U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Hypotheekrenteaftrek. Eiser claimt hypotheekrenteaftrek voor een woning die hij van zijn dochter huurde en waarvoor hij huurtoeslag ontving. Vertrouwensbeginsel. Mocht eiser vertrouwen ontlenen aan uitlatingen van een adviseur? Vergrijpboete. Is er sprake van (voorwaardelijke) opzet als de aangiften door een adviseur zijn ingediend?

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/587, LEE 20/589 en LEE 20/590

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 6 augustus 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft over het jaar 2012 met dagtekening 28 juli 2018 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.237. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 150 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 377.

Verweerder heeft over het jaar 2014 met dagtekening 28 juli 2018 aan eiser een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.817. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 91 aan belastingrente in rekening gebracht

Verweerder heeft over het jaar 2015 met dagtekening 28 juli 2018 aan eiser een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.218. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 46 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 269.

Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 januari 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

De eerste zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] . Ter zitting zijn de zaken gezamenlijk behandeld met de beroepen van de erven van [de echtgenote van eiser] met de zaaknummers LEE 20/521 tot en met LEE 20/523. Ter zitting heeft eiser de wraking verzocht van de rechter in deze zaken. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst. In het kader van de behandeling van het wrakingsverzoek is het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 15 januari 2021 opgemaakt en aan partijen gezonden.

Bij uitspraak van 4 februari 2021 heeft de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is geregistreerd onder zaaknummer C/18/203593/PK RK 21-18.

Op 21 juli 2021 is het onderzoek ter zitting hervat. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] . Ter zitting zijn de zaken gezamenlijk behandeld met de beroepen van de erven van [de echtgenote van eiser] met de zaaknummers LEE 20/521 tot en met LEE 20/523. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een exemplaar aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser was gehuwd met [de echtgenote van eiser] (hierna: echtgenote) tot aan haar overlijden op 4 mei 2019. Zij woonden gezamenlijk in een woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Na het overlijden van zijn echtgenote is eiser in de woning blijven wonen.

1.2.

De woning werd door eiser en zijn echtgenote in 2004 al geruime tijd gehuurd van hun [dochter] (de dochter). Voordat zij de woning van de dochter huurden, huurden zij de woning van de broer van eiser, die de woning heeft gebouwd.

1.3.

Eiser en zijn echtgenote zijn nooit eigenaar geweest van de woning en hebben nooit een recht van vruchtgebruik ter zake van de woning gehad.

1.4.

In 2004 is de dochter eveneens in de woning komen wonen. Vervolgens is op het perceel van de woning een vrijstaande garage verbouwd tot zelfstandige woning waar de dochter in is gaan wonen. De tot woning verbouwde garage heeft geen eigen huisnummer.

1.5.

Voor de verbouwing heeft de dochter in 2006 een hypotheek afgesloten. Eiser en zijn echtgenote stonden borg voor de hypotheek van de dochter. Daarnaast hebben zij op verzoek van de bank een ontruimingsclausule getekend. De dochter betaalde de rente van deze hypotheek.

1.6.

In 2009 is de dochter verhuisd, waarna een andere dochter van eiser en zijn echtgenote in de tot woning verbouwde garage is gaan wonen. De dochter is na haar verhuizing de rente van de hypotheek blijven betalen.

1.7.

Eiser en zijn echtgenote hebben in de periode 2012 tot en met 2015 voor de woning huurtoeslag aangevraagd en ontvangen. Zij betaalden destijds een bedrag van ongeveer € 600 á € 700 per maand aan huur aan de dochter.

1.8.

Eiser heeft op 21 maart 2013 op www.gratisadviseurs.nl de volgende vraag gesteld:

“Als je vruchtgebruiker (ook bewoner) bent van een woning en ook mede hypotheekhouder, mag je dan de rente opvoeren bij je aangifte?”

[persoon 2] heeft gereageerd:

“Voor zover ik weet wel. Het is toch gewoon uw huis?”

Eiser:

“De woning staat op naam (notarieel) van mijn dochter, de hypotheek op naam van haar, mij en mijn vrouw. Zij woont niet in het huis en voert de rente ook niet op bij de inkomsten belastingen.”

[persoon 2] :

“U mag het huis volledig aftrekken aangezien u de rente betaald. Juridisch gezien moet het door delen betaald worden, maar eigenlijk doet niemand dat. In feite heeft u de hypotheek betaald.”

1.9.

Eiser, zijn echtgenote en de dochter lieten hun aangiften IB/PVV verzorgen door [het Administratiekantoor] .

1.10.

[het Administratiekantoor] heeft in eerste instantie aan eiser verklaard dat de door de dochter betaalde hypotheekrente niet bij hem en zijn echtgenote aftrekbaar is. Eiser heeft daarna het advies van [persoon 2] aan het administratiekantoor gezonden. Het administratiekantoor heeft vervolgens in de aangiften IB/PVV van eiser en zijn echtgenote over de periode 2012 tot en met 2015 het saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning uiteindelijk als volgt aangegeven:

Jaar

Eiser

Echtgenote

2012

€ - 12.039

€ 0

2013

€ 0

€ - 11.043

2014

€ - 4.148

€ - 6.220

2015

€ - 10.293

€ 0

1.11.

Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2012 van eiser opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.198.

1.12.

Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2014 van eiser opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.669.

1.13.

Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2015 van eiser opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.925.

1.14.

Op 20 februari 2018 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn om navorderingsaanslagen op te leggen met betrekking tot de belastbare inkomsten uit eigen woning. Op 4 april 2018 heeft verweerder in een gesprek met eiser aangekondigd voornemens te zijn vergrijpboeten op te leggen van 50%. Per brief van 13 juni 2018 heeft verweerder de navorderingsaanslagen en vergrijpboeten (nogmaals) aangekondigd. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 28 juli 2018 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012, IB/PVV 2014 en IB/PVV 2015 opgelegd. Bij deze navorderingsaanslagen heeft verweerder de belastbare inkomsten uit eigen woning op nihil vastgesteld. Ook heeft verweerder bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 een vergrijpboete opgelegd van € 377 en bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 een vergrijpboete van € 269.

1.15.

In een door verweerder overgelegde getuigenverklaring van de heer [persoon 3] van [het Administratiekantoor] van 23 februari 2017 is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“(Vraag: Behoren [eiser en zijn vrouw] , wonende aan [adres] te [plaats] tot uw klantenkring? Zo ja, sinds wanneer?)

"ja zijn klanten van mij sinds 2000"

(Vraag: Bent u verantwoordelijk voor de opmaak en indiening van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2012 tot en met 2015 ten name van [eiser en zijn vrouw] ?)

"Wij hebben ze verzorgd en voelen ons niet verantwoordelijk voor de verstrekte gegevens"

(Vraag: Weet u wie eigenaar is van het pand [adres] te [plaats] ?)

"Ik neem aan vader en [dochter] omdat hypotheek op beide 's naam staan"

(Vraag: In de aangifte 2012 is de rubriek 'eigen woning ' gevuld, terwijl dit in de aangifte 2011 niet het geval is. Heeft u hiervoor een verklaring?)

"Komt door de verklaringen die ik van hen gekregen heb"

(Vraag: Heeft u de bewijsstukken welke betrekking hebben op de kosten en hypotheekrente eigen woning gezien?)

"Ja"

(Vraag: Volgens de mij ter beschikking staande gegevens zou de accountant tegen [eiser] hebben gezegd dat de woning als eigen woning moest worden opgevoerd in de aangifte, omdat de dochter de woning niet kon opvoeren. Wat is uw reactie op deze bewering?)

"Is niet door mij verklaard, vermoedelijk bedoelt [eiser] met adviseur de gratis adviseur [persoon 2] .

De stukken daarover geef ik met u mee"

1.16.

Eiser heeft bij zijn beroepschrift een (ongedateerde) uitdraai van de website van de Belastingdienst bijgevoegd. In die uitdraai is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Rente maximaal 30 jaar aftrekbaar

U mag de rente van een lening maximaal 30 jaar aftrekken. Is de lening afgesloten vóór 1 januari 2001, dan gaat de termijn van 30 jaar in op 1 januari 2001. Verhoogt uw bestaande hypotheek of lening? Of sluit u uw bestaande hypotheek of lening over en verhoogt u het bedrag? Dan gaat voor het extra bedrag dat u leent, een nieuwe periode in van 30 jaar waarin u de rente van dat extra bedrag mag aftrekken.

(…)

Een lening voor de eigen woning valt in box 1 (rente aftrekbaar). In sommige gevallen kan dit iets anders liggen, er is sinds juni 2010 een nieuw besluit.”

Geschil en beoordeling

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de navorderingsaanslagen en vergrijpboeten terecht heeft opgelegd. Het geschil concentreert zich daarbij op de vraag of eiser een negatief saldo aan belastbare inkomsten uit eigen woning (hierna: hypotheekrenteaftrek) op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering mag brengen.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op grond van de wettelijke bepalingen recht heeft op hypotheekrenteaftrek. Hij stelt daarnaast dat hij recht heeft op hypotheekrenteaftrek, omdat hij vertrouwen mocht ontlenen aan de uitlatingen van de adviseur en de informatie op de website van de Belastingdienst. Verweerder betwist deze standpunten gemotiveerd.

4. Niet in geschil is dat de navorderingsaanslagen en boeten dienen te worden vernietigd als eiser in het gelijk wordt gesteld en dat de navorderingsaanslagen correct en tot de juiste hoogte zijn opgelegd als verweerder in het gelijk wordt gesteld.

5. In artikel 3.110 van de Wet IB 2001 is bepaald dat belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning zijn, verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten. Op grond van 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt - voor zover hier van belang - onder eigen woning verstaan een gebouw met aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economische) eigendom óf op grond van een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat de belastingplichtige krachtens erfrecht heeft verkregen. Daarnaast dient de belastingplichtige met betrekking tot die woning de voordelen te genieten en dienen de kosten en lasten op hem, of zijn partner, te drukken.

6. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige jaren de woning eiser en zijn echtgenote niet ter beschikking stond op grond van (economische) eigendom en eveneens niet op grond van een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat zij krachtens erfrecht heeft verkregen. De woning was immers eigendom van de dochter en eiser en zijn echtgenote huurden de woning van haar. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 en is er om reeds om die reden geen recht op hypotheekrenteaftrek.

7. Eiser heeft voorts gesteld dat er toch recht bestaat op hypotheekrenteaftrek, omdat hij mocht vertrouwen op de verklaringen van de adviseur. Hij wijst daarbij op het advies van [persoon 2] en op het feit dat de [het Administratiekantoor] de hypotheekrenteaftrek in de aangiften heeft opgenomen. Daarnaast wijst eiser op de informatie op de website van de Belastingdienst waaruit hij naar eigen zeggen mocht afleiden dat de rente aftrekbaar was.

8. Verweerder stelt dat eiser geen vertrouwen kan ontlenen aan de uitlatingen van een adviseur. Verweerder voert verder aan dat de betreffende pagina op de website van de Belastingdienst onderdeel uitmaakt van een groter geheel aan informatie en dat deze pagina alleen ziet op de periode van aftrek van rente in specifieke gevallen. Verweerder stelt dat er overigens ook geen vertrouwen kan worden ontleend aan de algemene informatie op de website van de Belastingdienst.

9. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.

10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat verweerder toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht. De uitlatingen van de adviseurs kunnen niet aan verweerder worden toegerekend. Ten aanzien van de informatie op de website van de Belastingdienst is de rechtbank van oordeel dat eiser uit de betreffende informatie redelijkerwijs niet kon of mocht afleiden dat de rente in dit specifieke geval aftrekbaar was. Deze informatie heeft enkel betrekking over de periode waarover rente op ‘een lening voor de eigen woning’ mag worden afgetrokken (zie 1.16.), maar hieruit kon en mocht redelijkerwijs niet worden afgeleid dat in dit geval sprake was van ‘een lening voor een eigen woning’. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.

11. Verweerder heeft aan eiser tevens vergrijpboeten opgelegd, omdat er volgens hem sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Verweerder voert aan dat eiser, nadat bleek dat de dochter de hypotheekrente niet meer mocht aftrekken, heeft gezocht heeft naar een manier om de rente bij hemzelf in aftrek te kunnen brengen. Nadat [persoon 3] had gezegd dat dit niet kon, is eiser verder gaan zoeken tot iemand hem gelijk gaf. Daarbij heeft eiser de verkeerde informatie gegeven, aldus verweerder. Verweerder stelt dat eiser ook tegenover hem geen openheid heeft gegeven en geen betalingsbewijzen of andere documenten wilde verstrekken. Verweerder stelt dat eiser daarmee in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft daarom een boete opgelegd van 50% van de te betalen belasting.

12. Eiser stelt dat er geen sprake is van (al dan niet voorwaardelijke) opzet. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar heeft gezocht naar een manier om de rente af te trekken, maar dat hij daarbij mocht vertrouwen op het advies van anderen. Eiser wijst er op dat niet hij, maar zijn boekhouder uiteindelijk de aangifte heeft ingediend.

13. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat [het Administratiekantoor] al vele jaren de aangiften IB/PVV voor eiser verzorgde en in voorgaande jaren nimmer hypotheekrente in aftrek heeft gebracht in de aangiften IB/PVV van eiser en zijn echtgenote, terwijl de lening waarvan eiser en zijn echtgenote de rente hebben opgevoerd in hun aangiften IB/PVV 2012 tot en met 2015, reeds in 2004 is afgesloten. Voorts staat vast dat wat betreft aangiften voor de onderhavige jaren deze adviseur eiser er in eerste instantie op heeft gewezen dat hij geen recht had op hypotheekrenteaftrek. Zoals eiser desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, is eiser vervolgens op zoek gegaan naar iemand die hem kon bevestigen dat betaalde rente op de hypotheeklening waarvoor hij borg stond bij hem aftrekbaar zou zijn. Eiser heeft deze persoon gevonden in [persoon 2] . [persoon 2] heeft eiser geïnformeerd dat eiser hypotheekrente mocht opvoeren bij zijn aangifte. Eiser heeft dit advies van [persoon 2] vervolgens voorgelegd aan de adviseur van [het Administratiekantoor] , die overeenkomstig dit advies hypotheekrente in de aangiften IB/PVV voor de onderhavige jaren heeft afgetrokken. Het advies van [persoon 2] berust echter op door eiser zelf foutief verstrekte informatie. Eiser heeft de [persoon 2] immers geschreven dat sprake was van een vruchtgebruik van de woning, terwijl daarvan geen sprake was, omdat hij en zijn echtgenote de woning huurden van de dochter. Voorts volgt uit het advies van [persoon 2] dat hij ervan uitgaat dat eiser de rente betaalde, terwijl ook daarvan geen sprake was. Uit de getuigenverklaring van [persoon 3] blijkt verder dat hij bij het indienen van de aangiften niet beschikte over de juiste informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser door bewust onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken aan de door hem geraadpleegde adviseurs – waarvan één hem er eerder zelfs op had gewezen dat van hypotheekrenteaftrek geen sprake kon zijn – en zo te bewerkstelligen dat [het Administratiekantoor] de hypotheekrente in de aangiften voor de onderhavige jaren heeft opgevoerd, bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat aanslagen IB/PVV voor de onderhavige jaren tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld. Eiser kan zich in dit verband dan ook niet verschuilen achter het feit dat hij niet zelf de aangiften heeft ingediend, maar zijn adviseur. Weliswaar heeft als uitgangspunt te gelden dat een belastingplichtige geen opzet ter zake van het niet-betalen van belasting kan worden verweten indien hij zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen, maar dit uitgangspunt geldt juist niet als niet alle voor de aangifte benodigde informatie aan de adviseur wordt verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vergrijpboeten dan ook terecht opgelegd.

14. De rechtbank acht de boete van 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag voor zowel 2012 als 2014 ook passend en geboden. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat, sinds de aankondiging van de boeten op 4 april 2018, de redelijke termijn voor afdoening van een boetezaak in eerste aanleg met meer dan één en minder dan twee jaar is overschreden. De rechtbank zal de boeten daarom met 15 % verminderen tot een bedrag van € 320 voor de boete bij de aanslag IB/PVV 2012 en € 228 voor de boete bij de aanslag IB/PVV 2014. Omdat de rechtbank de boeten enkel vermindert, omdat zij ambtshalve heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding de beroepen gegrond te verklaren.

15. De beroepen zijn ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen over de vergrijpboeten;

- vermindert de boete bij de aanslag IB/PVV 2012 tot een bedrag van € 320;

- vermindert de boete bij de aanslag IB/PVV 2014 tot een bedrag van € 228;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier, op 6 augustus 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.

Op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en § 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.

Zie Hoge Raad 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2586 en Hoge Raad 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:254.

Zie Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4468.

Zie Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.

Zie Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature