde eisers] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

(20/2302)

Verweerder heeft met dagtekening 4 december 2019 aan [de VOF] een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aangiften omzetbelasting (OB) voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.

(20/2303)

Verweerder heeft met dagtekening 4 december 2019 aan [vennoot 1] een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 tot en met 2017.

(20/2304)

Verweerder heeft met dagtekening 4 december 2019 aan [vennoot 2] een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2017.

(20/2305)

Verweerder heeft met dagtekening 4 december 2019 aan [vennoot 3] een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2017.

Bij uitspraken op bezwaar van 9 juli 2020 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard.

De informatiebeschikking van [de VOF] is zodanig aangepast dat deze betrekking heeft op de aangiften OB over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017.

Aan [de VOF] is een proceskostenvergoeding van € 762 gegeven.

De informatiebeschikkingen van [vennoot 1] , [vennoot 2] en [vennoot 3] zijn zodanig aangepast dat deze betrekking hebben op de aangiften IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2017.

Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021.

[vennoot 2] en [vennoot 3] zijn, mede namens de overige eisers, verschenen bijgestaan door hun gemachtigde en [bijstand] . Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

[vennoot 1] is geboren op [datum] 1960 en gehuwd met [vennoot 3] , die is geboren op [datum] 1965. [vennoot 2] is hun zoon en is geboren op [datum] 1989.

1.2.

[vennoot 1] en [vennoot 3] zijn in 1994 een vennootschap onder firma met elkaar aangegaan: [de VOF] (de v.o.f.) met als doel de uitoefening van een cafetariabedrijf ( [cafetariabedrijf] ). Op 12 maart 2014 is [vennoot 2] met ingang van 1 november 2013 tot de v.o.f. toegetreden. De v.o.f. oefende toen het cafetariabedrijf, [cafetariabedrijf] , uit, alsmede een restaurantbedrijf ( [restaurantbedrijf] , hierna ook: [restaurantbedrijf] ).

1.3.

In [restaurantbedrijf] worden naast de exploitatie van een restaurant op bescheiden schaal souvenirs verkocht. De leiding van het restaurant/de souvenirwinkel berust bij [vennoot 2] . [cafetariabedrijf] is een luxe snackbar waar [vennoot 3] de leiding heeft. De twee eetgelegenheden zijn [gevestigd] in [vestigingsplaats] , maar zijn overigens volledig zelfstandig. Er is geen gezamenlijke in- of verkoop en personeel wordt niet uitgewisseld. In beide eetgelegenheden wordt een relatief groot deel van de omzet contant betaald.

1.4.

In de periode waar de informatiebeschikkingen op zien, 2015 – 2017, werden bij [restaurantbedrijf] twee verschillende kassasystemen gebruikt. Voor al deze kassasystemen werd dezelfde werkwijze gehanteerd. Het personeel bij [restaurantbedrijf] voerde bestellingen van klanten in de kassa in. Uit de kassa kwam een bon voor de keuken en een bon voor de bar, zodat de keuken en de bar wisten wat ze klaar moeten maken. Het personeel rekende vervolgens via de kassa af. Hoewel beide bij [restaurantbedrijf] in onderhavige periode gebruikte kassasystemen wel die optie hadden, waren zij niet gekoppeld aan het pinapparaat. Hierdoor registreerde het kassasysteem niet automatisch of een klant per pin of contant betaalde. Het personeelslid dat afrekende moest dit handmatig op de kassa aanslaan. Fooien die per pin werden betaald, werden in contanten uit de kassa gehaald. De fooien werden niet geadministreerd. Eén keer per maand, bij de loonbetaling, werd de inhoud van de fooienpot onder de medewerkers verdeeld. Aan het einde van de dag maakte [vennoot 2] op de kassa een zogeheten Z-afslag. Het kasgeld werd geteld. Kasverschillen werden niet inzichtelijk gemaakt en niet vastgelegd in de administratie. De detailgegevens van de kassa zijn tot 10 februari 2017 niet bewaard gebleven.

1.5.

Volgens de bankafschriften zijn voor [restaurantbedrijf] de volgende bedragen als pinbetaling ontvangen:

2015: € 418.103

2016: € 490.325

2017: € 540.799

en volgens de administratie van [restaurantbedrijf] zijn de volgende bedragen ontvangen als

pinbetaling:

2015: € 449.620

2016: € 514.205

2017: € 567.032.

1.6.

De netto-omzet van [restaurantbedrijf] bedraagt volgens de jaarrekeningen in

2015: € 696.999

2016: € 785.704

2017: € 826.956.

1.7.

In de periode waar de informatiebeschikkingen op zien, 2015 – 2017, werd bij [cafetariabedrijf] hetzelfde kassasysteem gebruikt met één kassa. Dit kassasysteem was niet aangesloten met backoffice software. De kassa was niet gekoppeld met het pinapparaat. Detailgegevens van de kassa zijn niet bewaard gebleven. Aan het einde van de dag maakte [vennoot 3] op de kassa een zogeheten Z-afslag. Het kasgeld werd geteld. Kasverschillen werden niet inzichtelijk gemaakt en niet vastgelegd in de administratie. Van de kascontroles zijn geen bescheiden opgemaakt.

1.8.

Voor [restaurantbedrijf] en voor [cafetariabedrijf] zijn de voorraden op balansdatum geschat en zijn er geen tellijsten gemaakt. Volgens de jaarrekeningen van [restaurantbedrijf] bedroeg de voorraad uitgesplitst naar keuken en drank als volgt:

keuken drank

Per 1 januari 2015 € 1.500 € 2.250

Per 31 december 2015 € 1.500 € 2.500

Per 31 december 2016 € 1.500 € 2.500

Per 31 december 2017 € 1.500 € 2.500

Volgens de jaarrekeningen van [cafetariabedrijf] bedroeg de voorraad uitgesplitst naar cafetaria en rookwaren als volgt:

cafetaria rookwaren

Per 1 januari 2015 € 2.500 € 135

Per 31 december 2015 € 2.500 € 934

Per 31 december 2016 € 2.500 € 500

Per 31 december 2017 niet gesplitst: € 3.000 in totaal.

1.9.

Bij [vennoot 1] is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 1993 tot en met 1995 en de aangiften OB voor het tijdvak 1 oktober 1993 tot en met 31 december 1995. [vennoot 1] exploiteerde in die periode [cafetariabedrijf] in de vorm van een eenmanszaak. De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn in een rapport vastgelegd, waarin onder meer is opgenomen:

“3.1.1. Kasverantwoording/geldbeweging

Door belastingplichtige wordt een kasboek bijgehouden en wordt dagelijks bijgewerkt. De omzet wordt geboekt aan de hand van de Z-totalen van de kassa. De kassa wordt dagelijks afgeslagen.

Deze totaal-uitslagen zijn bij de boekhouding bewaard gebleven. De kruisposten worden geboekt evenals de privé-opnamen. Maandelijks wordt de kas afgesloten en gecontroleerd.

Betaalcheques en girobetaalkaarten zijn wel begrepen in de kasontvangsten.

De kassa heeft de mogelijkheid de ontvangsten in te delen naar verschillende omzetgroepen. De belastinglichtige maakt wel gebruik van de mogelijkheid. De ontvangsten werden in de onderzochte jaren gesplitst in ijs, snacks/fris, bier en sigaretten. Ten tijde van de controle was een nieuwe kassa aanwezig. Dit betreft een PLU-kassa. De ontvangsten worden thans gesplitst In zeven groepen. Met name de snacks en frisdranken worden nu apart aangeslagen.

3.1.2.

Bewaarplicht Z-totalen/kassarollen

In de brief van 13 april 1994 van de klantmanager aan de accountant is onder punt 2a opgenomen, dat er ter zijner tijd specifieke afspraken kunnen worden gemaakt met betrekking tot de bewaarplicht van de kassarollen.

Ik heb met belastingplichtige afgesproken, dat deze bescheiden in ieder geval zes jaren

bewaard moeten worden.

(…)

6. Slotopmerkingen

Het onderzoek geeft geen aanleiding tot correcties.

ik heb met belastingplichtige de volgende afspraken gemaakt:

- de Z-totalen en de kassarollen zullen in ieder geval 6 jaren worden bewaard.”

1.10.

In de aan eisers gegeven informatiebeschikkingen is onder meer het volgende opgenomen:

“De administratie is niet gevoerd naar de eisen van uw bedrijf

De aard, omvang en complexiteit van een bedrijf of beroep bepalen de vereiste omvang en inhoud van de administratie. In uw geval zijn onderstaande gebreken geconstateerd:

[restaurantbedrijf] :

niet op de Z-afslag afdrukken van Grand Totals;

niet afdrukken van een Z-volgnummer;

niet inzichtelijk maken van de dagafsluiting;

niet boeken/registreren van kasverschillen;

niet doen van periodieke kascontrole;

inkopen boeken op betaaldatum;

negatieve berekende voorraadstanden.

[cafetariabedrijf] :

niet inzichtelijk maken van de dagafsluiting;

niet boeken/registreren van kasverschillen;

niet doen van periodieke kascontrole;

inkopen boeken op betaaldatum;

negatieve berekende voorraadstanden.

De administratie is niet bewaard.

De aard, omvang en complexiteit van een bedrijf of beroep bepalen de vereiste omvang en inhoud van de administratie.

De administratie moet 7 jaar worden bewaard. Voor een aantal gegevens geldt een langere termijn. Ik heb samen met u vastgesteld dat u (een deel van) de administratie niet bewaard hebt.

Het gaat om de volgende gegevens:

[restaurantbedrijf] :

de data / detailgegevens van het afrekensysteem;

de voorraadtellijsten;

de pakbonnen.

[cafetariabedrijf] :

de data / detailgegevens van het afrekensysteem;

de voorraadtellijsten;

de pakbonnen.

Conclusie

U voldoet daarom niet aan uw wettelijke administratie- en bewaarplicht. U ontvangt hiervoor thans een informatiebeschikking (zie hierna). Onder het kopje ‘Regelgeving’ kunt u lezen om welke wettelijke bepalingen het gaat.”

Geschil en beoordeling

2. Tussen partijen is in geschil of de informatiebeschikkingen dienen te worden vernietigd. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de volgende vragen:

- of verweerder heeft voldaan aan de formele vereisten die gelden ten aanzien van het geven van een informatiebeschikking: zijn die voldoende gemotiveerd en heeft verweerder overeenkomstig de Handreiking Informatiebeschikking & Kostenvergoedingensbeschikking (hierna: de Handreiking) gehandeld,

- of uit de gestelde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht,

- of bij eisers het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij voldeden aan de administratie- en bewaarplicht, en

- of de administratie- en bewaarplicht zodanig is geschonden dat omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.

formele aspecten

3.1.

Eisers hebben wat betreft de formele aspecten - kort gezegd - aangevoerd dat de informatiebeschikkingen niet ondubbelzinnig zijn en dat in de informatiebeschikkingen ten onrechte niet is gemotiveerd waarom de gestelde gebreken van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Ten slotte hebben eisers aangevoerd dat verweerder op twee punten in strijd met de Handreiking heeft gehandeld: Verweerder heeft in de informatiebeschikkingen niet opgenomen welke controles niet konden worden uitgevoerd zonder de vastgelegde en/of bewaarde gegevens (1) en verweerder heeft niet opgenomen waarom de administratie niet over voldoende andere gegevens beschikt die een afdoende controle binnen een redelijke termijn mogelijk zouden maken (2).

3.2.

Verweerder heeft ten aanzien van de formele aspecten - kort gezegd - het volgende aangevoerd. De aan eisers opgelegde informatiebeschikkingen zien op het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht. Dit is een gebrek dat achteraf niet hersteld kan worden. Om die reden hoeft verweerder in de informatiebeschikkingen niet te motiveren waarom de informatie van belang is. Wat betreft de Handreiking is verweerder van mening dat deze geen voorschriften bevat en dat het verweerder is toegestaan om een informatiebeschikking op een andere wijze vorm te geven dan in de Handreiking staat vermeld.

3.3.

De rechtbank stelt voorop dat de schending van de administratie- en de bewaarplicht ex artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) het gebrek is dat in de informatiebeschikkingen is vastgesteld. Dit gebrek dient onderbouwd te worden door feiten en omstandigheden. In dit licht beschouwd overweegt de rechtbank dat de standpunten van eisers wat betreft de formele aspecten alle zien op een motiveringsgebrek van verweerder. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat wat er overigens ook zij van de rechtskracht van De Handreiking, ook de verwijzing van eisers naar die Handreiking inhoudelijk ziet op een nader motiveringsgebrek. De vraag die op dit punt dus beantwoord dient te worden is of verweerder al in de informatiebeschikkingen alle (juiste) feiten en omstandigheden moet hebben genoemd die bijdragen aan de vaststelling dat de administratie- en bewaarplicht is geschonden (het gebrek).

3.4.

In het arrest van 4 juni 2021 heeft de Hoge Raad onder 2.4.2. onder meer het volgende overwogen:

“Indien de inspecteur een informatiebeschikking geeft waarin op grond van daarin vermelde feiten en omstandigheden wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 AWR , kan de rechter tot het oordeel komen dat in deze beschikking (mede) feiten en omstandigheden zijn vermeld die niet kunnen bijdragen tot die vaststelling. Een dergelijke informatiebeschikking kan dan toch in stand blijven indien de overige vaststaande, eventueel in het geding voor de rechter nader aangevoerde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechter voldoende grondslag bieden voor de vaststelling dat niet is voldaan aan de administratieplicht. Die vaststelling is immers het voorwerp van die informatiebeschikking.”

In een ander arrest van dezelfde datum heeft de Hoge Raad voorts overwogen:

“Het staat de inspecteur vrij om bij een geschil over een informatiebeschikking waarin is vastgesteld dat niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 AWR in de bezwaarfase of voor de rechter ter staving van die vaststelling andere gronden aan te voeren dan hij eerder had gedaan. Dit is slechts anders voor zover een beroep op die gronden ondubbelzinnig is prijsgegeven, dan wel die gronden worden aangevoerd onder zodanige omstandigheden dat behandeling ervan zou leiden tot een inbreuk op een goede procesorde.”

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eisers wat betreft de formele aspecten (zie 3.1.) niet slagen. Uit voormelde arresten volgt dat verweerder nadat hij de informatiebeschikkingen heeft gegeven, zowel in bezwaar als ook nog in beroep feiten en omstandigheden mag aanvoeren en weer mag laten varen. In hoeverre in dit geval de door verweerder in bezwaar- en beroepsfase aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen bijdragen aan de vaststelling of sprake is van gebreken in de administratie, zal de rechtbank hierna bij de behandeling van de inhoudelijke standpunten beoordelen.

inhoudelijke aspecten

4.1.

De rechtbank stelt vast dat – terecht – niet in geschil is dat eisers administratieplichtig zijn in de zin van artikel 52 van de AWR . Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR , zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. De administratie moet zodanig zijn ingericht en worden gevoerd en de gegevensdragers moeten zodanig worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

4.2.

Elke vastlegging in een onderneming behoort in beginsel tot de administratie en dient daarom ook bewaard te blijven. In een onderneming zoals die van eisers vallen de in een kassasysteem ingevoerde detailgegevens daarom in beginsel onder de in artikel 52, eerste lid, van de AWR opgenomen bewaarplicht. Met behulp van deze detailgegevens kan immers de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop. Daardoor kunnen die detailgegevens voor de heffing van belasting van belang zijn. Dat de kassa onvoldoende mogelijkheid heeft om de detailgegevens te bewaren komt voor rekening en risico van eisers en kan niet tot de conclusie leiden dat de detailgegevens niet voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Een dergelijk belang ontbreekt indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt.

4.3.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de administratie van eisers in alle tijdvakken (OB) respectievelijk jaren (IB/PVV) waar de informatiebeschikkingen betrekking op hebben niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldeed en dat eisers evenmin hebben voldaan aan de in dat artikel vastgelegde bewaarplicht. Dit laatste is door eisers niet betwist. Zij erkennen dat de voorraadtellijsten, pakbonnen en de data/detailgegevens van het afrekensysteem (wat betreft [restaurantbedrijf] tot medio februari 2017) niet zijn bewaard.

4.4.

Wat betreft de gevoerde administratie stelt de rechtbank voorop dat een groot deel van de transacties binnen beide ondernemingen van eisers contant plaatsvindt (zie 1.3., 1.6. en 1.7.) en dat daarom van eisers juist mag worden verwacht dat zij een nauwkeurige kasadministratie bijhouden en bewaren. De rechtbank is van oordeel dat de kasadministratie van zowel [restaurantbedrijf] als van [cafetariabedrijf] gebreken vertoonde. Zo is tussen partijen niet in geschil dat er veel contant geld in de bedrijven rondgaat en dat van de afsluitingen en van de controles van de kassa’s, afgezien hoe vaak en met welke regelmaat dit gebeurde, geen bescheiden zijn opgemaakt, althans dat deze niet zijn bewaard en dat kasverschillen niet inzichtelijk zijn gemaakt. Dat nagenoeg alle Z-afslagen aanwezig zijn, maakt niet dat de controle van de kasadministratie daarmee compleet is. Immers juist een kasadministratie kan de volledigheid van de Z-afslagen bevestigen en omgekeerd kunnen alle Z-afslagen de juistheid van de hoeveelheid kassageld bevestigen. Wanneer één van beide ontbreekt, zoals in dit geval, is van een goede controleerbaarheid van de omzet geen sprake meer.

4.5.

Met name het niet automatisch registreren van een pin of een contante betaling en het daarnaast niet administreren van de fooien, maakt de kasadministratie onvolledig. Voor de onder 1.5. vermelde verschillen hebben eisers, naar het oordeel van de rechtbank, geen afdoende verklaring kunnen geven. Het uit de kassa’s halen van bedragen voor fooien (zie ook 1.4.), zonder hiervan iets te registreren, maakt een kasadministratie per definitie oncontroleerbaar. Op deze manier is het niet mogelijk om de volledigheid van de omzet te controleren aan de hand van de gevoerde kasadministratie.

4.6.

Eisers hebben aangevoerd dat de administraties van de onderneming over voldoende andere gegevens beschikten die een afdoende controle binnen een redelijke termijn mogelijk zouden maken. Zij wijzen daarbij op het feit dat niet in geschil is dat alle inkoop per bank is betaald en dat deze dus vaststaat.

4.7.

De rechtbank is van oordeel dat deze andere, wel aanwezige gegevens een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld niet mogelijk maken, althans eisers hebben dit niet aannemelijk gemaakt. Dit reeds omdat niet te controleren is welke omzet uit die inkoop gehaald zou kunnen worden en daarmee dat de in de boeken aangegeven omzet (bij gebreke van een deugdelijke kasadministratie) correct is. Bovendien gaat deze stelling naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op, omdat weliswaar geen geschil over de inkoop bestaat, maar dat aan het eind van een boekjaar de voorraad niet is opgenomen en gelet op de vastlegging deze slechts ruwweg is geschat (1.8.).

vertrouwensbeginsel

5. Eisers stellen dat zij aan de uitkomsten van het boekenonderzoek van [cafetariabedrijf] over de periode 1993 tot en met 1995 het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat de wijze waarop zij de administratie voerden juist was en dat zij daarmee voldeden aan de administratie- en bewaarplicht ex artikel 52 van de AWR. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1.9. vermelde boekenonderzoek uitsluitend ziet op [cafetariabedrijf] , zodat het daaraan te ontlenen vertrouwen zich niet kan uitstrekken over [restaurantbedrijf] , hetgeen eisers ter zitting hebben bevestigd. Ook ten aanzien van [cafetariabedrijf] slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers, bij de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk hebben gemaakt dat in de jaren 1993 tot en met 1995 bij [cafetariabedrijf] sprake was van dezelfde feiten en omstandigheden – zoals wat betreft de vastgelegde kasadministratie – als voor de jaren 2015 tot en met 2017. Dit klemt te meer nu er na de periode van 1993 tot en met 1995 ten minste tien jaren zijn verstreken.

omkering van de bewijslast

6. De rechtbank is van oordeel dat de schending van de administratie- en bewaarplicht (zie hiervoor) zo ernstig is dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij op basis van de ontoereikende kasadministratie en het schenden van de bewaarplicht op dat punt, heeft geconcludeerd dat verweerder terecht informatiebeschikkingen heeft gegeven. De rechtbank acht de gevoerde administratie zonder de gegevens op het punt van de kas(administratie) en de niet bewaarde gegevens ten aanzien van de kassa’s, niet voldoende controleerbaar. Er kan op basis van de wel aanwezige administratie geen duidelijk beeld van de rechten en plichten van de onderneming worden gevormd. Deze feiten en omstandigheden zijn in beginsel voldoende ernstig om omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen wanneer het gaat om de aangiften OB en de aanslagen IB/PVV voor de onderhavige tijdvakken respectievelijk jaren. Hetgeen verweerder voor het overige heeft aangevoerd, hoeft daarom niet te worden besproken.

conclusie

7.1.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen ongegrond verklaren.

7.2.

De rechtbank overweegt verder nog dat in dit geval geen plaats is voor toepassing van artikel 27e, lid 2, AWR, op grond waarvan de rechter een nieuwe termijn stelt om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichting(en). De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2021, rechtsoverweging 3.4, waarin onder meer is beslist:

“De administratieplicht houdt volgens artikel 52 AWR in dat de rechten en plichten van het bedrijf en de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens te allen tijde duidelijk uit de administratie moeten blijken. Dit brengt volgens de parlementaire toelichting op deze bepaling mee dat de administratie regelmatig moet worden bijgehouden. In het licht hiervan moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat – zoals in dit geval voor de jaren 2011 tot en met 2014 – dat de administratieplichtige heeft nagelaten een administratie bij te houden als hiervoor bedoeld.”

proceskosten

8. De rechtbank ziet geen aanleiding tot toekenning van een proceskostenveroordeling. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerder voor de bezwaarfase reeds een vergoeding van de kosten heeft toegekend. De rechtbank hoeft daarom dus ook niet meer te oordelen of de door eisers gestelde gebrekkige motivering van de informatiebeschikkingen tot een vergoeding van kosten voor de bezwaarfase zou moeten leiden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. J.F.H. van den Belt, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier, op 22 juli 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Zie ook Hoge Raad 11 juni 2021: ECLI:NL:HR:2021:778.

Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819.

Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822.

zie Hoge Raad 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1740, rechtsoverweging 2.3.2

Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature