E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBNNE:2019:2403
Rechtbank Noord-Nederland, LEE 18/2109

Inhoudsindicatie:

De rechtbank stelt voorop dat het op verweerders weg ligt om aannemelijk te maken dat eiseres de last onder dwangsom van 28 september 2015 heeft overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin onvoldoende geslaagd, voor wat betreft de aanvoer van mest van buiten de inrichting. Hoewel verweerder enerzijds terecht aanvoert dat het vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) in beginsel leidend is voor de vraag welke mest is geleverd, is het anderzijds wel mogelijk om daarover tegenbewijs te leveren. In beroep heeft eiseres alsnog een volledig ondertekend exemplaar van de brief van 31 december 2017 ingediend en meer informatie gegeven over (de mestproducten voortkomend uit) het slachtproces. Daarmee heeft eiseres alsnog twijfel gezaaid over de juistheid van de VDM en verweerders aannames over de levering door de slachterij op 17 februari 2017. Verweerders verwijzingen naar andere stukken ontzenuwen het tegenbewijs niet. Onvoldoende duidelijk blijft wat de slachterij precies aan eiseres heeft geleverd. De rechtbank acht het aangewezen dat verweerder hierover nader onderzoek verricht, in ieder geval door navraag te doen bij de slachterij over die levering. Het bestreden besluit is op dat punt niet gebaseerd op voldoende zorgvuldig onderzoek en een voldoende deugdelijke motivering. De rechtbank draagt verweerder op om op dit punt een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 22 mei 2017 is gebleken dat eiseres de last onder dwangsom heeft overtreden, voor wat betreft het niet bijhouden van het milieulogboek inzake de invoer van mest in de vergistingsinstallatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van vier overtredingen van die last en dat dus invordering van viermaal € 2.500,- gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om éénmaal € 2.500,- in te vorderen. De rechtbank ziet aanleiding om op dit punt zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat éénmaal die dwangsom van eiseres wordt ingevorderd.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie