Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De afgelegde verklaring is niet sole or decisive voor de bewezenverklaring. Geen schending van artikel 6 EVRM . Vol opzet bij poging tot afpersing.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

parketnummer 18/930123-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],

thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem te Veenhuizen.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 mei 2020.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Amsterdam.

Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 25 december 2019 te Meppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of

aan een derde, te weten aan [slachtoffer] en/of [benadeelde partij] toebehoorde

- een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op die [slachtoffer] en/of

- dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: (in de Engelse taal) "Ik zit in

de problemen en moet 140 euro betalen, want anders haal ik het einde van de

avond niet" en/of I have a weapon" en/of "I have six bullets", althans woorden

van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 25 december 2019 te Meppel, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (Röhm Rg3), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft allereerst betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet genoeg wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat het verzoek van de verdediging om deze personen te horen door de rechtbank is afgewezen, terwijl een eventuele bewezenverklaring in beslissende mate (sole and decisive) op de door deze personen afgelegde verklaringen zullen steunen. Onder deze omstandigheden is het gebruiken van deze verklaringen voor het bewijs in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De overgebleven bewijsmiddelen zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.

Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever woordelijk dan wel met een wapen heeft bedreigd. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat verdachte ontkent aangever op enige manier te hebben bedreigd, terwijl de camerabeelden de lezing van verdachte niet uitsluiten. Op basis van de beelden wordt beschreven dat het lijkt dat verdachte een zwart voorwerp vasthoudt, maar dat kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Daarnaast blijkt uit de gedragingen van de aangever en getuige niet dat sprake was van enige vorm van bedreiging. Toen aangever met getuige [getuige] heeft gebeld, heeft aangever niet verteld dat hij door verdachte wordt bedreigd. Ook getuigt het gedrag van [getuige] er niet van dat verdachte dreigende woorden heeft geuit. Op het moment dat [getuige] bij verdachte en aangever is gekomen, heeft hij juist de buitendeur op slot gedaan waardoor verdachte niet weg kon gaan.

Dat op de plek waar het incident heeft plaatsgevonden een wapen is aangetroffen, moet worden bezien in het licht van de verklaring van verdachte. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij het wapen pas heeft vastgepakt toen hij door aangever en de getuige is aangevallen. Tijdens de aanval is het wapen op de grond gevallen.

Bovendien kan worden getwijfeld of aangever verdachte goed heeft begrepen, nu verdachte Engels sprak en aangever die taal niet machtig is.

Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de poging tot afpersing. Het geweld dat verdachte heeft gebruikt was een reactie op de aanval van de aangever tegen verdachte en was dus niet gericht op het verkrijgen van geld.

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

Geen uitsluiting van verklaringen van het bewijs

De rechtbank stelt voorop dat een verdachte in het kader van het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, het recht heeft om belastende getuigen te ondervragen. Wanneer de verdediging, ondanks initiatief daartoe, geen enkele gelegenheid heeft gekregen om een getuige te ondervragen, kan dit consequenties hebben voor de bruikbaarheid van de eerder bij de politie afgelegde verklaring(en) van die getuige als bewijsmiddel(en). Dat zal echter alleen het geval zijn wanneer deze verklaring van beslissende betekenis is voor de veroordeling.

Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.

Onder verwijzing naar de hierna opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen, te weten de processen-verbaal van bevindingen over de camerabeelden en het aangetroffen vuurwapen. Dit steunbewijs heeft grotendeels betrekking op die onderdelen van de verklaringen van de aangever en getuige die door de verdachte zijn betwist, zodat niet kan worden gesproken van een bewezenverklaring die in beslissende mate (sole and decisive) steunt op de bedoelde verklaringen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook afgewezen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter zitting van 14 mei 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Op 25 december 2019 was ik in de [benadeelde partij] te Meppel aanwezig. Ik ging naar het hotel omdat ik geld nodig had. Ik kende die mensen en dacht dat ze mij het geld wel wilden geven. Het klopt dat ik een vuurwapen bij mij had.

Het klopt dat ik een vuurwapen bij me had. Ik heb dat vuurwapen op een gegeven moment gepakt.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 december 2019 opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019341867 d.d. 13 februari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :

Ik ben eigenaar van het [benadeelde partij] . Op 25 december 2019 was ik aanwezig in ons hotel. Ik was op de begane grond bij de toegangsdeur. Ik zag dat er een voor mij bekende persoon voor de deur stond, echter weet ik zijn naam niet. Hij is vaker bij ons geweest met zijn vriendin. Ik hoorde de man in de Engelse taal zeggen dat hij 140 euro nodig had. Ik hoorde hem in het Engels, vertaald naar het Nederlands zeggen: Ik zit in de problemen en moet 140 euro betalen, want anders haal ik het einde van de avond niet of woorden van gelijke strekking.

Ik vertelde de man dat wij geen contant geld in huis hadden. Ik hoorde hem in het Engels zeggen: I have a Weapon! Hij bleef in het Engels doordrammen om het geld. Ik heb hem vervolgens een geldkistje laten zien. Hierin lag 17 euro. Ik hoorde de man vervolgens zeggen: ATM, ATM. Ik weet dat dit een pinautomaat in het Engels is. Ik dacht hierdoor dat hij wilde dat ik met hem meeging naar een pinautomaat om geld voor hem te pinnen.

Ik wilde mijn partner bellen. Ik moest mijn mobiel laten zien dat ik ook daadwerkelijk mijn partner belde in plaats van 112. Mijn partner was er binnen ongeveer twee minuten. Ik stond achter de balie en mijn partner stond in de deuropening van de centrale toegangshal naar het hotel. Ik heb hem [de rechtbank leest: verdachte] nogmaals gevraagd weg te gaan. Ik ben omgelopen van de balie in de richting van de toegangsdeur. Ik zag dat de man zijn hand uit zijn tas haalde. Ik zag dat hij een zwart voorwerp uit zijn tas haalde. Ik zag dat dit een vuurwapen betrof. Ik zag dat hij dit vuurwapen op heuphoogte had. Ik zag dat hij dit vuurwapen daadwerkelijk naar mij toe richtte. Ik zag dat hij letterlijk het vuurwapen op mij richtte. De afstand tussen de man en mij was ongeveer dertig centimeter. Door deze geringe afstand kon ik zien dat het ook om een voor mij echt vuurwapen ging.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 december 2019, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :

Op een gegeven moment ging de telefoon. Het was [slachtoffer] en die zei 'beneden komen,

snel.' Ik ging naar beneden naar de receptie, daar stond [slachtoffer] en die jongen. [slachtoffer] zei, "hij wil 140 euro". Op hetzelfde moment kwam die jongen naar mij gelopen en zei tegen mij dat hij 140 euro wilde hebben. Vervolgens loopt die jongen naar [slachtoffer] toe die bij de receptie staat. Ik zag dat hij [slachtoffer] wegduwde en op de grond viel, tegen de verwarming aan. Er ontstaat een worsteling. Ik pakte een stoel uit de eetruimte en ik geef die jongen een klap met die stoel op zijn hoofd. Op dat moment zie ik dat er een wapen op de grond viel. Dit wapen viel uit de hand van die jongen. Ik heb het wapen in de eetruimte geschopt.

De jongen zei dat hij geld wilde en dat hij anders hem dood zou schieten, daarbij wees hij naar [slachtoffer] . Ik zag het pistool op het moment dat [slachtoffer] het pistool uit de handen van die jongen sloeg. Het was ook geen groot pistool.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beeldverslag camerabeeldspecialist d.d. 3 januari 2020, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):

Ik heb de beelden uitgekeken van een camera van het [benadeelde partij] in Meppel. De camera geeft een beeld van een ruimte in het gebouw. Op het beeld is een balie en enkele kamerplanten zichtbaar. Er is geen geluidsopname bij deze beelden aanwezig. Ik zag op de beelden de volgende bewegingen:

Ik zag dat de persoon een zilveren kistje op de balie neerzette. Ik zag dat de persoon het kistje opende. Ik zag de verdachte voorover over de balie buigen en in het kistje kijken. Ik zag hem daarna weer rechtop staan en tegen de andere persoon praten.

Ik zag dat de persoon achter de balie omliep en voor de balie naast de verdachte ging staan. Ik zag dat de verdachte met zijn linkerhand even ter hoogte van zijn neus zat. Ik zag dat de verdachte strak naar de eerste persoon keek. Ik zag dat zijn rechterarm achter

zijn lichaam zat. Ik zag zijn rechterarm vooruit gaan. Ik zag de eerste persoon in elkaar duiken. Ik zag dat de verdachte met zijn rechterhand naar de persoon toe ging. Ik zag dat het leek alsof de verdachte een zwart object in zijn rechterhand had. Ik zag dat de persoon naar achteren dook. Ik zag dat de verdachte rechtop bleef staan met zijn handen naast zich. Ik zag dat het leek alsof de verdachte een zwart object in zijn rechterhand had.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2020, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):

Op 8 januari 2019, heb ik, de beelden bekeken van de overval op het [benadeelde partij] te Meppel. Deze beelden waren al uitgekeken door de cameraspecialist. Zie hiervoor het uitgebreide beeldverslag.

Hierop heb ik verbalisant een aanvulling. Op de beelden is te zien dat het zwarte voorwerp ter hoogte van het hoofd van de aangever wordt geheven.

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 26 december 2019, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):

Op 25 december 2019 kwam ik, naar aanleiding van een gewapende diefstal (poging) met geweld in/op hotel, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] te Meppel. De overval vond plaats in de hal van het [benadeelde partij] .

Ik zag op de vloer in de deze eetzaal een alarmpistool liggen. Ik zag dat het magazijn voor dit pistool ontbrak. Het pistool, merk ROHM, type Rg3, kal. 6 mm, werd door mij veilig gesteld.

7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen d.d. 6 januari 2020, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):

Op 25 december 2019 om 21:30 uur werd tijdens een forensisch sporenonderzoek op perceel [adres] , te Meppel het navolgende vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen.

Vuurwapen, Merk/Type Rohm Rg3, kaliber 6 mm knal, kleur zwart.

Het vuurwapen is een gaspistool. Dit pistool heeft een open loop, voorzien van een vernauwing. Tevens staan de ligplaatsen van de patronen loodrecht op de lengterichting van het wapen. Dit pistool is geschikt om weerloos makende of traan verwekkende stoffen door een loop af te schieten. De werking van dit pistool berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing.

Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid l categorie III onder l van de Wet wapens en munitie .

Bewijsoverweging

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.

Op 25 december 2019 is verdachte naar [benadeelde partij] te Meppel gegaan, omdat hij geld nodig had. Aangever [slachtoffer] en zijn partner getuige [getuige] zijn eigenaars van het hotel. Verdachte kende deze personen van een eerder verblijf daar.

Eenmaal bij het hotel heeft verdachte aan aangever verteld dat hij, verdachte, € 140,- nodig had, omdat hij in financiële problemen zat. Aangever bevond zich op dat moment achter de balie in de hal van het hotel. Nadat aangever aan verdachte heeft verteld dat hij niet zoveel contant geld had, heeft hij aan verdachte een geldkistje laten zien waar ongeveer € 17,- in zat. Verdachte bleef hierna aandringen dat hij geld nodig had en insinueerde of aangever niet naar een bankautomaat kon gaan. Op een zeker moment heeft aangever zijn partner - getuige [getuige] - gebeld, die kort hierna naar de hal is gekomen. Door [getuige] werd toen gehoord dat verdachte aangaf dat hij geld nodig had en dat als hij geen geld zou krijgen, hij aangever zou doodschieten.

Kort hierna is verdachte op aangever afgelopen, waarbij hij een zwart voorwerp in de richting van het hoofd van aangever heeft gericht. Tussen aangever en verdachte is hierna een worsteling ontstaan. Uit de verklaring van aangever blijkt dat het zwarte voorwerp een vuurwapen was. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] die tijdens voornoemde worsteling, verdachte met een stoel heeft geslagen en op dat moment zag dat een vuurwapen op de grond viel. Dit vuurwapen heeft hij op dat moment naar de eetkamer geschopt, waar het wapen later door de politie is aangetroffen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen reden te twijfelen dat het zwarte voorwerp dat op de camerabeelden is te zien, een vuurwapen betreft.

Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte gericht waren op het dwingen van aangever tot afgifte van geld. In het bijzonder is hierbij betrokken de mededeling van verdachte dat hij geld wilde hebben en dat als hij geen geld zou krijgen, hij aangever zou doodschieten en het door verdachte vervolgens tevoorschijn halen van een vuurwapen en deze richten op het hoofd van aangever. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachtes (vol) opzet was gericht op het pogen aangever te dwingen geld af te geven. Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1.

hij op 25 december 2019 te Meppel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een hoeveelheid geld, dat aan [slachtoffer] of [benadeelde partij] toebehoorde, een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer] en dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: (in de Engelse taal) "Ik zit in

de problemen en moet 140 euro betalen, want anders haal ik het einde van de

avond niet" en “I have a weapon", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op 25 december 2019 te Meppel, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (Röhm Rg3), zijnde een vuurwapen in de vorm van een

pistool voorhanden heeft gehad.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. Poging tot afpersing;

2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.

De officier van justitie heeft zijn eis gebaseerd op de richtlijnen van het openbaar ministerie, die voor een voltooid overval met een wapen, een gevangenisstraf van 30 maanden vermelden. Nu het hier niet om een voltooid feit gaat, heeft de officier van justitie de vrijheidsstraf gematigd en gevorderd dat een deel van de straf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman gewezen op verschillende uitspraken van deze rechtbank over onder meer afpersing, waarbij een lagere gevangenisstraf is opgelegd dan de officier van justitie in deze zaak heeft gevorderd. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen relevante documentatie heeft, niet meer verslaafd is en gemotiveerd is om na zijn detentie aan het werk te gaan.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het NFIP van 16 januari 2020 en de reclassering van 24 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 maart 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen.

Verdachte is naar een hotel gegaan, waar hij de hoteleigenaar - aangever - om geld heeft gevraagd omdat hij in geldnood zat. Ondanks herhaaldelijke mededeling van aangever dat hij niet over het door verdachte gewenste geldbedrag beschikte, bleef verdachte aandringen. Op een zeker moment heeft verdachte gedreigd aangever te zullen doodschieten als hij geen geld zou krijgen en heeft hij een vuurwapen op het hoofd van aangever gericht. Door het kordate handelen van de aangever en zijn partner is het bij een poging gebleven. Verdachte heeft op een ongepaste wijze geprobeerd geld afhandig te maken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zijn eigen financiële belangen voorop heeft gesteld en niet heeft nagedacht over de mogelijk schadelijke (psychische) gevolgen voor de eigenaar van het hotel.

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor een overval op een winkel, met licht geweld/bedreiging, geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt door de rechtbank beoordeeld als vallend onder voornoemd oriëntatiepunt, nu het wapen is gebruikt als middel om de aangever met geweld te bedreigen. Gelet op het feit dat in dit geval sprake is van een poging, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden als uitgangspunt nemen.

De rechtbank betrekt in strafverzwarende zin bij haar oordeel dat verdachte eerder voor vermogensdelicten (winkeldiefstallen) is veroordeeld.

In strafmatigende zin neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte geen vooropgezet plan lijkt te hebben gehad om aangever af te persen. Veeleer is gebleken dat gaandeweg het gesprek met aangever, verdachte tot voornoemd feit is overgegaan omdat hij dringend geld nodig had en dit niet kreeg van aangever.

Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een langdurige geschiedenis heeft van problemen ten aanzien van drugsgebruik. Ten tijde van de gebeurtenis had hij een relatie met een drugsverslaafde vriendin. Deze factoren hebben een rol gespeeld bij de bewezenverklaarde feiten. Het recidiverisico wordt als gemiddeld geschat, vanwege de instabiliteit in het leven van verdachte op de diverse leefgebieden. Verdachte heeft geen hulpverleningsgeschiedenis ten aanzien van drugsverslaving, maar is bereid aan dit probleem te werken.

Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij sinds zijn detentie, geen drugs meer heeft gebruikt en dat hij deze positieve koers vast wil houden na zijn detentie. Ook is gebleken

dat hij de relatie met zijn voormalige vriendin heeft beëindigd om aan zijn eigen problemen te werken. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de goede voornemens van verdachte, maar weet ook dat dergelijke voornemens moeilijk vol te houden zijn nadat een verdachte in vrijheid wordt gesteld. Als stok achter de deur zal de rechtbank daarom een deel van de straf voorwaardelijk opleggen. De hoop is dat deze externe factor de interne motivatie van verdachte om op het rechte pad te blijven zal vergroten.

Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een gaspistool (Röhm Rg3), onttrokken dient te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feit 1

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.800,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit van het ten laste gelegde waarop de vordering betrekking heeft. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de benadeelde partij onvoldoende heeft aangetoond welke psychische letsel hij heeft opgelopen als gevolg van het ten laste gelegde.

Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot de helft van het gevorderde bedrag.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt.

De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval die aantasting gelegen is in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf, doordat verdachte de benadeelde partij met de dood heeft bedreigd en vervolgens op zeer korte afstand een wapen op het hoofd van de benadeelde partij heeft gericht.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde.

Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Het overige deel van de vordering wordt afgewezen.

Schadevergoedingsmaatregel

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Veroordeling in de kosten

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen pistool ((Röhm Rg3).

Ten aanzien van feit 1:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2019.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Het bedrag heeft betrekking op vergoeding van immateriële schade.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. J.G. de Bock en mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2020.

Mr. J.G. de Bock is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature