Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750016-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Psychiatrische Centrum Zwolle, Huub van Doornestraat 15, te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 augustus 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2019 te Franeker, (althans) in de gemeente de Waadhoeke,
opzettelijk brand heeft gesticht in een (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer van een woning, gelegen aan of bij [straatnaam], aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet een dekbed en/of een matras in brand gestoken, althans open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan
gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen en/of voor in die woning aanwezige goederen en/of voor (een) belendende pand(en) en/of voor die in die belendende pand(en) aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in (een) kamer(s) naast, althans in de directe omgeving van, voornoemde (bij verdachte in gebruik zijnde) kamer en/of voor in die woning aanwezige bewoner(s) en/of voor (de) bewoner(s) in die/dat belendende pand(en), in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de brand heeft veroorzaakt door zijn dekbed in brand te steken. Door de brand werd gemeen gevaar voor goederen, de naastgelegen percelen en levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen veroorzaakt. Dit blijkt uit de omstandigheden dat er tenminste twee kamers in het pand dat uit meerdere kamers bestond, zijn verwoest, bij niet tijdig ingrijpen van de brandweer schade was ontstaan aan naastgelegen panden, en dat er medebewoners in het pand aanwezig waren, waarvan twee personen lagen te slapen.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman zijn geen bewijsverweren gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering .
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 augustus 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019073788 van 18 april 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 maart 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van bovengenoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[getuige 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van bovengenoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[getuige 3] ,
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 2 april 2019, opgenomen op pagina 61 e.v. van bovengenoemd dossier.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 maart 2019 te Franeker, in de gemeente de Waadhoeke,
opzettelijk brand heeft gesticht in een bij verdachte in gebruik zijnde kamer van een woning, gelegen aan [straatnaam], aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet een dekbed in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan
gemeen gevaar voor de overige in die kamer aanwezige goederen en voor in die woning aanwezige goederen en voor belendende panden en voor die in die belendende panden aanwezige goederen te duchten was, en
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich in de directe omgeving van voornoemde bij verdachte in gebruik zijnde kamer en voor in die woning aanwezige bewoners en voor de bewoners in die belendende panden, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 24 mei 2019, opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage van 9 juli 2019, opgemaakt door drs. A.J. de Groot, psycholoog.
Uit voornoemde rapportages komt een vergelijkbaar beeld van verdachte naar voren.
Verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk schizofrenie en stoornissen in het gebruik van drugs en alcohol. Hiervan was ook sprake op 24 maart 2019, de dag waarop verdachte de brand heeft gesticht. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat de stoornissen de gedragskeuze en gedragingen van verdachte tijdens het plegen van het feit beïnvloedden. De allesoverheersende en onontkoombare invloed van bevelshallucinaties maakten dat de keuze- en handelingsvrijheid van verdachte volledig werd ingeperkt. Het advies is om het feit verdachte niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich, evenals de officier van justitie en de raadsman, met deze conclusies verenigen en neemt deze over. De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Motivering van de maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, nu verdachte aan voornoemde plaatsing wil meewerken in de hoop te worden verlost van zijn psychiatrische problematiek.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dit betekent dat van strafoplegging geen sprake kan zijn.
Voornoemde gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat de grootste risicofactoren voor recidive zijn gelegen in de chronische psychotische stoornis en middelengebruik. Verder heeft verdachte een geringe zelfcontrole. Geconcludeerd wordt dat verdachte kwetsbaar is en, overgeleverd aan zijn stemmen en de bevelshallucinaties, opnieuw kan komen tot brandstichting dan wel ander gewelddadig gedrag, mogelijk ook suïcidaal gedrag. Middelengebruik en alcohol kunnen bevorderend werken op de ernst van de psychose. Om het risico op recidive te minimaliseren is klinische behandeling nodig binnen een forensische psychiatrische setting met een hoog zorg- en matig beveiligingsniveau. De rechtbank kan zich vinden in deze bevindingen en verdachte heeft te kennen gegeven dat hij openstaat voor behandeling.
Gelet hierop zal de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht opleggen, omdat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Benadeelde partij
[stichting] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 71.867,56 ter vergoeding van de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 71.867,56 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag waarbij de vervangende hechtenis op nihil wordt gesteld. De officier van justitie heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij aangevoerd dat de vordering is ingediend en ondertekend door [medewerker 1] en [medewerker 2] namens [stichting] . Ondanks het feit dat het dossier geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bevat, is er geen reden om te twijfelen aan hun bevoegdheid. De schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Hoewel het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend, is hij volgens het civiele recht wel aansprakelijk. Dat de GGZ mogelijk een en ander te verwijten valt, zoals door de raadsman is aangevoerd, heeft geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van [stichting] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De machtiging ontbreekt waaruit blijkt dat [medewerker 1] en [medewerker 2] bevoegd zijn om namens [stichting] op te treden. Voorts is onvoldoende onderbouwd in hoeverre er reeds door de verzekeringsmaatschappij schadevergoeding is uitgekeerd. Daarnaast is onduidelijk wat de rechtsverhouding is tussen de GGZ en [stichting] en wat de gevolgen zijn indien de GGZ de huurovereenkomst niet is nagekomen. Verder moet een lopende klachtprocedure uitwijzen in hoeverre de GGZ haar zorgverplichtingen jegens verdachte is nagekomen. De raadsman heeft bepleit dat er geen schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en heeft ter onderbouwing verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad met het kenmerk ECLI:NL:HR:2015:3694 en de kamerstukken van de Eerste Kamer, 1992-1993, 21345, nr. 36a, tweede pagina. In het geval dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, heeft de raadsman aangevoerd dat de vervangende hechtenis op nihil moet worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij heeft zich met een vordering in het strafproces gevoegd door middel van een voegingsformulier. Op dit formulier is ingevuld dat [stichting] wordt vertegenwoordigd door [medewerker 1] en [medewerker 2] en dat zij [gemachtigde] hebben gemachtigd om [stichting] te vertegenwoordigen in verband met het verzoek tot schadevergoeding. Bij de stukken bevindt zich echter geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat voornoemde personen hiertoe bevoegd zijn. Namens de benadeelde partij is niemand ter terechtzitting verschenen, zodat hierover ter zitting geen duidelijkheid kon worden verkregen. De rechtbank zal de benadeelde partij vanwege dit formele gebrek niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman de aansprakelijkheid van verdachte heeft betwist.
Doordat de benadeelde partij niet terechtzitting is verschenen heeft hierover geen partijdebat kunnen plaatsvinden. Nu de aansprakelijkheid van verdachte niet zonder meer vaststaat, zal de rechtbank niet overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.
Benadeelde partij
Bepaalt dat de benadeelde partij [stichting] niet-ontvankelijk is en dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. C.J. Hoedt en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2019.
Mr. C.J. Hoedt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.