Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Planschade, geen planologisch nadeel. Voor de juridische status van de woningen moet worden uitgegaan van het op grond van het oude plan toegestane feitelijke gebruik en niet het daadwerkelijke gebruik.Burgerwoningen worden bedrijfswoningen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 15/5198

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder

(gemachtigden: J.A Klok en S.H. Spoormans).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om planschade afgewezen.

Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 25 november 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van de uitspraak.

Bij besluit van 11 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Voor eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de volgende - door partijen niet betwiste – feiten en omstandigheden.

1.1

Op 25 januari 2009 is het bestemmingsplan “Herziening Eemspoort Hunzezone” vastgesteld. Op 22 augustus 2012 heeft eiseres een planschadeverzoek ingediend. Dit verzoek houdt verband met het bestemmingsplan “Herziening Eemspoort Hunzezone”. Eiseres stelt dat zij onder het nieuwe bestemmingsplan op haar perceel [adres] niet kan realiseren wat onder het vorige bestemmingsplan wel kon, namelijk de oprichting van een twee- of drietal bedrijfspanden met bedrijfswoningen. Het nieuwe bestemmingsplan staat alleen één bedrijf met maximaal één bedrijfswoning toe op het perceel. Op 5 december 2012 heeft de schadebeoordelingscommissie een concept-advies uitgebracht. Eiseres heeft op 21 december 2012 haar zienswijze ingediend. Op 22 maart 2013 heeft de schadebeoordelingscommissie advies uitgebracht.

Bij besluit van 24 april 2013 heeft verweerder het verzoek om tegemoetkoming in planschade conform het advies afgewezen. Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen oorzakelijk verband aanwezig is tussen de gestelde schade en de vaststelling van het bestemmingsplan “Herziening Eemspoort Hunzezone”.

1.2

In haar uitspraak van 25 november 2014 (LEE 13/1247) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Samengevat heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte geen planologische vergelijking heeft gemaakt. De rechtbank heeft verweerder opgedragen opnieuw op de bezwaren van eiseres te beslissen. De rechtbank heeft in het kader van finale geschilbeslechting overwogen dat, nu de bouwmogelijkheden niet per perceel maar in algemene zin in het plan zijn vastgesteld, verweerder had behoren vast te stellen welke feitelijke bouwmogelijkheden eiseres direct voorafgaand aan de peildatum nog had. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat door de algemene toekenning van bouwrechten de concrete bouwrechten van eiseres direct afhankelijk zijn van de feitelijke realisatie van het oude bestemmingsplan. Nu er geen concrete bouwplannen van andere rechthebbenden waren is voor de juridische bouwmogelijkheden van eiseres ten tijde van de peildatum bepalend het ten tijde van de peildatum aantal legaal gerealiseerde bedrijven met een bedrijfswoning. Vervolgens dient verweerder af te wegen hoe de onder het oude bestemmingsplan bestaande feitelijke bouwmogelijkheden zich verhouden tot de planologische situatie zoals deze in het nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld en waarin op het perceel van eiseres maximaal een bedrijf met een bijbehorende bedrijfswoning kan worden gerealiseerd.

1.3

Op 23 februari 2015 heeft de schadebeoordelingscommissie een concept-advies uitgebracht.

1.4

Eiseres heeft op 23 maart 2015 een zienswijze ingediend.

1.5

Op 7 augustus 2015 heeft de schadebeoordelingscommissie een definitief advies uitgebracht.

1.6

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder conform het advies van de commissie de afwijzing van het planschadeverzoek gehandhaafd.

1.7

Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

3. Bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager door een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat die schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254).

4. Verweerder heeft - onder verwijzing naar het advies van de schadebeoordelingscommissie - overwogen dat uit de gemaakte planologische vergelijking blijkt dat het nieuwe bestemmingsplan geen planologische verslechtering voor eiseres meebrengt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat op de peildatum negen bedrijfswoningen en tien bedrijven gerealiseerd waren. Nu op grond van het bestemmingsplan Eemspoort 1999 tien bedrijfswoningen waren toegestaan kon eiseres derhalve nog één bedrijfswoning (en bedrijf) realiseren. Daarbij gaat verweerder er van uit dat alle (burger)woningen, gelet op de (bedrijfs)bestemming in het bestemmingsplan Eemspoort 1999, als bedrijfswoning moeten worden aangemerkt. Nu eiseres onder het nieuwe bestemmingsplan ook een bedrijf met een bedrijfswoning kan bouwen is geen sprake van een planologische verslechtering.

Ten aanzien van de schade handhaaft de commissie haar standpunt dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan het enkele feit dat er in algemene zin in de gehele Hunzezone de mogelijkheid bestond voor realisering van tien bedrijfsgebonden woningen. Eiseres had de schade ook kunnen lijden indien een andere gegadigde op een eerder tijdstip een aanvraag om bouwvergunning had ingediend en de noodzaak van een bedrijfswoning had aangetoond.

5. Eiseres voert aan dat verweerder zich eerder consequent op het standpunt heeft gesteld dat in de Hunzezone op de peildatum sprake was van zeven woon/werkcombinaties. Eiseres heeft daartoe gewezen op onder meer stukken met betrekking tot de procedure inzake de vaststelling van het bestemmingsplan “Herziening Eemspoort Hunzezone” in 2009 en de onderhavige planschadeprocedure. Verder heeft eiseres gewezen op het vonnis van de rechtbank Groningen van 6 juni 2012, dat heeft geleid tot het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2013, welk arrest inmiddels gezag van gewijsde heeft verkregen. De formele rechtskracht van het bestemmingsplan “herziening Eemspoort Hunzezone”, het vonnis van de rechtbank Groningen van 6 juni 2012 alsmede het rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel staan er aan in de weg dat verweerder thans het standpunt inneemt dat in de Hunzezone op de peildatum negen woon/werkcombinaties aanwezig waren.

Eiseres heeft verder de feitelijke vaststelling door verweerder van het aantal bedrijfswoningen bestreden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet alle woningen bedrijfswoningen zijn aangezien zij niet voldoen aan de definitie van het begrip bedrijfswoning uit het bestemmingsplan. Evenmin zijn alle woningen opgericht als bedrijfswoning.

6.1

De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van het te nemen besluit in de uitspraak van deze rechtbank van 25 november 2014 bindende overwegingen zijn opgenomen, zoals weergegeven onder 1.2.

De rechtbank stelt met eiseres vast dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat op de peildatum negen bedrijfswoningen en tien bedrijven aanwezig waren, terwijl verweerder zich voorheen op het standpunt stelde dat zich in het plangebied zeven woon/werkcombinaties bevonden.

Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen eiseres heeft aangevoerd er echter niet toe leiden dat verweerder zijn standpunt met betrekking tot de op de peildatum in het plangebied aanwezige bedrijfswoningen niet heeft mogen wijzigen. Het door verweerder tijdens de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan “Herziening Eemspoort Hunzezone”, ingenomen standpunt kan niet afdoen aan de rechtens geldende situatie. Dit geldt eveneens voor de verwijzing door eiseres naar het door verweerder in het kader van de onderhavige planschadeprocedure ingenomen standpunt.

Met betrekking tot hetgeen eiseres ten aanzien van de civiele procedure heeft aangevoerd overweegt de rechtbank dat de bestuursrechter beoordeelt of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvrager van een tegemoetkoming in de planschade al dan niet in een nadeliger positie is geraakt door een wijziging van het planologisch regime. De bestuursrechter stelt in dat verband rechtens vast hetgeen ingevolge de in de vergelijking in aanmerking te nemen planologische regimes ter plaatse is toegestaan wat betreft bouwmogelijkheden en gebruik, en is daarbij niet gebonden aan hetgeen de civiele rechter heeft geoordeeld met betrekking tot de door de partijen bij dat geschil aangedragen feiten. In zoverre kan aan het civiele vonnis dat hier in het geding is gebracht, wat daar van zij, niet die waarde kan worden toegekend die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.

6.2

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat alle ten tijde van de peildatum in het plangebied aanwezige (burger) woningen als bedrijfswoningen moeten worden aangemerkt, nu voor de juridische status van de woningen uitgegaan moet worden van het op grond van het bestemmingsplan Eemspoort 1999 toegestane feitelijke gebruik en niet van het daadwerkelijke feitelijke gebruik. Dat een aantal woningen thans niet aan de definitie van bedrijfswoning voldoet, maakt daarom niet dat zij niet meegerekend dienen te worden in het kader van het aantal gerealiseerde bedrijfswoningen. In het kader van de planvergelijking is dit niet van belang. Deze wijze van vaststelling is in overeenstemming met de uitspraak van de rechtbank van 25 november 2014, nu daarin is overwogen dat het ten tijde van de peildatum aantal legaal gerealiseerde bedrijven met een bedrijfswoning onderzocht moet worden. Niet is overwogen dat moet worden onderzocht hoeveel bedrijfswoningen op de peildatum feitelijk nog in gebruik waren. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent de status van de afzonderlijke woningen in het plangebied behoeft gelet op het voorgaande derhalve geen bespreking.

6.3

Nu ten tijde van de peildatum negen woningen waren gerealiseerd en deze, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, alle als bedrijfswoning moeten worden aangemerkt, kon eiseres onder het oude bestemmingsplan Eemspoort 1999 nog maximaal één bedrijf met bedrijfswoning één bedrijfswoning bouwen. Nu niet in geschil is dat eiseres ook onder het nieuwe bestemmingsplan één bedrijf met bedrijfswoning kan realiseren is geen sprake van planologisch nadeel.

Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres door de wijziging van het planologisch regime niet in een nadeliger positie is komen te verkeren en heeft verweerder aldus terecht geen aanleiding gezien om haar een tegemoetkoming in de schade toe te kennen.

7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, en mrs. T.F. Bruinenberg en V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature