U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn buurvrouw. Hij heeft haar op de openbare weg bedreigd met een mes. Hij wilde haar op die manier bang maken en “in laten binden”. Verdachte en zijn buurvrouw leefden al vier jaar met elkaar in onmin.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18/730139-18

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [straatnaam].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 mei 2019.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

feit 1 primair:

hij, op of omstreeks 31 mei 2018, te Wolvega, althans in de gemeente

Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes in de hand, meermalen, althans eenmaal, stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in haar hals is geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 1 subsidiair:

hij, op of omstreeks 31 mei 2018, te Wolvega, althans in de gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de hand, meermalen, althans eenmaal, stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] in haar hals is geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 1 meer subsidiair:

hij, op of omstreeks 31 mei 2018, te Wolvega, althans in de gemeente

Weststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes in haar hals te raken en/of te treffen;

feit 2:

hij, op of omstreeks 31 mei 2018, te Wolvega, althans in de gemeente Weststellingwerf, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een mes in de hand op die [slachtoffer] af te lopen en/of dat mes te richten op en/of te tonen aan die [slachtoffer] en/of met dat mes een/of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2. Hij heeft daartoe ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat uit de beschikbare bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte welbewust met een geslepen mes, op korte afstand, zwaaiende bewegingen richting de hals van aangeefster heeft gemaakt en haar daarbij in de hals heeft geraakt. Volgens de officier van justitie heeft verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster het leven zou verliezen.

Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster bedreigd heeft met een mes door dreigend met dit mes naar aangeefster toe te lopen en daarbij de punt van het mes naar voren te richten.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de beschikbare bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte met het mes één of meer stekende of zwaaiende bewegingen richting de hals van aangeefster heeft gemaakt en haar daarbij geraakt heeft. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van aangeefster over de steekbewegingen richting haar hals en het aan haar toegebrachte letsel niet betrouwbaar omdat die verklaringen inconsistent zijn en voorts onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder gelet op hetgeen getuige [getuige 1] verklaard heeft.

Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden omdat verdachte het feit ter zitting heeft bekend.

Oordeel van de rechtbank

Feit 1

De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster over de feitelijke toedracht en haar letsel inconsistent en wisselend van aard zijn. Aangeefster heeft tijdens haar eerste verhoor, op 31 mei 2018, verklaard dat verdachte met het mes langs haar keel heeft gezwaaid, waarbij de punt van het mes haar hals raakte. Deze handeling resulteerde volgens aangeefster in een ‘klein rood streepje’. Tijdens haar tweede verhoor, op 2 juni 2018, heeft aangeefster daarentegen verklaard dat verdachte niet één, maar twee zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt. Aangeefster zou daarbij twee keer door het mes zijn geraakt en daaraan twee schrammen hebben overgehouden. In haar vordering tot schadevergoeding stelt aangeefster ten slotte dat zij drie krassen door het incident heeft bekomen. Deze krassen zouden veroorzaakt zijn door één messteek.

De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster over het letsel niet worden ondersteund door een geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het letsel past bij de door aangeefster opgegeven toedracht. Enkel op basis van de foto’s in het dossier acht de rechtbank het niet zonder meer aannemelijk dat het letsel van aangeefster veroorzaakt is door een steek- of zwaaibeweging met een geslepen mes. Indien met een geslepen mes een dergelijke beweging zou zijn gemaakt, ligt het veel meer voor de hand dat aangeefster een snijwond zou oplopen dan één of meer dunne krassen.

Voorts lopen de verklaringen van de getuigen op essentiële onderdelen uiteen. De getuigen [getuige 2] – zoon van aangeefster – en [getuige 3] verklaren beiden dat verdachte met het mes naar aangeefster uithaalde en haar daarbij raakte. Zij namen beiden letsel waar in de hals/nek-regio van aangeefster. Getuige [getuige 1] verklaart daarentegen dat hij niet heeft gezien dat verdachte aangeefster met het mes geraakt heeft. Hij heeft ook geen letsel bij aangeefster waargenomen, terwijl [getuige 1] op 10 à 15 meter van het voorval af stond en hij vrij zicht had op verdachte en aangeefster.

Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank gerede twijfel op zijn plaats ten aanzien van de vraag of verdachte stekende en/of zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt en of hij aangeefster daarbij geraakt heeft. De wisselende verklaringen van aangeefster worden niet ondersteund door objectief bewijs of consistent getuigenbewijs. Uit het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank dan ook niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair of 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Feit 2

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering .

Deze opgave luidt als volgt:

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 mei 2019;

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 juni 2018, opgenomen op pagina 24 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018136666 d.d. 2 juni 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];

3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 juni 2018, opgenomen op pagina 32 en verder van het voornoemde dossier, inhoudend de verklaring van F. [getuige 1].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 31 mei 2018 te Wolvega, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een mes in de hand op die [slachtoffer] af te lopen en dat mes te richten op die [slachtoffer].

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod ten aanzien van het adres [straatnaam] te Wolvega wordt opgelegd voor de duur van vijf jaren, waarbij een vervangende hechtenis van één week zal worden toegepast voor elke overtreding van die verboden. Tevens vordert de officier van justitie dat deze vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft, voor zover hier van belang, bepleit dat aan verdachte bij bewezenverklaring van feit 2 een gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en een geldboete. De raadsman heeft voorts bepleit dat aan verdachte geen contact- en/of locatieverbod wordt opgelegd, omdat verdachte sinds het incident geen enkel contact meer met aangeefster heeft gehad en hij dat in de toekomst ook beslist niet meer wil. Aangeefster en verdachte zijn bovendien geen buren meer van elkaar. Een locatieverbod is daarnaast, zo begrijpt de rechtbank, niet praktisch aangezien verdachte en aangeefster in hetzelfde dorp wonen en aangeefster aan de doorgaande weg in het dorp woont.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportages van Reclassering Nederland d.d. 25 september 2018 en 2 april 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich in de vroege avond van 31 mei 2018 op de openbare weg voor het oog van anderen schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige buurvrouw – aangeefster – met wie hij al vier jaar in onmin leefde. Verdachte en aangeefster kwamen elkaar tegen op de Hoofdstraat-West te Wolvega, waarna een woordenwisseling tussen hen ontstond. Op enig moment tijdens die woordenwisseling heeft verdachte een geslepen mes uit zijn fietstas gepakt. Verdachte heeft aangeefster vervolgens met het mes bedreigd. Hij wilde aangeefster op die manier bang maken en haar “in laten binden”. Het is algemeen bekend dat bij slachtoffers van zulke misdrijven veelal gedurende lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid blijven bestaan. Dit blijkt hier ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen en heeft zich laten leiden door zijn emoties, die voortkwamen uit een opeenhoping van spanning als gevolg van een langlopend conflict met aangeefster.

Uit het procesdossier en ter zitting is gebleken dat verdachte inmiddels verhuisd is naar een ander deel van Wolvega en hij geen overlast meer ervaart van aangeefster. Verdachte heeft daarnaast aannemelijk gemaakt dat hij geen contact meer met aangeefster heeft gehad sinds het voorval en ook niet voornemens is om weer met aangeefster in contact te treden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inziet dat zijn handelen niet juist was. Uit de reclasseringsrapportages blijkt dat verdachte de delictscenario-behandeling – één van de voorwaarden voor de schorsing van zijn voorlopige hechtenis – succesvol heeft afgerond. Naar het oordeel van de behandelend psychiater is de kans op herhaling van een dergelijk delict zeer klein.

De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat volstaan kan worden met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf strekt er enerzijds toe om de ernst van het feit te benadrukken, en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw strafbaar te gedragen jegens aangeefster, die nog immer in hetzelfde dorp woont. Anders dan de raadsman acht de rechtbank het niet passend dat in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf een geldboete wordt opgelegd; dat zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit. Het opleggen van een taakstraf acht de rechtbank minder aangewezen, gelet op de fysieke beperkingen van verdachte en diens leeftijd. De rechtbank zal aan verdachte voorts geen contactverbod en/of locatieverbod opleggen omdat dat niet meer opportuun is. Verdachte en aangeefster hebben immers geen contact meer met elkaar en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte nog met aangeefster in contact wil of zal treden.

Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel daarvan zal de rechtbank de maximale proeftijd van drie jaren verbinden.

De rechtbank legt een aanzienlijk lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist omdat de rechtbank de ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen acht.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 815,05. Gevorderd wordt een bedrag van € 65,05 ter vergoeding van materiële schade en € 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Na het pleidooi van de raadsman is de hoogte van het verzoek tot schadevergoeding ter zake van materiële schade verlaagd tot een bedrag van € 42,00. De benadeelde ziet af van de vordering tot schadevergoeding ter zake van de kosten van het medicijn Amitriptyline.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het thans gevorderde bedrag wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel daarbij wordt opgelegd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding uitsluitend voor wat betreft de immateriële schade kan worden toegewezen.

Oordeel van de rechtbank

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de thans gestelde schade – een bedrag ter hoogte van € 792,00, bestaande uit € 42,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade – heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom, bij gebreke van gemotiveerde betwisting aan de zijde van de verdediging, worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 mei 2018.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Op 31 mei 2018 is onder verdachte een mes van het merk Friedrich Herder (goednummer PL0100-2018136666-1014223) in beslag genomen. Er is nog geen beslissing over de juridische bestemming van het voorwerp genomen. De officier van justitie en de verdediging hebben ter zitting geen standpunt ingenomen over het inbeslaggenomen voorwerp.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het inbeslaggenomen mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het een voorwerp betreft waarmee feit 2 is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met het algemeen belang. Het mes kan immers dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen, zoals de ze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 26 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Ten aanzien van feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 792,00 (zegge: zevenhonderdtweeënnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2018.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 792,00 (zegge: zevenhonderdtweeënnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 42,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes met goednummer PL0100-2018136666-1014223.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 mei 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature