Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In een procedure ex artikel 96 Rv bepaalt de kantonrechter dat de periode waarin de werknemer eenzijdig door zijn werkgever op non-actief is gesteld niet onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT valt.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

Zaak\rolnummer: 6466998 EJ VERZ 17-54

Beschikking ex artikel 96 Rv van de kantonrechter van 19 december 2017

in de zaak van

de stichting Stichting Antonius Zorggroep,

gevestigd te Sneek aan de Bolswarderbaan 1,

verzoekster, hierna Antonius Zorggroep te noemen,

gemachtigde mr. A.J.D. Bekius,

en

[naam] ,

wonende te [woonplaats] aan de [adres] ,

verweerder, hierna [verweerder] te noemen,

gemachtigde mr. G.W. Brouwer.

PROCESGANG

Antonius Zorggroep heeft bij verzoekschrift, met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 15 november 2017, de kantonrechter mede namens [verweerder] op de voet van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht uitspraak te doen over de volgende vraag:

Valt de periode 4 november - 31 december 2016 waarin de heer [verweerder] eenzijdig op non-actief is gesteld - gelet op de omstandigheden waaronder dit besluit door de Raad van Commissarissen van Antonius Zorggroep is genomen - onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT?

Antonius Zorggroep heeft haar standpunt verwoord in dit verzoekschrift en geconcludeerd dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Daarbij heeft zij voorts aangegeven dat partijen zijn overeengekomen dat zij ieder hun eigen proceskosten zullen betalen.

[verweerder] heeft op 17 november 2017 een verweerschrift ingediend, waarin hij zijn standpunt heeft verwoord. Ook [verweerder] is van mening dat bedoelde vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Partijen hebben aangegeven dat een mondelinge behandeling wat hen betreft achterwege kan blijven.

Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.

1.1.

Antonius Zorggroep bestaat uit het Antonius Ziekenhuis met locaties in Sneek en Emmeloord en Thuiszorg Zuidwest Friesland.

1.2.

[verweerder] is van 31 december 2014 tot en met 31 december 2016 op basis van een fulltime dienstverband voor onbepaalde tijd als statutair bestuurder in dienst geweest van Antonius Zorggroep. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 14.828,- bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.

1.3.

Onder leiding van [verweerder] zijn in de jaren 2015 en 2016 belangrijke (en noodzakelijke) stappen gezet die hebben geleid tot een gezonder toekomstperspectief. De Raad van Commissarissen van Antonius Zorggroep (hierna de RvC) heeft medio mei 2016 aan [verweerder] weten dat de aangebroken nieuwe fase gepaard zal moeten gaan met een nieuw bestuur. Partijen hebben daarover gesproken met als (uiteindelijke) uitkomst dat zij op 20 mei 2016 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Daarin staat onder meer dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2016 zal eindigen en dat Antonius Zorggroep aan het eind van de dienstverband aan [verweerder] een vergoeding zal betalen van € 75.000,- bruto. Ook zijn partijen overeengekomen dat [verweerder] tot het eind van het dienstverband de overeengekomen werkzaamheden voor Antonius Zorggroep zou blijven verrichten. Daarbij is wel de afspraak gemaakt dat [verweerder] zijn zeggenschap als statutair bestuurder diende te delen met een tijdelijk aan te trekken bestuurder, in het kader waarvan een portefeuilleverdeling is opgesteld.

1.4.

Medio oktober 2016 constateerde de RvC dat de samenwerking tussen [verweerder] en de inmiddels aangestelde tijdelijk bestuurder niet naar wens verliep. Omdat de RvC de ontstane situatie als onwenselijk beschouwde, heeft zij [verweerder] verzocht om zijn werkzaamheden te staken. [verweerder] heeft zich daartegen verzet, waarna de RvC [verweerder] met ingang van 4 november 2016 op non-actief heeft gesteld.

1.5.

[verweerder] heeft daar mondeling uitdrukkelijk tegen geprotesteerd. [verweerder] heeft om de bij de beslissing genoemde redenen er evenwel van afgezien om juridische stappen tegen Antonius Zorggroep te ondernemen.

Het geschil

2. Partijen zijn het erover eens dat de periode van non-activiteit (4 november 2016 tot en met 31 december 2016) niet valt onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT . Zij leggen dit evenwel aan de kantonrechter voor, omdat de accountant van Antonius Zorggroep het standpunt van partijen niet deelt.

3. Waar nodig zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

4. Hoewel beide partijen zelf de vraag of de periode van non-activiteit valt onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT ontkennend beantwoorden en tussen hen daarover derhalve geen verschil van mening bestaat, volgt uit de omstandigheid dat de accountant het standpunt van partijen niet deelt, dat partijen er voldoende belang bij hebben om deze vraag aan de kantonrechter voor te leggen.

5. Niet in geschil is dat op de functie die [verweerder] bij Antonius Zorggroep bekleedde de Wet normering topinkomens (WNT) van toepassing is. Destijds was deze wet de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector genaamd.

6. In 2016 luidde artikel 2.10 WNT als volgt (inmiddels is een vierde lid toegevoegd):

1. Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000. (…)

2. (…)

3. Voor de toepassing van deze wet wordt bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt de datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt aangemerkt als datum waarop het dienstverband beëindigt.

7. Onder meer uit Kamerstukken II 2013/14, 34017, 3, p. 4 (Memorie van Toelichting), waarin onder het kopje “Non-activiteit” staat:

Op grond van de WNT zijn de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband gemaximeerd.9 Om te voorkomen dat partijen dit maximum ontduiken door topfunctionarissen met behoud van salaris langer in dienst te houden, zonder dat daarvoor werkzaamheden verricht behoeven te worden, is in de huidige artikelen 2.10, derde lid, en 3.7, derde lid, WNT verboden dat partijen afspreken het dienstverband op een later tijdstip te eindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris zijn arbeidsprestatie beëindigt. Op grond van het huidige artikel 1.6, derde lid, WNT is een beding dat in strijd is met dit verbod nietig. Bovendien is in dit artikellid bepaald dat de bezoldigingen die zijn betaald over een periode dat de topfunctionaris de hem opgedragen taken niet meer vervult, onverschuldigd zijn betaald, en derhalve terugbetaald dienen te worden aan de werkgever. In de praktijk is gebleken dat deze laatste bepaling te absoluut is voor de situatie dat in geval van non-activiteit weliswaar bezoldiging wordt betaald, maar dat deze tezamen met de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband het van toepassing zijnde maximumbedrag voor uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband (twaalf keer het laatste maandsalaris, met een maximum van € 75.000) niet te boven gaat. In dat geval is immers geen sprake van een ontduiking van het maximum voor de ontslaguitkering. Om tegemoet te komen aan de hiervoor weergegeven praktijk, doch tevens ontduiking van het maximum voor de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband te voorkomen, is er in dit wetsvoorstel voor gekozen de bezoldiging tijdens de bedoelde periode van non-activiteit voor de toepassing van deze wet aan te merken als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Hierdoor kan de tijdens een periode van non-activiteit betaalde «bezoldiging», tezamen met de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, het maximum voor de ontslaguitkering niet te boven gaan.

volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat artikel 2.10 lid 3 WNT een anti-misbruik bepaling is. De ratio van deze bepaling is dat voorkomen wordt dat partijen middels een overeenkomst in het kader van beëindiging van het dienstverband het WNT-maximum van € 75.000,00 proberen te omzeilen.

8. Uit de stellingen van partijen en de door hen in het geding gebrachte stukken, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat hiervan geen sprake is. Weliswaar hebben partijen op 20 mei 2016 een beëindigingsovereenkomst gesloten, maar onderdeel van die overeenkomst is dat [verweerder] de overeengekomen werkzaamheden tot aan het eind van het dienstverband (31 december 2016) zou voortzetten. Ook is genoegzaam gebleken dat partijen daar in die zin uitvoering aan hebben gegeven dat [verweerder] zijn werkzaamheden ook daadwerkelijk tot 4 november 2016 heeft voortgezet. Pas per die datum eindigden de werkzaamheden door de op non-actief stelling van [verweerder] door de RvC van Antonius Zorggroep.

9. Niet is gebleken dat partijen dit bij het sluiten van de overeenkomst op 20 mei 2016 reeds voor ogen hebben gehad, dat dit destijds was te voorzien en/of dat partijen nadien nadere afspraken hebben gemaakt over de non-activiteit. Vast staat voorts dat [verweerder] tegen de op non-actief stelling heeft geprotesteerd. Weliswaar heeft [verweerder] geen juridische stappen ondernomen, maar partijen zijn het erover eens dat [verweerder] feitelijk geen andere keus had dan zich uiteindelijk bij de op non-actief stelling neer te leggen omdat het dienstverband na de op non-actief stelling nog maar acht weken zou doorlopen en een kort geding procedure (met als inzet wedertewerkstelling) daarom als mosterd na de maaltijd zou komen.

10. Het is dan ook evident dat [verweerder] eenzijdig door zijn werkgever op non-actief gesteld en dat hier geen sprake is van een poging van partijen om het WNT-maximum te omzeilen. Naar het oordeel van de kantonrechter telt het loon dat tijdens de onvrijwillige op non-actief stelling is doorbetaald dan ook niet mee voor het WNT-maximum.

11. Voor dit oordeel is temeer aanleiding nu in het Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 april 2017, nr. 2017-177221, houdende vaststelling van beleidsregels inzake de toepassing van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector in verband met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet WNT bepaling, als één van de beleidsregels voor het jaar 2017 (het besluit werkt terug tot 1 januari 2017) onder meer het volgende is opgenomen:

Artikel10. Onvrijwillige non-activiteit

Bezoldiging tijdens non-activiteit voorafgaand aan einde dienstverband telt in afwijking van het bepaalde in artikel 2.10, derde lid, WNT , niet mee als ontslagvergoeding maar als bezoldiging indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

 de non-activiteit is eenzijdig door de werkgever opgelegd;

 de topfunctionaris heeft uitdrukkelijk en aantoonbaar niet met de non-activiteit ingestemd, enerzijds doordat de topfunctionaris daartegen heeft geprotesteerd en anderzijds doordat de topfunctionaris zich bereid heeft verklaard tot en beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van zijn of haar arbeid, en;

 de periode van non-activiteit niet langer duurt dan noodzakelijk voor partijen om afspraken te maken en besluiten te nemen over de beëindiging, dan wel voortzetting van het dienstverband, waarbij een periode van drie maanden (die eenmaal gemotiveerd met drie maanden kan worden verlengd) in het algemeen als voldoende wordt beschouwd voor partijen om uit een impasse te komen.

De minister heeft dit artikel als volgt toegelicht:

Artikel 10 met bepalingen betreffende het van-werk-naar-werktraject vervalt, omdat dit onderwerp in de wet is geregeld. In plaats daarvan is een nieuw artikel 10 ingevoegd dat betrekking heeft op de normering van de bezoldiging van een topfunctionaris gedurende onvrijwillige non-activiteit. Onverkorte toepassing van artikel 2.10, derde lid, van de wet in situaties waarin evident geen sprake is van misbruik wordt onwenselijk geacht vanuit bescherming van de positie van de topfunctionaris tegenover de werkgever. In het nieuwe artikel 10 is daarom geregeld, conform enkele rechterlijke uitspraken, dat onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds vrijwillige, dat wil zeggen tussen partijen overeengekomen, non-activiteit (hiervoor blijft artikel 2.10, derde lid, van de wet van toepassing ) en anderzijds onvrijwillige, door de werkgever eenzijdig opgelegde, non-activiteit. Indien sprake is van onvrijwillige non-activiteit wordt bezoldiging voortaan beschouwd als bezoldiging en niet als ontslagvergoeding. In artikel 10 is aangegeven wat onder onvrijwillige non-activiteit wordt verstaan en aan welke voorwaarden moet worden voldaan, wil daar sprake van zijn.

Weliswaar heeft voornoemd beleid (en de toelichting daarop) pas werking vanaf 1 januari 2017, maar dat laat onverlet dat (ook) in de ogen van de minister bezoldiging bij onvrijwillige non-activiteit niet als ontslagvergoeding moet worden gezien.

12. Op grond van vorenstaande overwegingen komt de kantonrechter tot de conclusie dat de door partijen aan hem gestelde vraag of de in het geding zijnde periode van (eenzijdige) op non-actief stelling onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT valt, ontkennend moet worden beantwoord.

12. Antonius Zorggroep heeft onweersproken gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat ieder hun eigen kosten draagt, zodat de kantonrechter - voor zover nodig - dienovereenkomstig zal beslissen.

BESLISSING

De kantonrechter:

bepaalt dat de periode 4 november - 31 december 2016 waarin de heer [verweerder] eenzijdig op non-actief is gesteld - gelet op de omstandigheden waaronder dit besluit door de Raad van Commissarissen van Antonius Zorggroep is genomen - niet onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT valt;

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.

c688


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature