U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Huur bedrijfsruimte. Art. 7:230a Bw. Tussen partijen is in conventie in geschil of tussen hun een huurovereenkomst bestaat. Daarover kan in dit kort geding geen uitsluitsel gegeven worden. In reconventie is er een gebrek aan een spoedeisend belang.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Assen

Zaak-/rolnummer: 8233112 / VV EXPL 19-93

Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254, vijfde lid, Rv van 3 juli 2020

in de zaak van

1 [Eisende partij 1] , wonende te Ommen, en

2. [Eisende partij 2], wonende te Slagharen,

eisers in conventie, verweerders in reconventie,

hierna gezamenlijk te noemen: [Eisende partij 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),

gemachtigde: mr. drs. P. Veuger te Genemuiden,

tegen

[gedaagde partij] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 2], wonende te Ruinerwold,

gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde partij] ,

gemachtigde: mr. Y. Moszkowicz te Utrecht.

1 Het procesverloop

1.1.

Partijen hebben de volgende processtukken in het geding gebracht c.q. proceshandelingen verricht:

- de dagvaarding in kort geding van [Eisende partij 1] c.s., op 7 januari 2020 aan [gedaagde partij] betekend;

- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;

- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;

- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie;

- de conclusie van dupliek in reconventie;

- de op 30 juni 2020 gehouden mondelinge behandeling waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, aanvullend op de door de gemachtigde van [Eisende partij 1] c.s. overgelegde en voorgelezen aantekeningen.

1.2.

Ten slotte is vonnis op vandaag bepaald.

2 De overwegingen

zowel in conventie als in reconventie

2.1.

Op grond van het eerste en vijfde lid van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter, net als de voorzieningenrechter, bevoegd om in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, deze voorziening te geven. Het is aan de vorderende partij om het spoedeisende belang te onderbouwen bij gebreke waarvan de gevraagde voorziening niet gegeven kan worden. Dit geldt voor alle onderdelen van de vordering. De eis in reconventie moet zelfstandig voldoen aan het vereiste van spoedeisendheid (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1987, NJ 1988/344). Bovendien moet de zaak ook overigens geschikt zijn om in kort geding te worden beslist zoals uit artikel 256 Rv volgt.

in conventie

2.2.

Kort samengevat vordert [Eisende partij 1] c.s. een veroordeling van [gedaagde partij] , uitvoerbaar bij voorraad, tot ontruiming van de onroerende zaak aan het adres [adres] alsmede tot betaling van geldsommen, vermeerderd met rente. De onroerende zaak betreft een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en wordt volgens [Eisende partij 1] c.s. door [gedaagde partij] van hem gehuurd. De gevorderde geldsommen zien, naast incassokosten, op achterstallige en eventuele tot aan de feitelijke ontruiming toekomstige maandelijkse huurtermijnen. In de dagvaarding wordt toegelicht dat de huurachterstand op dat moment gelijk is aan drie maandelijkse huurtermijnen, dat met [gedaagde partij] geen contact kan worden verkregen en dat er geen activiteiten vanuit het bedrijfspand worden ontplooid. Volgens [Eisende partij 1] c.s. kan van hem daarom niet worden verwacht nog langer de huurovereenkomst met [gedaagde partij] voort te laten duren. Zij vorderen daarom (vooruitlopend op een in een bodemprocedure uit te spreken ontbinding van de huurovereenkomst) de ontruiming van het pand. Daar komt bij dat verschillende gegadigden zich bereid hebben verklaard het onderhavige pand te willen huren, aldus [Eisende partij 1] c.s.

2.3.

Hoewel bij antwoord bloot betwist, heeft [Eisende partij 1] c.s. naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening. Dit volgt al uit de aard van de vordering. Indien van de juistheid uitgegaan moet worden van het door [Eisende partij 1] c.s. gestelde kan hij het pand namelijk in de tussentijd niet aan derden verhuren, terwijl hij huurinkomsten misloopt en de kosten van het pand doorlopen. Van hem kan daarom niet worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De kantonrechter komt daarom aan een inhoudelijke beoordeling toe.

2.4.

[gedaagde partij] concludeert inhoudelijk tot afwijzing van de vordering in de eerste plaats omdat hij betwist de stelling dat tussen hem en [Eisende partij 1] c.s. sprake is van een huurovereenkomst. De eerste te beantwoorden vraag is dus of voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter tot de conclusie zal komen dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat. Dit is immers waar [Eisende partij 1] c.s. zijn vorderingen aan ophangt en voor welke stelling hij de bewijslast- en risico draagt conform de hoofdregel van artikel 150 Rv . Deze vraag moet naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter ontkennend worden beantwoord.

2.5.

[Eisende partij 1] c.s. heeft ten aanzien van onderhavig bedrijfspand een schriftelijke huurovereenkomst overgelegd van zijn rechtsvoorgangster, mevrouw [naam 1] , met daarin als huurder genoemd de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) met handelsnaam " [bedrijfsnaam 1] ". [Eisende partij 1] c.s. stelt bij dagvaarding dat hij constateert dat sprake is van een mondelinge huurovereenkomst tussen hem en [gedaagde partij] omdat [gedaagde partij] op een gegeven moment als huurder gebruik is gaan maken van het bedrijfspand. Vaststaat ook dat [gedaagde partij] het pand al in gebruik had toen [Eisende partij 1] c.s. dit pand in eigendom gekregen had, om en nabij het jaar 2004. [Eisende partij 1] c.s. stelt dat zijn makelaar hem geïnformeerd heeft dat [gedaagde partij] het pand huurt. De (eerdere) huurfacturen zijn volgens [Eisende partij 1] c.s. aan [gedaagde partij] gericht en door hem betaald en [Eisende partij 1] c.s. stelt in al die tijd ook alleen met [gedaagde partij] contact te hebben gehad aangaande het bedrijfspand. Op 7 augustus 2008 heeft de Kamer van Koophandel de inschrijving in het handelsregister van de onderneming van [naam 2] (ambtshalve) doorgehaald, zo blijkt uit een bij dagvaarding overgelegd uittreksel.

De door [Eisende partij 1] c.s. gestelde feiten en omstandigheden passen echter ook in het door [Eisende partij 1] c.s. betwiste verhaal van [gedaagde partij] dat hij, [gedaagde partij] , het pand (onder)huurt van [naam 2] en door laatstgenoemde gemachtigd is voor aangelegenheden betreffende het bedrijfspand, waaronder de huurbetalingen (vanuit [bedrijfsnaam 1] ) aan [Eisende partij 1] c.s. Van een aanbod en aanvaarding tussen (de rechtsvoorgangster van) [Eisende partij 1] c.s. en [gedaagde partij] is geen sprake geweest, aldus [gedaagde partij] . Uit de aangevoerde feiten en omstandigheden komt daarom naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet met voldoende zekerheid het bestaan van een huurovereenkomst tussen partijen naar voren. De huurfacturen waarvan [Eisende partij 1] c.s. stelt dat deze door [gedaagde partij] zijn betaald zijn niet overgelegd. Ook de betalingsbewijzen daarvan niet. Anderzijds is van de zijde van [gedaagde partij] ook geen documentatie of verklaring overgelegd waaruit het bestaan van enige volmacht van [naam 2] kan worden afgeleid. Het drietal onbetaalde huurfacturen vanaf oktober 2019 die wél bij dagvaarding zijn overgelegd zijn blijkens de inhoud daarvan gericht aan zowel " [bedrijfsnaam 1] " als " [bedrijfsnaam 2] ". Het een en ander maakt dat sprake kan zijn van een huurovereenkomst tussen partijen, maar dat dit net zo goed niet het geval kan zijn en er alsdan sprake is van een onderverhuurovereenkomst tussen [naam 2] en [gedaagde partij] of zelfs helemaal geen huurverhouding. Derhalve blijft in het ongewisse wat het oordeel van de bodemrechter zou zijn. In elk geval kan de kantonrechter niet ertoe oordelen dat de bodemrechter met een grote mate van waarschijnlijkheid tot het oordeel zal komen dat er ontruimd mag worden en betaald moet worden waarvoor het bestaan van een huurovereenkomst (die ontbonden zal moeten worden waarna ontruimd mag worden) tussen [Eisende partij 1] c.s. enerzijds en [gedaagde partij] anderzijds vereist is. Anders dan in een bodemprocedure is er in dit kort geding geen ruimte om tot een nader onderzoek over te gaan. De gevraagde voorzieningen worden derhalve afgewezen.

Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat [gedaagde partij] , die nu geruimere tijd in detentie zit, aangevoerd heeft in het kader van zijn verhouding met [naam 2] het bedrijfspand al met hulp van een derde te hebben ontruimd met (eventuele) achterlating van zaken die volgens hem niet van hem zijn. Voor zover er sprake is van een huurovereenkomst ter zake onderhavig bedrijfspand staat tussen partijen vast dat deze inmiddels is opgezegd, volgens [gedaagde partij] door hem als gemachtigde van [naam 2] bij monde van zijn gemachtigde, mr. Moszkowicz. Op 12 mei 2020 heeft [Eisende partij 1] c.s. de sleutel van het bedrijfspand in ontvangst gekregen.

2.6.

Bij deze uitkomst dient [Eisende partij 1] c.s. de proceskosten van [gedaagde partij] te dragen, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 633,- aan salaris voor de gemachtigde conform het liquidatietarief. Hij zal daarom hiertoe worden veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad zoals door [gedaagde partij] gevorderd.

in reconventie

2.7.

Kort samengevat vordert [gedaagde partij] een veroordeling van [Eisende partij 1] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een voorschot voor een vergoeding van door hem aan het bedrijfspand aangebrachte verbeteringen, alsmede tot afgifte van een aantal aan hem toebehorende zaken.

2.8.

Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partij] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Deze kunnen reeds daarom niet gegeven worden. [gedaagde partij] zal daarom de proceskosten van [Eisende partij 1] c.s. moeten dragen, te weten het salaris van de gemachtigde gelijk aan die [Eisende partij 1] c.s. in conventie voor de gemachtigde van [gedaagde partij] moet betalen. Hij zal hiertoe worden veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad zoals door [Eisende partij 1] c.s. gevorderd. Omdat de noodzaak van het maken van kosten na dit vonnis op dit moment niet valt in te zien en op voorhand niet vaststaat dat deze zullen worden gemaakt, zullen de door [Eisende partij 1] c.s. gevorderde nakosten worden afgewezen. Indien deze kosten naderhand alsnog zijn ontstaan kunnen deze afzonderlijk wederom op de voet van artikel 237, vierde lid, Rv worden gevorderd, net als [gedaagde partij] dat in conventie alsnog kan doen.

3 De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter:

in conventie

3.1.

wijst de vorderingen af;

3.2.

veroordeelt [Eisende partij 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde partij] vastgesteld op € 633,-;

in reconventie

3.3.

wijst de vorderingen af;

3.4.

veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [Eisende partij 1] c.s. vastgesteld op € 633,-;

zowel in conventie als in reconventie

3.5.

verklaart de veroordelingen van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.R. de Locht en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.

c559/MS


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature