U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak van mensenhandel. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het gebruik van enig dwangmiddel door verdachte ten opzichte van aangeefster en voor de uitbuiting van aangeefster door verdachte. Wel veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van hennep.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/830270-18

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,

wonende te [straatnaam] te [woonplaats] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van

11 februari en 12 maart 2020.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.G Wolffs, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 1 april 2018 in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland

A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of

ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon (te weten [slachtoffer] ) te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had,

- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of

- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of

- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van

zijn/haar/hun, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] , (sub 6°),

bestaande hierin dat verdachte (telkens)

- die [slachtoffer] onder druk heeft gezet en/of ervan heeft overtuigd en/of heeft bedreigd door een pistool te laten zien en/of (daarbij) te zeggen dat hij heeft vastgezeten voor moord en/of heeft overgehaald en/of in de gelegenheid gesteld om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen, en/of (vervolgens) heeft tewerkgesteld als prostituee en/of daartoe afspraken heeft gemaakt en/of laten maken met een of meer (potentiële) klanten en/of klant(en) heeft geregeld, en/of

- die [slachtoffer] drugs heeft gegeven en/of laten betalen, en/of zorg heeft gedragen voor controle en/of begeleiding en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en/of verdiensten en/of afspraken over de uitbetaling van de verdiensten van die [slachtoffer] , en/of

- die [slachtoffer] (een gedeelte van) de verdiensten of opbrengsten uit haar prostitutie heeft laten afstaan en/of heeft geïncasseerd;

2.

hij op of omstreeks 13 november 2018 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in woning [straatnaam] ) ongeveer 614 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.

hij op of omstreeks 13 november 2018 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) (gas)pistool, merk/type Ekol Botan, kaliber 9 mm P.a.k, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 (knal)patroon (merk Walther) van het kaliber 9 mm P.a.k. voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3 en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.

Feit 1 kan worden bewezen op grond van onder meer de aangifte en nadere verklaringen van [slachtoffer] , de getuigenverklaring van [getuige] en de processen-verbaal van bevindingen betreffende de WhatsApphistorie tussen [slachtoffer] en ene [naam] , een audio-opname van een gesprek tussen [slachtoffer] en [naam] en het gesprek tussen verdachte en getuige [getuige] op Facebook Messenger.

Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen dwang, dreiging met geweld en andere feitelijkheden, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer] .

Feit 2 kan worden bewezen op grond van de processen-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van de hennep in de woning van verdachte en het wegen van de aangetroffen hennep.

Feit 3 kan worden bewezen op grond van onder meer de processen-verbaal van bevindingen betreffende het aanhouden en overbrengen van verdachte naar het cellencomplex, het aantreffen van het wapen in het dienstvoertuig waarmee verdachte naar het cellencomplex is vervoerd, het onderzoek vuurwapen en munitie en het NFI-rapport waaruit is gebleken dat er DNA van verdachte op het wapen is aangetroffen.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 3 en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.

Ten aanzien van feit 1 wordt niet voldaan aan het bewijsminimum conform de ‘unus testis-regel’, nu de aangifte van [slachtoffer] niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Daardoor kan niet worden bewezen dat [slachtoffer] op de door haar beschreven wijze door verdachte is gedwongen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en het afstaan van haar verdiensten aan verdachte.

Ten aanzien van feit 3 hebben verbalisanten tijdens de aanhouding en fouillering van de - in hun ogen - vuurwapengevaarlijke verdachte, geen wapen bij hem aangetroffen. Verdachte is vervolgens met de handen geboeid op de rug, zittend naast één van de verbalisanten op de achterbank van een dienstvoertuig, naar het cellencomplex vervoerd. In het betreffende dienstvoertuig is vervolgens pas bij een derde controle het wapen aangetroffen. De kans dat verdachte in het dienstvoertuig onder voornoemde omstandigheden ongezien het wapen heeft kunnen verstoppen is zeer klein. Het feit dat er DNA van verdachte op het wapen is aangetroffen, maakt daarom niet dat het feit bewezen kan worden.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is ten aanzien van feit 1 van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het gebruik van enig dwangmiddel door verdachte ten opzichte van [slachtoffer] en voor de uitbuiting van [slachtoffer] door verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank leidt uit de aangifte en aanvullende verklaringen van [slachtoffer] onder meer het volgende af.

[slachtoffer] was in de ten laste gelegde periode verliefd op verdachte. In haar verlangen naar een 'normale' relatie met hem, probeerde zij hem gunstig te stemmen, op een wijze dat hij, naar zij hoopte, bij haar langs zou blijven komen. Op de vraag naar de mate van haar bewegingsvrijheid binnen de relatie met verdachte antwoordde zij: "Ik mocht alles, ook vrijen met anderen. Ik vond dat wel jammer. Ik wilde eigenlijk een andere relatie maar dat accepteerde ik om hem bij me te houden." Op de vraag waarom zij een tweede (betaalde) seksafspraak had gemaakt terwijl de eerste niet was bevallen antwoordde zij: "Wanneer [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) kwam dan kon ik hem laten zien dat ik hem kon onderhouden."

Verder heeft [slachtoffer] ten aanzien van drie seksafspraken een min of meer concrete verklaring afgelegd. Bij de totstandkoming en financiële afhandeling van de eerste twee seksafspraken is verdachte volgens [slachtoffer] niet betrokken geweest. Van de inkomsten van beide afspraken heeft [slachtoffer] verdachte eenmalig een bedrag van 10 euro gegeven.

Ten aanzien van de derde seksafspraak leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat deze buiten medeweten van [slachtoffer] , door verdachte is geïnitieerd. Verdachte stond op 1 april 2018 onaangekondigd met een man, [getuige] , bij [slachtoffer] voor de deur, waarop een trio tussen verdachte, [getuige] en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. [slachtoffer] dacht aanvankelijk dat er sprake was van een normale "chill-afspraak", maar toen verdachte haar woning verliet en haar alleen met [getuige] achterliet kwam zij er via [getuige] achter dat deze afspraak een door verdachte geregelde seksafspraak betrof waarvoor [getuige] een geldbedrag aan verdachte had betaald. [slachtoffer] heeft vervolgens dezelfde dag de politie gebeld en melding van verkrachting gedaan.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste twee seksafspraken dat uit de stukken niet is gebleken dat [slachtoffer] op enigerlei wijze door verdachte met gebruikmaking van één van de dwangmiddelen als genoemd in de tenlastelegging, is gedwongen of bewogen tot het maken van deze afspraken of het afstaan van het bedrag van 10,- Euro (art. 273f lid 1 sub 4 en sub 9). [slachtoffer] heeft dit zelf niet verklaard en de door de officier van justitie aangehaalde WhatsApphistorie tussen [slachtoffer] en [naam] en een audio-opname van een gesprek tussen hen beiden tonen dit ook niet aan.

Ook is er ten aanzien van deze eerste twee seksafspraken geen bewijs voor één van de uitvoeringshandelingen van art. 273f lid 1 sub 1 (werven, vervoeren, etc.).

Ten aanzien van de derde seksafspraak die heeft plaatsgevonden op 1 april 2018 (het trio tussen verdachte, [getuige] en [slachtoffer] ) stelt de rechtbank vast dat de aangifte voor wat betreft de feitelijke gang van zaken wordt ondersteund door het gesprek tussen verdachte en getuige [getuige] op Facebook Messenger en de getuigenverklaring van [getuige] . De rechtbank acht op grond hiervan echter niet bewezen dat [slachtoffer] door verdachte - minst genomen - tot het deelnemen aan het trio of het afstaan van haar verdiensten is bewogen middels een van de ten laste gelegde dwangmiddelen (273f lid 1 sub 4 en sub 9 Sr). Hoewel de rechtbank begrijpt dat [slachtoffer] een kwetsbare persoon was die er veel voor over had om verdachte aan zich te binden, zoals wellicht het deelnemen aan genoemd trio, is niet komen vast te staan dat zij door die kwetsbaarheid of door het overwicht van verdachte tijdens bedoelde afspraak redelijkerwijs geen andere keuze had dan de seksuele handelingen te verrichten en te ondergaan. Ook ten aanzien van de seksafspraak is er geen bewijs voor één van de uitvoeringshandelingen van 273f lid 1 sub 1 Sr (werven, vervoeren, etc.).

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van uitbuiting. Dit betekent dat ook het voordeel trekken uit seksuele uitbuiting (sub 6) niet kan worden bewezen.

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering .

Deze opgave luidt als volgt:

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2020;

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2018, opgenomen op pagina 125 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH: 2018078156, d.d. 11 januari 2019;

3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2018, opgenomen op pagina 131 van voornoemd dossier.

De rechtbank past ten aanzien van feit 3 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2018, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als

relaas van verbalisant:

Op dinsdag 13 november 2018, omstreeks 06:00 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 1] , samen met mijn collega [verbalisant 2] , belast met een nachtdienst in Groningen. Ik hoorde dat de verdachte zei dat hij [verdachte] heette.

(p. 138) Ik zag dat collega [verbalisant 2] en [verbalisant 3] met de verdachte richting ons dienstvoertuig liepen en hem op de achterbank plaatsten. Ik ben vervolgens weer als bestuurder van ons dienstvoertuig ingestapt en zag dat collega [verbalisant 2] samen met de verdachte al op de achterbank zat. Ik ben vervolgens via de meest logische route richting het Cellencomplex Hooghoudt gereden.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2018, opgenomen op pagina 140 van voornoemd dossier, inhoudend als

relaas van verbalisant:

Op 13 november 2019, omstreeks 07:15 uur, ben ik samen met mijn collega [verbalisant 4] naar het cellencomplex het Hooghoudt gereden. Op het cellencomplex ruilden wij ons dienstvoertuig om met het dienstvoertuig van de nachtdienst van de 25.04. Dit betrof

de collega 's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die in het opvallende dienstvoertuig met

hadden gereden. Ik hoorde de collega [verbalisant 2] zeggen dat zij die ochtend [verdachte] hadden aangehouden aan de [straatnaam] . Vervolgens nam ik samen met collega [verbalisant 4] , het genoemde dienstvoertuig over.

Omstreeks 15:35 uur parkeerden wij de dienstauto op de binnenplaats van het politiebureau aan de Diamantlaan in Groningen voor einde diensttijd. Ik zag dat mijn collega van [verbalisant 5] zijn jas, via de achterdeur aan de bestuurderskant, pakte. Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat hij een vuurwapen op de grond zag liggen. Op het moment dat ik de achterdeur van de dienstauto opende zag ik op de zwarte mat achter de bijrijdersstoel een, klein, zwart voorwerp wat ik herkende als een vuurwapen, op de grond liggen. Ik heb het vermoeden dat dit vuurwapen, door de beweging van het rijden tijdens een spoedrit, is gaan schuiven en daardoor in het zicht kwam te liggen. Tussen de tijd van overname voertuig van collega’s van de nachtdienst en het moment van aantreffen vuurwapen hebben geen andere personen (dan voornoemde verdachte [verdachte] ) op de achterbank gezeten en hebben geen andere personen toegang tot dit voertuig gehad.

3. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 november 2018, opgenomen op p. 152 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:

Omstandigheden:

Door collega's van de uniformdienst werd achterin een dienstvoertuig een vuurwapen

aangetroffen. Dit vuurwapen is vermoedelijk door de laatste verdachte die in het voertuig

werd vervoerd achtergelaten. De collega's hebben het vuurwapen uit de auto gehaald en in

het politiebureau aan de Diamantlaan te Groningen gelegd. Ik heb vervolgens het vuurwapen

in beslag genomen voor nader forensisch onderzoek.

Volgnummer 1

Goednummer: : PL0100-2018078156-1073142

Object: : Vuurwapen (Pistool)

Spoor identificatienr. : AALN8970NL

Volgnummer 2

Goednummer: : PL0100-2018078156-1073143

Object: : Munitie (Patroon)

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen en munitie d.d. 15 november 2018, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

- Het wapen PL0100- 2018078156-1073142 is een semiautomatisch gaspistool, Ekol Botan, kaliber 9 mm P.a.k, zijnde een wapen in de zin van categorie III.

- De munitie PL0100-2018078156-1073143 betreft 1 (knal)patroon (merk Walther) van het kaliber 9 mm P.a.k., zijnde munitie in de zin van categorie III.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2019, opgenomen op pagina 229 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Naar aanleiding van een in een dienstvoertuig aangetroffen vuurwapen werd DNA-onderzoek verricht aan een bemonstering van de ruwe delen van het vuurwapen (SIN

AAME0004NL) en aan een bemonstering van het gehele patroonmagazijn (SIN AAME0003NL). Daarbij werden de DNA-profielen uit de bemonsteringen ook specifiek vergeleken met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .

6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.18.186, d.d. 11 januari 2019, opgemaakt door ing . J.L.W. Dieltjes, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:

Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht de bemonsteringen AAME0003NL en

AAME0004NL te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de DNA-profielen te vergelijken met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .

Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:

AAME0003NL#01 een bemonstering (gehele magazijn; AALN8971NL)

AAME0004NL#01 een bemonstering (ruwe delen; AALN8970NL)

Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] REN911 is vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen.

De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3 het volgende af.

In de politieauto waarin verdachte na zijn aanhouding op 13 november 2018, omstreeks 06:00 uur, naar het cellencomplex in Groningen is vervoerd, is om 17.45 uur die dag, op de grond bij de stoel waarop verdachte in die auto heeft gezeten, het in de tenlastelegging bedoelde vuurwapen (met daarin de munitie) aangetroffen. Tussen beide tijdstippen hebben geen andere personen, dan verbalisanten, in dit voertuig gezeten. Verder is er op het wapen DNA van verdachte aangetroffen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het wapen bij zijn aanhouding voorhanden heeft gehad en dat hij zich daar op enigerlei wijze in de auto van heeft ontdaan. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij -kort gezegd- met de broek naar beneden al plassend in de auto heeft plaatsgenomen, waardoor zijn DNA op het wapen terecht kan zijn gekomen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, evenals zijn verklaring ter terechtzitting dat hij in de auto heeft gespuugd waardoor zijn DNA ook op het wapen terecht kan zijn gekomen. Daarvan is uit de ter zake opgemaakte processen-verbaal van bevindingen niet gebleken. Evenmin is zulks gebleken uit de aanvullende processen-verbaal die de betrokken verbalisanten desgevraagd hierover hebben opgemaakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

2.

hij op 13 november 2018 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in woning [straatnaam] ) ongeveer 614 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

3.

hij op 13 november 2018 te Groningen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch) (gas)pistool, merk/type Ekol Botan, kaliber 9 mm P.a.k, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 (knal)patroon (merk Walther) van het kaliber 9 mm P.a.k. voorhanden heeft gehad.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet

gegeven verbod.

3. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van softdrugs. Het is algemeen bekend dat softdrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de handel in (soft)drugs vaak gepaard met andere vormen van (verwervings)criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte een verboden wapen en munitie voorhanden gehad.

De rechtbank acht voor deze feiten samen in beginsel oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

De rechtbank heeft verder gelet op de ouderdom van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht door de deskundige, mevrouw Heeres, die als ambulant begeleider van verdachte werkzaam is. Zij heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte zijn leven op orde heeft en dat hij op vrijwillige basis hulp, begeleiding en behandeling krijgt. Verdachte is verder bezig met proefwonen en hij mag, als dat na een jaar positief wordt afgerond, op eigen naam in de betreffende woning blijven. Een gevangenisstraf zal dit alles doorkruisen.

Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daarnaast een taakstraf van de maximale duur.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.190,00 ter vergoeding van materiële schade en € 9.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Ten aanzien van 18/830270-18, feit 1:

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in haar vordering.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2020.

Mrs. Dölle en Nolta zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Verklaring van [slachtoffer] , pagina 32 van het politiedossier.

Verklaring van [slachtoffer] , pagina 34 van het politiedossier.

Proces-verbaal van bevindingen, pagina 98 van het politiedossier.

Verklaring van [getuige] , pagina 83 van het politiedossier.

Processen-verbaal van 18 en 21 maart en 2 april 2019, opgemaakt door respectievelijk verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature