Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

rechtbank legt aan verdachte de ISD-maatregel op voor een zestal bewezen verklaarde feiten

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

Parketnummer 18.061516-20.

Ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.047547-20, 18.043268-20 en

18.045955-20.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.132294-18.

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,

wonende [woonadres] ,

thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Jakobs, advocaat te Emmen.

Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

parketnummer 18.061516-20 (verder te noemen zaak A)

1.hij op of omstreeks 8 maart 2020 te Emmen [slachtoffer 1] (zijnde een Steward, werkzaam bij Arriva) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga joudoodmaken. Pas maar op je vrouw en kinderen" en/of "Weet je nog van die tram in Utrecht? Ik ga jou opblazen in die tram", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Emmen (aan/nabij het Noorderplein) een (dames)fiets (merk Batavus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

parketnummer 18.047547-20 (verder te noemen zaak B)

1.hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Groningen, in het besloten lokaal, te weten de parkeergarage van het Q-Park (gelegen aan de Rademarkt), althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem,verdachte, met ingang van 18 februari 2020 schriftelijk de toegang tot die plaats ontzegd voor de duur van één jaar;

2.hij op of omstreeks 19 november 2019 te Groningen, een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;

3.hij op of omstreeks 17 december 2019 te Groningen, een goed, te weten een fiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

parketnummer 18.043268-20 (verder te noemen zaak C)

hij op of omstreeks 7 september 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten een parkeerplaats van/nabij een hotel aan het Gedempte Zuiderdiep (12), door zijn geslachtsdeel te ontbloten en/of zijn geslachtsdeel te betasten en/of door aan zijn geslachtsdeel te trekken;

parketnummer 18.045955-20 (verder te noemen zaak D)

hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Groningen in een (Qpark) parkeergarage, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan/nabij de Rademarkt bij een ander, te weten bij Qpark, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten in de zaken A, B, C en D. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de aangiftes, de getuigenverklaringen en beschrijvingen van camerabeelden.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het in de zaken A, B onder 2, C en D moet worden vrijgesproken.

Voor de overige feiten kan een bewezenverklaring volgen omdat verdachte die feiten heeft bekend.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht feit 2 in zaak B niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

Uit de aangifte van [aangever] blijkt dat zijn (heren)fiets werd weggenomen en derhalve niet de fiets van [slachtoffer 3] zoals in de tenlastelegging is vermeld. Daarnaast blijkt uit het dossier dat ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] beiden spreken over een donkerkleurige herenfiets welke van aangever blijkt te zijn.

De rechtbank acht de feiten 1 en 3 in zaak B wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering .

Deze opgave luidt als volgt:

1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2020;

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 februari 2020, opgenomen op pagina 2 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020048114 d.d. 23 februari 2020, inhoudend de verklaring van [gemachtigde] , namens Q-park;

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 december 2019, opgenomen op pagina 2 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019333415 d.d. 25 februari 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2019, opgenomen op pagina 16 van het onder 3 genoemde dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verablisant] ;

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 in zaak A, het feit in zaak C en het feit in zaak D wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring

De rechtbank past daartoe de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De rechtbank acht ook het feit waarbij verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in de parkeergarage van Q-park op 20 februari 2020 bewezen. Uit de omstandigheid dat verdachte niet heeft willen tekenen voor ontvangst van de hem op 18 februari 2020 uitgereikte verblijfsontzegging kan niet worden afgeleid dat hem daarmee die verblijfsontzegging niet bekend was.

De opgave van de bewijsmiddelen houden het volgende in.

Zaak A.

1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2020 onder meer inhoudende:

Op 8 maart 2020 was ik op het station in Emmen. Het klopt dat ik geen kaartje voor de trein had. Daarover heb ik woorden gehad met die mensen. Ik was een beetje boos.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 maart 2020, opgenomen op pagina 36 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020067608 d.d. 16 maart 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] :

Ik ben werkzaam als: Steward bij Arriva en derhalve Bijzonder opsporingsambtenaar.Ik was vanavond in uniform gekleed en met toezicht belast op het Station in Emmen,belast met het toezicht op de handhaving van de openbare orde.Een trein eerder had ik de man die mij bedreigde geweerd uit de trein, omdat hij geen kaartje had.

Ik kwam weer terug op het perron en zag, dat er twee mannen van de veiligheidszorg Drenthe met deze man aan de stok hadden. Hij was verbaal erg luid aanwezig.

Ik hoorde de man daarop luid zeggen: "Ik ga jou dood maken. Pas maar op je vrouw en kinderen." Ik hoorde man ook zeggen: "Weet je nog van die tram in Utrecht? Ik ga jou opblazen in die tram."

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 maart 2020, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :

Ik ben werkzaam als steward bij Arriva. Tijdens mijn pauze sprak ik met mijn collega [slachtoffer 1] . Ik hoorde hem zeggen dat hij zojuist een man uit de trein had verwijderd op het station in Emmen.Na de pauze liepen we samen richting perron 1. Ik zag twee collega's van Veiligheids-zorg Drenthe op perron 1. Ik zag dat de collega's een man uit de trein haalden. De man had een lengte van ongeveer 170 cm / 175 cm, denk Antilliaans, dread locks en erg onverzorgd uiterlijk.Ik hoorde dat [slachtoffer 1] tegen de man zei: "Als je zo doorgaat, neem ik je niet mee." Hierop hoorde ik de man schreeuwen: "Ik ga je vermoorden! Aan je vrouw en kinderen moet je ook denken.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 februari 2020, opgenomen op pagina 47 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van

[slachtoffer 2] :

Mijn vrouw heeft op 27 februari haar fiets neergezet op het Noorderplein te Emmen om in de bibliotheek een cursus Nederlands te gaan volgen.Toen ze omstreeks 12.00 uur uit de cursus kwam bleek dat haar fiets was verdwenen.Er werd mij door de Mediamarkt verteld dat er inderdaad camerabeelden zijn die ook een stukje van buiten hun pand opnemen.

Daarna werd aan mij verteld dat men mijn vrouw wel ziet aankomen fietsen, maar net niet de plaats waar ze de fiets had neergezet. Ook vertelde men mij dat er later die morgen is te zien is dat er een manspersoon op de fiets van mijn vrouw wegrijdt. Dat zou gaan om een donker-gekleurde man met lang rastahaar en grijze trainingsbroek met daarin een roodachtige streep. Toen ik dat hoorde wist ik dat ik die man wel veel vaker had gezien.Vanmorgen, vrijdag 28 februari, ben ik weer op zoek gegaan naar deze man. Om ongeveer 11.00 uur vond ik de man. Hij zat binnen bij de dagopvang van het Leger des Heils hier in Emmen.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2020, opgenomen op pagina 52 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op vrijdag 28 februari 2020 te omstreeks 13:00 uur was ik in het inloophuis van het Leger Des Heils gelegen aan de Verlengde Spoorstraat 11 te Emmen. Ik zag in genoemde ruimte de mij ambtshalve bekende persoon [verdachte] zitten. Ik zag dat [verdachte] een grijze jogging-broek droeg met aan de zijkanten een oranjekleurige bies. Ik zag dat [verdachte] een zwart kort jasje droeg. Ik zag dat [verdachte] zijn haar aan de achterzijde was omhuld met een zwarte doek.Op vrijdag 3 maart 2020 bekeek ik de camerabeelden die afkomstig waren van de winkel Mediamarkt, gevestigd aan het Noorderplein 70 te Emmen. Direct naast het winkelpand van de Mediamarkt is de bibliotheek gevestigd.Ik zag bij de eerste opname vermeld staan "Camera 24"en de datum 27/02/2020 met daarbij tijdstippen 09:57.25 09:57.35 uur. Ik zag op deze camerabeelden een mij onbekende vrouw op een damesfiets. Ik zag dat zij met deze damesfiets uit de richting van de Derkstraat/ Noorderstraat kwam fietsen en richting de linkerzijde van het beeld fietst. Ik zag dat de vrouw fietste op een damesfiets voorzien van wit/lichtkleurig fietsmandje aan het stuur bevestigd en aan de achterzijde een zwarte of donkerkleurige fietstassen bevestigd.Ik zag bij de tweede opname vermeld staan "Camera 24"en de datum 27/02/2020 met daarbij de tijdstippen 10:33.33 10:33.40 uur. Ik zag de mij ambtshalve bekende persoon [verdachte] vanuit de richting van de ingang van de bibliotheek het beeld van de camera in komt fietsen. Ik zag dat genoemde persoon met deze fiets voor de Mediamarkt langs fietst en de onderdoorgang richting Westerstraat in fietst en hierna uit beeld verdwijnt. Ik, verbalisant, zag dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] op een fiets zat die soortgelijk was aan de fiets waar de onbekende vrouw zojuist op gefietst had. Ik herkende deze fiets onder andere aan het wit/lichtkleurige fietsmandje dat aan de voorzijde aan het stuur van de fiets is bevestigd en aan de zwarte/donkere fietstassen die op de bagagedrager aan de achterkant van de fiets zijn bevestigd.

Ik herkende [verdachte] , voornoemd met name aan zijn postuur kleding en haardracht.

Zaak C.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 7 september 2019, opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019238861 d.d. 2 januari 2020, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Wij verbalisanten dienstdoende als noodhulp voor centrum Groningen zijn gegaan naar de achterzijde van het gedempte Zuiderdiep van het hotel Martini omdat op beelden van de beveiliging van het hotel te zien was dat er een man zich bij de ingang van de parkeergarage zichzelf aan het bevredigen was. De man werd als volgt omschreven door de melder getinte man, witte broek, zwarte jas, en een groen shirt.Wij verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en zagen bij de ingang van een bewaakte parkeergarage aan de Prinsenstraat te Groningen aan de achterzijde het hotel Martini een man op zijn rug liggen met zijn geslachtsdeel uit zijn broek en met zijn benen wijd uit elkaar gespreid. Wij verbalisanten zagen dat verdachte met zijn linkerhand zijn geslachtsdeel in zijn hand had. Verdachte schrok van onze komst en sprong ineens op. Op het moment dat verdachte stond konden wij verbalisanten duidelijk zien dat hij zijn broek los had en zijn onderbroek omlaag.

Verdachte identificeerde zich als [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1976.

Wij verbalisanten hebben de melder nog terug gebeld. Dit bleek om een beveiligingsbedrijf die de camera's op afstand, Amsterdam, bedienden. Wij hebben gesproken met [getuige 5] en hoorden hem zeggen dat hij zag dat verdachte aan kwam lopen.

Wat opvallend was dat hij meteen voor de ingang van de parkeergarage die iets afloopt

ging liggen. Op de beelden was te zien dat hij zijn broek losmaakte en deze omlaag deed te samen met zijn onderbroek. Op de beelden was duidelijk te zien dat hij zijn geslachtsdeel vast pakte en hieraan begon te trekken.

Zaak D.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2020, opgenomen op pagina 4 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2020045814 d.d. 20 februari 2020, inhoudend de verklaring van [gemachtigde] , namens Q-park:

Ik verklaar dat er op 18 februari 2020 meneer [verdachte] een verblijfsontzegging is uitgereikt voor alle Q-park parkeergarages in de stad Groningen, met de duur van één (1) jaar.Op donderdag 20 februari 2020, omstreeks 14:30 uur, kreeg ik een telefoontje van een medewerker van de Handhaving van de gemeente Groningen. Ik hoorde de man mij meldde dat hij een persoon had aangetroffen in het trappenhuis van de parkeergarage. Deze persoon zou een verblijfsontzegging hebben voor de parkeergarage. Het zou gaan om [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976.

2. Een schriftelijk stuk, te weten een verblijfsontzegging d.d. 18 februari 2020 gericht aan [verdachte] , geboren op 10 oktober 1976, voor de Q-park parkeergarages in Groningen ingaande op 18 februari 2010 en eindigende op 18 februari 2021.

De verblijfsontzegging is uitgereikt door Q-Park medewerker [getuige 6] in het bijzijn van iemand van de Gemeentelijke handhaving.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

Op donderdag 20 februari 2020 omstreeks 14,24 uur kregen collega's opdracht om te gaan naar de Q-park aan de Rademarkt te Groningen. Aldaar zou zich een persoon in de

parkeergarage bevinden die in verband met eerder overlastgevend gedrag, een

ontzegging voor het pand had ontvangen.

De verblijfsontzegging die op 18 februari 2020 aan de verdachte werd uitgereikt werd

aldaar aan de collega's getoond.

Op donderdag 20 februari 2020 te 14.43 uur werd de verdachte [verdachte] door de collega's

aangehouden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in zaak A onder 1 en 2, het in zaak B onder 1 en 3, het in zaak C en het in zaak D ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

Zaak A

1.hij op 8 maart 2020 te Emmen [slachtoffer 1] zijnde een Steward, werkzaam bij Arriva heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jou doodmaken. Pas maar op je vrouw en kinderen" en "Weet je nog van die tram in Utrecht? Ik ga jou opblazen in die tram";

2.hij op 27 februari 2020 te Emmen aan het Noorderplein een damesfiets (merk Batavus), dat aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

Zaak B

1.hij op 23 februari 2020 te Groningen, in het besloten lokaal, te weten de parkeergarage van het Q-Park gelegen aan de Rademarkt, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 18 februari 2020 schriftelijk de toegang tot die plaats ontzegd voor de duur van één jaar;

3.hij op 17 december 2019 te Groningen, een goed, te weten een fiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

Zaak C

hij op 7 september 2019, te Groningen, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten een parkeerplaats van/nabij een hotel aan het Gedempte Zuiderdiep (12), door zijn geslachtsdeel te ontbloten en zijn geslachtsdeel te betasten en door aan zijn geslachtsdeel te trekken;

Zaak D

hij op 20 februari 2020 te Groningen in een parkeergarage, het besloten lokaal, gelegen aan de Rademarkt, bij Q-park, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Zaak A:

1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

2. Diefstal.

Zaak B:

1. In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

3. Opzetheling.

Zaak C:

Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd.

Zaak D:

In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten in de zaken A, B, C en D wordt veroordeeld tot oplegging van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (verder te noemen de ISD-maatregel).

Er is volgens hem voldaan aan de vereisten om het opleggen van de maatregel mogelijk te maken. De maatregel dient er voor om de recidive te beëindigen, de veiligheid van personen en goederen te waarborgen en om de maatschappij te beschermen tegen het stelselmatige criminele gedrag van verdachte.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft gepleit om af te zien van het opnieuw opleggen van de ISD-maatregel nu een eerder opgelegde ISD-maatregel niet heeft geleid tot gedragsverandering en verdachte ook nu heeft aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een nieuw op te leggen ISD-maatregel.

De raadsvrouw heeft verzocht een eventuele gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te noemen maatregel in aanmerking de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Er zijn zes misdrijven bewezen verklaard. Het betreffen ergerlijke feiten waarbij verdachte zich totaal niet heeft bekommerd over de gevolgen die deze voor de slachtoffers hebben gehad . Dat laatste geldt zeker voor de gevolgen die het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft ondervonden van de bedreigende woorden die verdachte naar hem heeft geuit. Iemand bedreigen bij de uitoefening van zijn reguliere werkzaamheden rekent de rechtbank de verdachte aan, mede gelet op de impact die dergelijke in de openbaarheid geuite bedreigingen plegen te hebben op omstanders.

De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij heeft 39 pagina’s met (grotendeels) vergelijkbare veroordelingen.

De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) d.d. 9 juni 2020. Uit de inhoud van genoemd rapport, alsmede de overige gedingstukken blijkt dat verdachte voldoet aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.

Uit het rapport komt naar voren dat verdachte zich in het verleden (meermalen) heeft onttrokken aan ambulante en klinische behandeltrajecten, verblijfszorg, reclasseringstoezicht en ambulante begeleiding/ ondersteuning door diverse zorginstellingen. Hij recidiveerde meerdere malen tijdens de proeftijd.

Justitiële druk lijkt verdachte vanuit een voorwaardelijke veroordeling onvoldoende te ervaren. Het ontbreekt verdachte aan basisvaardigheden om in de maatschappij een prosociaal en delictvrij leven op te bouwen. Ook is de verwachting dat hij snel destabiliseert, indien hij wordt geconfronteerd met stresserende omstandigheden. Er is sprake van zeer beperkte cognitieve vermogens, gebrek aan probleembesef, gebrekkige copingvaardigheden en beperkte zelfredzaamheid. Hij zal intensieve begeleiding nodig hebben waarbij een gedwongen kader en outreachende hulpverlening noodzakelijk is, gezien zijn zorgmijdende karakter en het ontkennen van zijn problemen. Zonder deze begeleiding zal hij zeker terug-vallen in delictgedrag, maar ook met begeleiding bestaat de kans dat hij recidiveert omdat het

verleden heeft geleerd dat verdachte de regels en afspraken niet na wil of kan komen. Een klinisch traject heeft de meeste kans van slagen. Het patroon van vastzitten, vrijkomen, terugvallen en opnieuw vastzitten kan, niet op een andere manier worden doorbroken dan door oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Op het moment dat verdachte gedurende het ISD traject gemotiveerder voor begeleiding raakt, kan binnen deze maatregel eventueel een passend hulpverleningstraject aangeboden worden. Bij de invulling van dit traject zal rekening worden gehouden met de situatie, problematiek en vaardigheden van verdachte. De ISD-maatregel heeft als voordeel dat er in de extramurale fase sprake kan zijn van lik-op-stuk-beleid met een onmiddellijke time-out plaatsing in de PI als er sprake is van een overtreding. Hiermee zal hij direct de negatieve gevolgen ervaren als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. De reclassering spreekt de hoop uit dat verdachte van dit traject kan profiteren en dat hij kan komen tot blijvende gedragsverandering. Indien nodig kan tijdens de ISD-maatregel een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte GGZ worden aangevraagd, zodat verdachte ook na zijn ISD-maatregel de zorg kan blijven krijgen die hij nodig heeft.

De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en maakt het tot de hare. De rechtbank zal daarom overgaan tot het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren.

De door verdachte begane feiten betreffen deels misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan deze misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De feiten die de rechtbank bewezen heeft verklaard zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en daarmee eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel.

Om de beëindiging van de recidive van verdachte te bereiken, het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale beveiliging van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank zal op grond van bovenstaande overwegingen geen gebruik maken van haar bevoegdheid om bij het bepalen van de duur van de ISD-maatregel rekening te houden met de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan wel op andere wijze de termijn bekorten zoals door de raadsvrouw is verzocht.

Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd acht de rechtbank op voorhand niet evident dat het opleggen van de maatregel geen effect zou kunnen hebben. De vorige maatregel is in 2014 opgelegd en het is nu aan verdachte of hij al dan niet gebruik wil maken van de maatregel om zijn leven een andere wending te geven zodat hij niet weer met politie en justitie in aanraking komt.

De mogelijkheid dat verdachte tijdens het ISD traject alsnog besluit om aan het traject mee te werken moet op voorhand niet uitgesloten worden.

Benadeelde partijen

Zaak A.

Feit 1.

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 300,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is omdat verdachte van het betreffende feit moet worden vrijgesproken. Subsidiair is matiging op zijn plaats omdat de onderbouwende uitspraak zowel belediging als bedreiging betreft en in deze zaak slechts sprake is van bedreiging.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 maart 2020.

Feit 2.

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 256,67 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is omdat verdachte van het betreffende feit moet worden vrijgesproken.

Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat uit niets blijkt dat [slachtoffer 2] gemachtigd is om namens (naar hij stelt) zijn vrouw de vordering in te dienen. Bovendien is niet gebleken dat de fietsen die in de onderbouwing van de vordering worden getoond vergelijkbaar zijn met de weggenomen fiets.

De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] kan worden ontvangen in de vordering nu hij namens zijn vrouw aangifte heeft gedaan en -zo vat de rechtbank de vordering op- ook namens zijn vrouw het voegingsformulier heeft ingediend.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde.

De rechtbank acht de vordering in voldoende mate onderbouwd en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 februari 2020.

Zaak B.

Feit 3

[getuige 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 213,56 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de reiskosten voldoende is onderbouwd en in zoverre kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De gemiste inruilwaarde is niet toewijsbaar nu de benadeelde partij de weggenomen fiets heeft terugontvangen.

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is omdat verdachte van het betreffende feit moet worden vrijgesproken.

Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat er geen causaal verband is tussen het feit en de gestelde schade. Daar komt bij dat de benadeelde partij de fiets heeft terugontvangen en derhalve geen gemiste inruilwaarde heeft die bovendien niet is onderbouwd.

Naar het oordeel van de rechtbank kan uit jurisprudentie volgen dat ook in geval van heling er voldoende causaal verband kan worden aangenomen tussen gestelde schade en het uit misdrijf verkregen goed. De rechtbank acht de benadeelde partij dan ook ontvankelijk in de vordering.

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de post “gemiste inruilwaarde” dient te worden afgewezen omdat de benadeelde partij de gestolen fiets heeft terugontvangen.

De gemaakte reiskosten acht de rechtbank toewijsbaar omdat de benadeelde partij haar fiets uit Groningen heeft moeten ophalen.

De rechtbank acht de vordering in zoverre voldoende onderbouwd en toewijsbaar, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 december 2019.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank zal de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering nu gebleken is dat de voorwaardelijk oplegde straf reeds ten uitvoer is gelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38 m, 38n, 57, 138, 239, 285, 310 en 416

van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in zaak B onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaken A, onder 1 en 2, B, onder 1 en 3, C en D ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee

jaren.

Ten aanzien van parketnummer 18.061516-20, feit 1:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,-- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2020.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 300,-- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2020, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.

Ten aanzien van parketnummer 18.061516-20, feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 256,67 (zegge: tweehonderd zesenvijftig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2020.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 256,67 (zegge: tweehonderd zesenvijftig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Ten aanzien van parketnummer 18.047547-20, feit 3:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 13,56 (zegge: dertien euro en zesenvijftig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019.

Wijst de vordering voor het overige af.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [getuige 3] te betalen een bedrag van € 13,56 (zegge: dertien euro en zesenvijftig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de slachtoffer [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen voormelde bedragen te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partijen de opgelegde bedragen heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van deze bedragen komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. J.G. de Bock en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature