Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord Nederland, locatie Assen, heeft de verdachte die zijn echtgenote in juni 2019 door verwurging om het leven heeft gebracht, veroordeeld voor doodslag. De rechtbank heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar onvoorwaardelijk en daarbij de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opgelegd.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

parketnummer 18/930065-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,

thans gedetineerd in de P.I. Overijssel - huis van bewaring Zwolle- te Zwolle.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2019 en 10 december 2019.

Verdachte is op 10 december 2019 verschenen, bijgestaan door mr. E. Stoeten, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 17 juni 2019 te [pleegplaats] , in de gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 1]

opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd,

door, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] bij haar

keel/hals vast te pakken/vast te grijpen en/of (vervolgens) de keel/hals van

die [slachtoffer 1] dicht te drukken/dicht te knijpen en/of (vervolgens) enige tijd

dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden, althans door op enigerlei wijze de

zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 1] gedurende lange(re) tijd af te sluiten,

tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;

artikel 289 Wetboek van Strafrecht

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 17 juni 2019 te [pleegplaats] , in de gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 1]

opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die

[slachtoffer 1] bij haar keel/hals vast te pakken/vast te grijpen en/of (vervolgens)

de keel/hals van die [slachtoffer 1] dicht te drukken/dicht te knijpen en/of

(vervolgens) enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen te houden, althans door op

enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 1] gedurende lange(re) tijd

af te sluiten, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;

artikel 287 Wetboek van Strafrecht

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde, de moord op [slachtoffer 1] .

Hij heeft daartoe aangevoerd dat vast staat dat verdachte zijn echtgenote [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar met dat opzet bij haar hals vast te grijpen, de hals dicht te knijpen en vervolgens enige tijd dichtgeknepen te houden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden. In het dossier zijn zowel indicaties als contra-indicaties aanwezig dat verdachte daarbij heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het gewicht dat aan de contra-indicaties toegekend moet worden is echter zodanig dat niet kan worden gesproken van handelen met voorbedachte raad, zodat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken.

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde, de doodslag op [slachtoffer 1] . Hij acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de (bekennende) verklaring van verdachte ter terechtzitting en de uitkomsten van het sectieverslag op het lichaam van die [slachtoffer 1] .

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij acht de ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] niet bewezen, nu het bestanddeel voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er was bij verdachte geen plan of een weloverwogen besluit aanwezig. Verdachte heeft gehandeld in een opwelling.

Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder dat gelet op de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is, dat verdachte planmatig of na (een moment van) kalm overleg heeft gehandeld. Dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen.

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, de doodslag op [slachtoffer 1] , wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering . Deze opgave luidt als volgt:

1. de bekennende verklaring van verdachte;

2. een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten;

3. het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 17 juni 2019 te [pleegplaats] , in de gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer 1] bij haar keel/hals vast te pakken en vervolgens de keel/hals van die [slachtoffer 1] dicht te drukken en vervolgens enige tijd dichtgedrukt te houden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft bij de bepaling van zijn strafeis in het bijzonder betrokken de ernst van het levensdelict, de omstandigheden waaronder het is begaan en de omstandigheid dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, zoals blijkt uit de rapportages van de nader te noemen gedragsdeskundigen. Hij acht het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna ook te noemen: GVM), zoals door deze gedragsdeskundigen geadviseerd, niet opportuun. Hij heeft daarbij gerefereerd aan het advies van de Reclassering Nederland, die geen directe noodzaak ziet een GVM op te leggen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit om bij de oplegging van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte (waaronder diens verminderde mate van toerekenbaarheid), het advies van de deskundigen en de rechtspraak in vergelijkbare gevallen. Hij verzoekt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren op te leggen. Daarnaast bestaat, overeenkomstig het reclasseringsadvies, geen noodzaak een GVM op te leggen.

Oordeel van de rechtbank

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van psychiater D.T. van de Werf, GZ-psycholoog drs. M. van Tongeren, forensisch milieurapporteur [naam 1] en reclasseringswerker [naam 2], het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft op 17 juni 2019 zijn echtgenote [slachtoffer 1] in de echtelijke woning in [pleegplaats] , een plek waar zij zich veilig mocht voelen, door verwurging om het leven gebracht. Verdachte kwam tot zijn daad nadat zij hem te kennen had gegeven bij haar besluit te blijven dat zij hun relatie wilde beëindigen en hem terstond zou verlaten.

Het door verdachte - door de doodslag- veroorzaakte gemis en het aangedane leed is voor de nabestaanden enorm. Een en ander blijkt te meer uit het door een zus - namens alle broers en zussen - van het slachtoffer ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht. Daarnaast zal de dochter van verdachte verder moeten leven met de wetenschap dat door toedoen van haar vader haar moeder niet meer in leven is.

Reeds uit de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, volgt dat uit het oogpunt van normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstaf.

Bij het bepalen van de hoogte van die straf houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met het gegeven dat hem in verband met een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de vorm van een zogenaamde andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en enkele Borderline-kenmerken, in verminderde mate kan worden toegerekend, zoals blijkt uit het psychiatrisch rapport d.d. 1 november 2019 van psychiater D.T. van de Werf en het psychologisch rapport d.d. 24 oktober 2019 van GZ-psycholoog drs. M. van Tongeren.

Uit de rapportages van de gedragsdeskundigen blijkt dat vanuit die persoonlijkheidsstoornis verklaarbaar is dat verdachte een bovenmatige angst voor verlating heeft, verhoogd krenkbaar is in zijn zelfgevoel (ook als partner) en bovenmatig onderhevig is aan stemmingswisselingen met destructieve tendensen. Verlatingsangst, woede vanuit een narcistische krenking en jarenlang onderdrukte emoties vonden hun uitweg en leidden tot het excessieve geweld (acting out).

De rechtbank acht ook van belang dat verdachte niet eerder geweld gebruikte en dat er sprake is geweest van een eenmalige, zij het zeer ernstige, geweldsuitbarsting.

Ook verdachte zal moeten leven met de gedachte dat hij hiermee zijn echtgenote en de moeder van zijn dochter om het leven heeft gebracht.

Voorts zal de rechtbank een maatregel opleggen, waardoor verdachte, indien nodig, langdurig onder reclasseringstoezicht zal komen te staan.

Wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank tevens gelet op hetgeen in gevallen min of meer vergelijkbaar met het onderhavige door de strafrechter aan straf is opgelegd.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd en acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden.

Motivering maatregel

De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de inhoud van de rapporten van voormelde gedragsdeskundigen met betrekking tot de bij verdachte constateerde problematiek in relatie met het risico op recidive en de mogelijkheden van behandeling.

Uit het voormelde rapport van psychiater Van der Werf volgt het volgende.

Een soortgelijke partner-doding zal bij verdachte weer kunnen ontstaan in een eventueel volgende partnerrelatie. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis zal hij bovengemiddeld snel een nieuwe partner zoeken, waaraan hij zich zonder behandeling weer overmatig zal gaan hechten met dan de kans op soortgelijke escalaties. Behandeling en begeleiding zal de kans op soortgelijke escalaties binnen een dergelijke partnerrelatie heel sterk kunnen verkleinen. Belangrijk is dat zo mogelijk al in detentie een begin wordt gemaakt met individuele forensisch psychiatrische behandeling, waarna bij ontslag uit detentie beoordeeld moet worden welke vervolgbehandeling dan verder nodig is op basis van de dan reeds behaalde behandelresultaten en geactualiseerde risicotaxaties. Gezien de waarschijnlijke noodzaak voor een dwingend juridisch kader aansluitend aan de (denkelijk op te leggen) detentie, wordt een GVM (art. 38z WS) ter overweging meegegeven nu andere juridische kaders om diverse redenen niet geëigend lijken.

In het rapport van GZ-psycholoog Van Tongeren wordt het volgende vermeld.

De risicoverhogende factor op geweld is het hebben van een langer durende, intieme relatie en de toenemende angst voor verlating die zal ontstaan. Verdachte ontleent namelijk een groot deel van zijn identiteit aan een partner en dat betekent dat de kans dat hij weer een nieuwe relatie aangaat erg groot is. Om de kans op recidive op toekomstig geweld op de lange termijn nog te verlagen, is het van belang om verdachte meer inzicht te geven in zijn persoonlijkheidsproblematiek en hem adequate copingstrategieën aan te leren om met negatieve gebeurtenissen om te gaan en te leren confrontaties aan te gaan c.q. negatieve emoties toe te laten in relaties. De interventies zijn wellicht uitvoerbaar in het kader van detentiefasering (tijdens of voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling). Er wordt geadviseerd tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Met deze maatregel kan na afloop van een gevangenisstraf opnieuw een risico-inschatting worden gemaakt door middel van een rapportage. Mocht verdachte dan nog steeds onvoldoende inzicht hebben in zijn innerlijke belevingswereld en nog niet over voldoende copingstrategieën beschikken om met relatiecontacten c.q. verlating om te gaan, dan kan de GVM ten uitvoer worden gelegd en kan verdachte in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.

Verdachte heeft uitdrukkelijk aangegeven dat hij openstaat voor behandeling en begeleiding om aan de bij hem door de gedragsdeskundigen vastgestelde psychische problematiek te werken.

De gedragsdeskundigen hebben in hun rapportages het in hun ogen aanwezige recidive-risico en het feit dat er nu nog veel onduidelijk is over het vereiste risicomanagement, behandeling en toezicht beschreven. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling met de daaraan mogelijk gekoppelde voorwaarden - mede gelet op de relatief beperkte duur daarvan - voldoende waarborgen geeft om toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Monitoring van verdachte gedurende een langere periode na zijn detentie en voorwaardelijke invrijheidsstelling zou immers noodzakelijk kunnen zijn. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de door verdachte te ondergane detentie en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

De rechtbank kan zich derhalve niet vinden in het andersluidend reclasseringsadvies van 22 november 2019 en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman.

Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich, op grond van artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.211,76 ter zake van materiële schade en € 590,80 ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan; 2. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 406,46 ter vergoeding van materiële schade en € 361,04 ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan; 3. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 302,62 ter vergoeding van materiële schade en € 432,72 ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

4. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 914,67 ter vergoeding van materiële schade en € 352,72 ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

5. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 358,59 ter vergoeding van materiële schade en € 294,86 ter vergoeding van proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft - gelet op de onderbouwing, het causale verband en de civielrechtelijke aansprakelijkheid - toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd. Daarnaast heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, behoudens ten aanzien van de toe te wijzen proceskosten.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde proceskosten (reiskosten en een overnachting) voor zover deze zien op het bijwonen van de terechtzitting voor toewijzing vatbaar zijn. Tevens wordt de vergoeding voor de kosten van de bloemen voor de crematie niet betwist. Voor het overige dient de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, nu de overige schadeposten op grond van artikel 6:108 lid 2 BW en aansluiting zoekend bij de Wet op de Lijkbezorging niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat zij er niet aan twijfelt dat de familie alle opgegeven kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, maar dat op grond van de geldende wetgeving slechts een deel van die kosten voor toewijzing in aanmerking komt.

In dit verband overweegt de rechtbank het volgende:

materiële schade

Ingevolge artikel 51f Wetboek van Strafvordering jo artikel 6:108 lid Burgerlijk Wetboek kan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, vergoeding van deze kosten krijgen toegewezen.

De vraag rijst wat dient te worden verstaan onder de kosten van lijkbezorging. Algemeen wordt aangenomen dat hieronder vallen de kosten van handelingen die in een rechtstreeks verband staan met het geven van een eindbestemming – het begraven of cremeren – van de overledene.

De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de nog jonge leeftijd van de dochter van verdachte, redelijk en reëel is dat de schoonfamilie haar heeft geholpen bij de regelingen die nodig waren voor de crematieplechtigheid. De reiskosten die de familie in dit verband heeft gemaakt zal de rechtbank daarom bij wijze van uitzondering aanmerken als kosten van lijkbezorging. Daarnaast zal de rechtbank de kosten van de bloemen, die door de raadsman niet zijn bestreden, aanmerken als dergelijke kosten.

De rechtbank is van oordeel dat de kosten die nabestaanden voor het bijwonen van de begrafenis- of crematieplechtigheid hebben gemaakt, niet vallen onder de kosten van lijkbezorging. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Proceskosten:

Daarnaast kan vergoeding van proceskosten worden toegewezen ingevolge artikel 592a Wetboek van Strafvordering.

Door de raadsman van verdachte is niet bestreden dat in dit kader de reiskosten en overnachtingskosten de nacht voorafgaand aan de zitting van de aanwezige broers en zussen voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding over te gaan tot vergoeding van de reis- en verletkosten kosten van de vijf aanwezige broers en zussen van het slachtoffer waaronder een vergoeding van de hotelovernachting van dezen, de nacht voorafgaand aan de zitting.

De rechtbank komt met betrekking tot de schadevordering van [slachtoffer 2] , gelet op deze uitgangspunten, uit op toewijzing van een bedrag ter hoogte van € 241,34, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met geleden materiële schade en € 200,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met gemaakte proceskosten en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.

De rechtbank komt met betrekking tot de schadevordering van [slachtoffer 3] , gelet op bovengenoemde uitgangspunten, uit op toewijzing van een bedrag ter hoogte van € 82,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met geleden materiële schade en € 211,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met gemaakte proceskosten en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.

De rechtbank komt met betrekking tot de schadevordering van [slachtoffer 4] , gelet op bovengenoemde uitgangspunten, uit op toewijzing van een bedrag ter hoogte van € 30,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met geleden materiële schade en € 202,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met gemaakte proceskosten en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.

De rechtbank komt met betrekking tot de schadevordering van [slachtoffer 5] , gelet op bovengenoemde uitgangspunten, uit op toewijzing van een bedrag ter hoogte van

€ 11,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met geleden materiële schade en € 428,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met gemaakte proceskosten en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.

De rechtbank komt met betrekking tot de schadevordering van [slachtoffer 6] , gelet op bovengenoemde uitgangspunten, uit op toewijzing van een bedrag ter hoogte van € 155,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met geleden materiële schade en € 130,26, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, in verband met gemaakte proceskosten en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.

De benadeelde partijen kunnen, ieder voor zich, hun vordering voor zover deze niet- ontvankelijk is verklaard aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schades zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht .

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 241,34 (zegge: tweehonderdeenenveertig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, groot € 200,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 241,34 (zegge: tweehonderdeenenveertig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 82,68 (zegge: tweeëntachtig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, groot € 211,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 82,68 (zegge: tweeëntachtig euro en achtenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 30,10 (zegge: dertig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2019.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, groot € 202,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 30,10 (zegge: dertig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 11,70 (zegge: elf euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2019.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, groot € 428,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 11,70 (zegge: elf euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 155,22 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, groot € 130,26, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 2019, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van € van € 155,22 (zegge: honderdvijfenvijftig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Verklaart de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts door elke benadeelde partij voor zijn of haar deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Bepaalt daarbij in alle gevallen dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter,

mr. E. Läkamp en mr. H.H.A. Fransen, rechters,

bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 januari 2020.

Mr. Fransen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2019;

opgenomen op pagina 155 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019155047 (het PV);

opgenomen op pagina 346 e.v. van het PV, opgemaakt d.d. 4 juli 2019 door deskundige dr. J. Fronczek, arts en patholoog.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature