U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Huwelijksvermogensrecht. Vaststellen toepasselijk recht na overlijden vrouw. Rechtsmacht en toepasselijk recht. Huwelijksvermogensregime o.g.v. artikel 4 lid 3 Haags Huwelijksvermogensverdrag beheerst door Egyptisch recht.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie [plaats 1]

zaaknummer / rolnummer: C/18/196136 / HA ZA 19-254

Vonnis van 21 oktober 2020

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [eiseres 2], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] , en [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

eisers in conventie,

verweerders in reconventie,

advocaat: mr. J-W.F. van Horssen, kantoorhoudende te Leek,

tegen

[gedaagde] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat: mr. S.M. Wolfert, kantoorhoudende te Leek.

Eisers zullen hierna [eiser 1] , [eiseres 2] en gezamenlijk (in mannelijk meervoud) [eisers] genoemd worden en gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Bij tussenvonnis van 4 maart 2020 is een comparitie na antwoord gelast. Vanwege het beleid van de rechtbank om ter bestrijding van de verspreiding van het Covid-19 (corona)virus fysieke zittingen en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid van contact tussen procesdeelnemers zoveel mogelijk te vermijden, heeft er uiteindelijk geen comparitie plaatsgevonden.

1.2.

Partijen zijn daarop in de gelegenheid gesteld om te re- en dupliceren. [eisers] hebben op 20 mei 2020 een conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie genomen. [gedaagde] heeft op 1 juli 2020 een conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie genomen. [eisers] hebben op 12 augustus 2020 een conclusie van dupliek in reconventie genomen.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.

[eiser 1] en [eiseres 2] zijn de kinderen van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] was voorheen gehuwd met [naam 2] , welk huwelijk in 1998 door echtscheiding is ontbonden.

2.2.

Op 17 december 2017 zijn [naam 1] en [gedaagde] in Egypte met elkaar gehuwd. [gedaagde] heeft de Egyptische nationaliteit. In het 'official marriage contract' dat ten behoeve van dat huwelijk is opgemaakt, is onder meer het volgende bepaald:

'The two parties have decided on the marital residence to be: Gronejn 9351/58 Netherlands.'

2.3.

Op 10 september 2018 is [naam 1] overleden. [naam 1] heeft bij testament van 19 mei 1989 over haar nalatenschap beschikt. In dat testament is onder meer het volgende bepaald:

'2. Indien ik ten tijde van mijn overlijden nog samenwoon en een gemeenschappelijke huishouding voer met mijn vriend en huisgenoot [naam 2], geboren te [plaats 1] op [geboortedatum 4] , met wie ik reeds sedert september negentienhonderd vier en tachtig samenwoon en een gemeenschappelijke huishouding voer, dan wel met hem ben getrouwd en de samenleving casu quo het huwelijk wordt ontbonden door mijn overlijden zonder dat er sprake is van een (een vordering tot) scheiding van tafel en bed of een vordering tot echtscheiding aanhangig is gemaakt, legateer ik aan hem, hierna verder te noemen: echtgenoot:

a. mijn inboedelgoederen […]

b. Het recht om mijn nalatenschap over te nemen of zich bij scheiding en deling van mijn nalatenschap te doen aanbedelen alle overige roerende en onroerende zaken mijner nalatenschap of de zodanige daarvan als hij zal verkiezen, onder de verplichting […]

c. het vruchtgebruik van mijn nalatenschap […]

[…]

5. Onder bezwaar van de sub 2 vermelde legaten, benoem ik mijn kinderen tot mijn erfgenamen, ieder voor een gelijk gedeelte, staaksgewijze en met plaatsvervulling als bij erfopvolging krachtens de wet.'

2.4.

[eiser 1] heeft de nalatenschap van [naam 1] onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard. [eiseres 2] heeft de nalatenschap van [naam 1] verworpen. [eiseres 2] is de wettelijk vertegenwoordiger van haar twee kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] . [eiseres 2] heeft geen verklaring afgelegd als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW .

2.5.

[naam 1] was eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [postcode en woonplaats] (hierna: de woning). Op de woning rustte een recht van hypotheek. De hypotheekverstrekker, ABN Amro Hypothekengroep B.V., heeft de woning per openbare veiling van 25 september 2019 verkocht voor een bedrag van € 147.000,00. Van dat bedrag zijn de kosten ter zake van de verkoop van € 5.589,08 en een hypothecaire vordering van (na de uitkering ter zake van een levensverzekering) € 33.356,36 betaald. Het nog resterende bedrag van € 108.054,56 heeft de notaris van het kantoor Trip advocaten en notarissen op een kwaliteitsrekening geplaatst. Een medewerker van Trip advocaten en notarissen heeft bij e-mail van 8 oktober 2019 aan [eiser 1] te kennen gegeven dat uitbetaling van dit bedrag pas kan plaatsvinden op het moment dat er duidelijkheid is verkregen over de vraag wie gerechtigd zijn tot dit bedrag.

3 Het geschil

in conventie 3.1.

[eisers] vorderen in conventie om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat [eiser 1] , [naam kind 1] en [naam kind 2] (de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld [achternaam kind 1 en 2]) enig erfgenamen zijn van de nalatenschap van [naam 1] , geboren te [plaats] op [geboortedatum 3] ;

II. te verklaren voor recht dat op het huwelijksgoederenregime tussen [naam 1] en [gedaagde] het Egyptisch huwelijksgoederenrecht van toepassing is;

III. te verklaren voor recht dat [gedaagde] niet deelgerechtigd is in de verkoopopbrengst van de woning gelegen aan de [adres 1] , [postcode en woonplaats] ;

IV. te bepalen dat [eiser 1] gerechtigd is tot de helft en [naam kind 1] en [naam kind 2] ieder voor 1/4e deel gerechtigd zijn tot de resterende verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 1] te [postcode en woonplaats] , welke opbrengst in bewaring staat op één van de kwaliteitsrekeningen van Trip Advocaten en Notarissen te [plaats 1] ;

V. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eisers] leggen aan hun vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Op het huwelijksgoederenregime tussen [naam 1] en [gedaagde] was het Egyptisch recht van toepassing. De vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime dient te worden beantwoord aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Er is geen sprake van een rechtskeuze of een eerste huwelijksdomicilie, zodat op grond van artikel 4 lid 3 van voormeld verdrag het recht van het land van toepassing is dat het nauwst is verbonden. Dat is Egypte, omdat [gedaagde] in Egypte is blijven wonen, hij [naam 1] slechts twee weken in Nederland heeft bezocht, [naam 1] voor en na de huwelijksvoltrekking twee keer een maand in Egypte is verbleven (dus vaker en langer dan [gedaagde] in Nederland is verbleven) en partijen uitdrukkelijk voor een huwelijksvoltrekking in Egypte hebben gekozen. Het Egyptische recht kent een scheiding van goederen, in die zin dat door het huwelijk als zodanig geen gemeenschap van goederen ontstaat. De woning behoorde daarom tot het eigendom van [naam 1] en de verkoopopbrengst van de woning valt thans in de nalatenschap van [naam 1] . [eisers] zijn op grond van het testament van [naam 1] erfgenamen van [naam 1] . [eiseres 2] heeft de nalatenschap verworpen, zodat haar kinderen de plaats van [eiseres 2] als erfgenaam vervullen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard, omdat [eiseres 2] als wettelijke vertegenwoordiger geen verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 4:193 lid 1 BW . Omdat de woning in de nalatenschap van [naam 1] valt, is [eiser 1] voor de helft en [naam kind 1] en [naam kind 2] tezamen voor de (andere) helft gerechtigd tot de verkoopopbrengst van de woning. [gedaagde] is niet gerechtigd tot een deel van de verkoopopbrengst van de woning.

3.3.

[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten. Tot zijn verweer voert [gedaagde] , zakelijk weergegeven, het volgende aan. Anders dan [eisers] menen, is op het huwelijksgoederenregime van [naam 1] en [gedaagde] het Nederlandse recht van toepassing. In de huwelijksakte is vermeld dat partijen voornemens waren in de woning van [naam 1] in Nederland te gaan wonen. [naam 1] heeft geprobeerd via gezinshereniging een verblijfsvergunning voor [gedaagde] aan te vragen. In afwachting daarvan heeft [naam 1] een visum gerealiseerd, waardoor [gedaagde] naar Nederland kon reizen. [gedaagde] heeft vervolgens enige tijd samengewoond met [naam 1] in Nederland. De eerste huwelijksdomicilie is daarom in Nederland, zodat het Nederlandse recht op grond van artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is. Voor zover de eerste huwelijksdomicilie niet Nederland is, is het Nederlandse recht nog steeds van toepassing op het huwelijksgoederenregime, omdat het huwelijksgoederenregime het nauwst verbonden is met het Nederlandse recht (artikel 4 lid 2 van voormeld verdrag ). [naam 1] en [gedaagde] waren immers voornemens om in Nederland te gaan wonen, [gedaagde] heeft enige tijd met [naam 1] in Nederland samengewoond en het huwelijksvermogen was in Nederland gevestigd. Omdat [naam 1] en [gedaagde] geen huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt, zijn zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dat betekent dat de woning van [naam 1] in de huwelijksgemeenschap viel en thans slechts de helft van de verkoopopbrengst van de woning in de nalatenschap van [naam 1] valt. Het klopt dat [eiser 1] en de kinderen van [eiseres 2] de enige erfgenamen zijn van [naam 1] en daarom voor de helft gerechtigd zijn tot de verkoopopbrengst. [gedaagde] is in verband met de ontbonden huwelijksgemeenschap echter gerechtigd tot de andere helft van de verkoopopbrengst.

in reconventie

3.4.

[gedaagde] vordert in reconventie om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat op het huwelijksgoederenregime tussen [naam 1] en [gedaagde] het Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is;

II. [eisers] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis [gedaagde] een deugdelijke onderbouwde en correcte boedelbeschrijving betreffende nalatenschap van [gedaagde] te verschaffen, bij gebreke waarvan zij aan hem een dwangsom verbeuren van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00;

III. te bepalen dat aan [gedaagde] toekomt, in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de helft van de opbrengst van de woning aan de [adres 1] te Leek, zijnde € 54.027,58;

IV. te bepalen dat aan [gedaagde] toekomt, in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de helft van de waarde van de door [eiser 1] meegenomen inboedelgoederen, zijnde € 5.000,00;

V. [eisers] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis, alsmede in de nakosten.

3.5.

[gedaagde] legt aan zijn vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Op het huwelijksgoederenregime is het Nederlandse recht van toepassing (zie ook r.o. 3.3.). Aangezien [naam 1] en [gedaagde] geen huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt, zijn zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Dat betekent dat de woning tot de huwelijksgemeenschap behoorde en [gedaagde] gerechtigd is tot de helft van het vermogen van [naam 1] , waaronder in ieder geval de helft van de verkoopopbrengst van de woning. [eisers] dienen een boedelbeschrijving op te stellen, zodat het vermogen van [naam 1] kan worden vastgesteld. [eiser 1] heeft de inboedelgoederen die in de woning aanwezig waren meegenomen, terwijl [gedaagde] ook deels gerechtigd is tot die goederen. De waarde van de goederen wordt geschat op een bedrag van € 10.000,00, zodat [eiser 1] een bedrag van € 5.000,00 aan [gedaagde] dient te voldoen.

3.6.

[eisers] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie. Tot hun verweer voeren [eisers] , zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het Egyptische recht en niet het Nederlandse recht is van toepassing op het huwelijksgoederenregime, zodat van een gemeenschap van goederen geen sprake is en [gedaagde] ook niet gerechtigd is tot de helft van het vermogen van [naam 1] (zie ook r.o. 3.2.). [eisers] zijn bovendien niet gehouden om aan [gedaagde] een boedelbeschrijving te verstrekken, omdat [gedaagde] geen erfgenaam is. [eiser 1] heeft geen inboedelgoederen uit de woning van [naam 1] meegenomen, zodat hij niet een bedrag van € 5.000,00 aan [gedaagde] verschuldigd is.

4 De beoordeling

in conventie en in reconventie

Rechtsmacht Nederlandse rechter

4.1.

In het onderhavige geval is sprake van een internationale zaak op het gebied van (onder andere) het huwelijksgoederenrecht, zodat allereerst beoordeeld moet worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de voorliggende vorderingen te beslissen.

4.2.

Vanaf 29 januari 2019 geldt voor Nederland de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: de huwelijksvermogensrechtverordening). Aangezien de vordering in deze zaak na 29 januari 2019 is ingesteld, is de huwelijksvermogensrechtverordening ingevolge artikel 69 daarvan van toepassing.

4.3.

Artikel 4 van de huwelijksvermogensrechtverordening bepaalt dat indien ter zake van de erfopvolging van een echtgenoot een zaak bij een gerecht van een lidstaat aanhangig is gemaakt op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012 (hierna: de erfrechtverordening), de gerechten van die lidstaat bevoegd zijn om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel dat met die erfopvolging verband houdt.

4.4.

De vordering van [eisers] in conventie heeft deels betrekking op de erfopvolging van [gedaagde] inzake de nalatenschap van [naam 1] . De Nederlandse rechter is ten aanzien daarvan bevoegd, aangezien [naam 1] haar laatste gewone verblijfplaats in Nederland had (artikel 4 erfrechtverordening ). Dat betekent dat de Nederlandse rechter ook bevoegd is ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering in conventie en de vordering in reconventie, omdat de voormelde vorderingen betrekking hebben op een huwelijksvermogensstelsel dat met die erfopvolging verband houdt.

Erfgenamen nalatenschap [naam 1]

4.5.

[gedaagde] erkent dat [eiser 1] en de kinderen van [eiseres 2] door plaatsvervulling de enige erfgenamen van [naam 1] zijn, zodat de rechtbank de vordering in conventie onder I zal toewijzen.

Toepasselijk recht

4.6.

Partijen verschillen van mening over de vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime tussen [naam 1] en [gedaagde] . Die vraag moet beoordeeld worden aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1987. Dit verdrag, dat blijkens artikel 2 een universeel formeel toepassingsgebied heeft, is namelijk van toepassing op huwelijken die zijn gesloten op of na 1 september 1992 (artikel 2 1 ). Voormelde huwelijksvermogensrechtverordening mist ten aanzien van het toepasselijk recht toepassing, omdat [naam 1] en [gedaagde] vóór 29 januari 2019 met elkaar zijn gehuwd (artikel 69 lid 3 van de ze verordening ).

4.7.

Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 voorziet onder voorwaarden zowel in de mogelijkheid van een rechtskeuze vóór het huwelijk (artikel 3) als een rechtskeuze staande huwelijk (artikel 6). Een rechtskeuze is in de onderhavige zaak echter gesteld noch gebleken. Dit betekent dat het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van de in artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 neergelegde objectieve verwijzingsregeling. Partijen hebben geen gemeenschappelijke nationaliteit (gehad). Voor zover partijen een eerste huwelijksdomicilie hebben gehad, dat wil zeggen: een eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk, wordt hun huwelijksgoederenregime dan ook beheerst door het interne recht van dat land (artikel 4 lid 1). Is van een eerste huwelijksdomicilie geen sprake geweest, dan wordt hun huwelijksgoederenregime beheerst door het interne recht van het land waarmee het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwste verbonden is (artikel 4 lid 3 ).

4.8.

De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of [naam 1] en [gedaagde] een eerste huwelijksdomicilie hebben gehad in de zin artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Voor het bestaan van een eerste huwelijksdomicilie in de zin van artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 is niet van belang of de echtgenoten samenwonen. Beslissend is slechts of zij in hetzelfde land hun gewone verblijfplaats hebben, ongeacht of zij samenwonen (zie bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 16 juli 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BK5364). Niet noodzakelijk is dat de echtgenoten onmiddellijk na de huwelijkssluiting in dezelfde staat gaan wonen. In de rechtspraak wordt aangenomen dat hier enige speelruimte bestaat: afhankelijk van de omstandigheden wordt een marge aangehouden van rond de zes maanden na huwelijkssluiting (zie bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1836, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2345, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2900, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018,7410, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8667, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4070).

4.9.

Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] en [naam 1] op enig moment na de huwelijkssluiting weliswaar in hetzelfde land gewoonlijk verbleven maar in dat land niet samenwoonden. In de onderhavige zaak is dus slechts aan de orde of [gedaagde] en [naam 1] zodanig tijdig na de huwelijkssluiting zijn gaan samenwonen dat dat samenwonen beschouwd mag worden als een eerste huwelijksdomicilie in de zin van artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.

4.10.

[gedaagde] stelt dat hij - zij het voor korte duur - na de huwelijksvoltrekking met [naam 1] in Nederland heeft samengewoond, hetgeen door [eisers] wordt betwist. Wanneer partijen precies met elkaar zouden hebben samengewoond en hoelang die samenwoning zou hebben geduurd, heeft [gedaagde] niet onderbouwd. [gedaagde] heeft verder ook geen aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat er sprake was van samenwoning, zodat de rechtbank niet kan aannemen dat [naam 1] en [gedaagde] een eerste huwelijksdomicilie in Nederland hebben gehad in de zin van artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.

4.11.

Daardoor ligt thans de vraag voor met welk land het huwelijksgoederenregime van [naam 1] en [gedaagde] het nauwste verbonden is geweest in de zin van artikel 4 lid 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. [gedaagde] heeft de Egyptische nationaliteit en zijn gewone verblijfplaats was, zo heeft hij niet weersproken, in Egypte. Verder is het huwelijk in Egypte voltrokken en is onbetwist dat [naam 1] voor en na de huwelijksvoltrekking [gedaagde] twee keer een maand in Egypte heeft bezocht. [naam 1] had de Nederlandse nationaliteit en zij had haar gewone verblijfplaats in Nederland. [eisers] stellen dat [gedaagde] [naam 1] slechts twee weken in Nederland heeft bezocht. [gedaagde] voert aan dat die periode langer is geweest dan twee weken, maar hij heeft - zoals hiervoor ook is overwogen - niet onderbouwd hoelang en wanneer die periode is geweest. Verder is de rechtbank met [gedaagde] van oordeel dat uit de huwelijksakte weliswaar lijkt te volgen dat partijen de intentie hadden om in Nederland te wonen, maar niet is gebleken dat partijen daaraan uitvoering hebben gegeven. Dat [naam 1] heeft geprobeerd om een verblijfsvergunning voor [gedaagde] te regelen, zoals hij aanvoert, heeft [gedaagde] op geen enkele manier onderbouwd. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, te weten de Egyptische nationaliteit van [gedaagde] , de gewone verblijfplaats van [gedaagde] in Egypte, de huwelijksvoltrekking in Egypte en het verblijf van [naam 1] van twee keer een maand voor en na de huwelijksvoltrekking in Egypte, is de rechtbank met [eisers] van oordeel dat het huwelijksvermogensregime het nauwst verbonden is met Egypte, zodat het Egyptische recht hierop van toepassing is.

4.12.

[eisers] stellen dat het Egyptische recht geen gemeenschap van goederen kent. De woning viel volgens [eisers] daarom niet in een huwelijksgemeenschap, maar behoorde tot het vermogen van [naam 1] , waardoor de verkoopopbrengst van de woning thans onderdeel is van de nalatenschap van [naam 1] . Ter onderbouwing van die stelling verwijzen zij naar een advies van het Internationaal Juridisch Instituut, waarin onder meer is te lezen:

'14. Conform de islamitische rechtstraditie kent het voor islamtieten geldende Egyptische recht geen huwelijksvermogensrecht in eigenlijke zin. De financiële relaties tussen echtelieden blijven door het gewone vermogensrecht beheerst, waarbij ieder der echtelieden zijn eigen vermogen behoudt. Door het enkele feit van het huwelijk ontstaat derhalve geen goederengemeenschap tussen echtelieden; […]

15. In het islamitische recht wordt het huwelijk gezien als een overeenkomst tussen de echtgenoten, zo ook in Egypte. […] In het huwelijkscontract kunnen bepaald afspraken worden vastgelegd, bijvoorbeeld over de bruidsgave of over het recht op onderhoud tijdens het huwelijk.

In het licht van het vorenstaande kan worden geconstateerd dat het wettelijke stelsel in Egypte een stelsel van scheiding van goederen behelst op grond waarvan het huwelijk van partijen in beginsel geen huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen heeft. […] Na de ontbinding van het huwelijk vindt geen herverdeling of verrekening plaats. Indien onduidelijkheid is ontstaan met betrekking tot de eigendom van vermogensbestanddelen, worden deze toegerekend aan de echtgenoot die normaal over deze vermogensbestanddelen zou beschikken.

[…]

Uit de huwelijksakte leiden wij af dat de aanstaande echtgenoten bij het aangaan van het huwelijk geen specifieke financiële regeling zijn overeenkomen.'

4.13.

[gedaagde] heeft de stelling van [eisers] dat het Egyptische recht geen gemeenschap van goederen kent en dat hij onder het Egyptische recht daarom geen aanspraak kan maken op de helft van de verkoopopbrengst van de woning niet weersproken. Hij is in het geheel niet in gegaan op voormeld advies van het Internationaal Juridisch Instituut. De rechtbank is bovendien van oordeel dat [eisers] met voornoemd advies voldoende hebben onderbouwd dat [naam 1] en [gedaagde] onder het Egyptische recht niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de woning daarom tot het eigendom van [naam 1] behoorde. De vordering in conventie onder II zal dan ook worden toegewezen. Nu onbetwist is dat [gedaagde] geen erfgenaam van [naam 1] is (zie r.o. 4.5.), ligt ook de vordering in conventie onder III en IV voor toewijzing gereed.

4.14.

Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen in reconventie onder I, III en IV zullen worden afgewezen. Omdat vanwege het ontbreken van een huwelijksgemeenschap de noodzaak van het opstellen van een boedelbeschrijving ontbreekt, zal de vordering onder II eveneens worden afgewezen.

4.15.

De rechtbank ziet in de uitkomst van de procedure in conventie en in reconventie aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

verklaart voor recht van [eiser 1] , [naam kind 1] en [naam kind 2] enig erfgenamen zijn van [naam 1] , geboren te [plaats] op [geboortedatum 3] ;

5.2.

verklaart voor recht dat op het huwelijksgoederenregime tussen [naam 1] en [gedaagde] het Egyptisch huwelijksgoederenrecht van toepassing is;

5.3.

verklaart voor recht dat [gedaagde] niet deelgerechtigd is in de verkoopopbrengst van de woning gelegen aan de [adres 1] te [postcode en woonplaats] ;

5.4.

bepaalt dat [eiser 1] gerechtigd is tot de helft en [naam kind 1] en [naam kind 2] ieder voor 1/4e deel gerechtigd zijn tot de resterende verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 1] te [postcode en woonplaats] , welke opbrengst in bewaring staat op één van de kwaliteitsrekeningen van Trip Advocaten en Notarissen te [plaats 1] ;

5.5.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.6.

verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 5.4. uitvoerbaar bij voorraad;

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

5.8.

wijst de vordering af;

5.9.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.

type: 710


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature