Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Eervol ontslag

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/3873

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2017 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Emmen, eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),

en

Staatssecretaris van Financien, verweerder

(gemachtigde: mr . drs. F. Scheffer).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 1 maart 2016 eervol ontslagen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, en tweede lid van het Algemeen Ambtenarenreglement (ARAR).

Bij besluit van 1 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Eiseres heeft op 15 mei 2017 aanvullende gronden van beroep ingediend.

Verweerder heeft daarna een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiseres is (met vertraging) verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd en dhr. J.M. Pannekeet.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.1.1 Eiseres is vanaf 1 januari 2007 bij de Belastingdienst werkzaam als ‘groepsfunctionaris C’. Hiervoor was zij werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Hilversum. Na een verhuizing naar Emmen is eiseres op 1 januari 2007 in vaste dienst gekomen bij de belastingdienst.Vanaf februari 2007 is eiseres veelvuldig afwezig geweest in verband met ziekte, maar ook anderszins. Er was sprake van ongeoorloofde afwezigheid vanwege de privé-situatie van eiseres. Hiervoor heeft eiseres haar excuses aangeboden. Vervolgens is de re-integratie na ziekte voortgezet, evenwel niet met succes. Wederom was sprake van ongeoorloofde afwezigheid. Dit heeft geleid tot een strafbesluit van 5 augustus 2008. In dit besluit heeft verweerder als sanctie wegens plichtsverzuim een halve maand salaris ingehouden. In de jaren daarna is in functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken het onderwerp van afwezigheid van eiseres, ongeoorloofd dan wel wegens ziekte, met eiseres besproken. Op 3 maart 2011 heeft verweerder eiseres opnieuw een voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf toegestuurd. Reden hiervoor was het tot twee maal toe door eiseres niet juist invullen van de zogenoemde SAP-registratie (tijdsregistratiesysteem). Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft verweerder eiseres meegedeeld de uitvoering van dit voornemen op te schorten, omdat gebleken was dat eiseres nadien weer de SAP-registratie niet correct had ingevuld. Verweerder heeft aangegeven voornemens te zijn eiseres wegens zeer ernstig plichtsverzuim te straffen met de straf van onvoorwaardelijk ontslag.Eiseres heeft in haar zienswijze erkend dat zij fouten heeft gemaakt bij het registreren van de SAP-tijd. Er was echter geen sprake van opzet om arbeidstijd te stelen. Eiseres heeft aangegeven sinds 2010 te kampen met een depressie. Om haar functioneren te verbeteren heeft zij zelfs een coach ingeschakeld. Eiseres heeft ontkend dat sprake zou zijn van plichtsverzuim, dat een strafontslag rechtvaardigt.Bij besluit van 25 augustus 2011 is eiseres de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Redengevend hiervoor was dat eiseres op haar afdeling verkondigde dat het de schuld van een collega was dat zij (eiseres) nu ontslag kreeg.Bij besluit van 11 januari 2013 heeft verweerder eiseres de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Verweerder heeft in dit besluit, naar aanleiding van het verweer van eiseres dat zij verminderd toerekeningsvatbaar was door ziekte of gebrek (waarbij zij doelde op een depressie), aangegeven dat uit onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige is gebleken dat van ziekte of gebrek op psychiatrisch vlak geen sprake is of is geweest. Bij besluit van 17 december 2014 is aan eiseres wederom de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Aanleiding hiervoor was de gerezen verdenking dat eiseres de systemen van de belastingdienst voor privé doeleinden had gebruikt.

1.2

Bij brief van 21 december 2015 heeft verweerder eiseres het voornemen gestuurd om haar per 1 maart 2016 te ontslaan op grond van onbekwaamheid en ongeschiktheid anders dan door ziels- of lichaamsgebreken. Dit voornemen is opgevolgd door het ontslagbesluit van 22 januari 2016. Hierin heeft verweerder gemotiveerd dat het ontslag van eiseres is gebaseerd op haar veelvuldige afwezigheid, waarbij verweerder over de jaren vanaf 2007 een opsomming heeft gegeven van 33 redenen van afwezigheid. Daar komt bij dat eiseres volgens verweerder haar productie niet haalt. Eiseres vergt, aldus verweerder, al geruime tijd een meer dan normale en buitenproportionele aandacht van meerdere leidinggevenden, waarbij eiseres ook nog geen enkel respect voor haar leidinggevenden toont en geen gevoel voor hiërarchische verhoudingen binnen de belastingdienst heeft.

2. Eiseres heeft in bezwaar naar voren gebracht dat zij lijdt aan de ziekte van Graves, een schildklierziekte. Dit heeft tot veel klachten geleid. Een verklaring van de huisarts van 18 maart 2016 is door eiseres overgelegd. Daarnaast lijdt eiseres aan depressiviteit, zoals blijkt uit een verklaring van een psycholoog van 10 maart 2016. Eiseres heeft aangegeven dat verweerder te weinig rekening heeft gehouden met deze ziekte en met haar persoonlijke omstandigheden. Verweerder had moeten uitzoeken of eiseres niet arbeidsongeschikt is en om die reden is de wettelijke grondslag van het ontslag niet juist, volgens eiseres. Ten tijde van het ontslag was eiseres ziek, zodat ook om die reden het ontslag volgens eiseres onrechtmatig is. 2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het ontslag per 1 maart 2016 gehandhaafd. 3. De rechtbank overweegt als volgt. 3.1 Eiseres heeft erkend dat er gedurende haar dienstverband aanmerkingen zijn geweest op haar functioneren, maar zij heeft bestreden dat dit voldoende zou zijn voor een ontslag. Eiseres heeft aangegeven dat zij de door verweerder in het bestreden besluit vermelde opsomming van redenen van afwezigheid te negatief gekleurd vindt, terwijl verweerder ten onrechte een incident met de buren bij de argumentatie heeft betrokken. Hierdoor is een negatieve beeldvorming van eiseres ontstaan, terwijl het gedragingen betreft die zich uitstrekken over een periode van 9 jaar. Eiseres was zich overigens in de jaren 2014 en 2015 net aan het verbeteren. Van duurzaam disfunctioneren is volgens eiseres dan ook geen sprake. 3.2 Verweerder heeft zich met betrekking tot deze beroepsgrond op het volgende standpunt gesteld. Volgens verweerder geeft eiseres in houding en gedrag blijk van ongeschiktheid voor de functie. Zo is zij veel te weinig aanwezig (van januari tot oktober 2010 200 uur ziek), registreert zij haar aan- en afwezigheid niet altijd correct, is haar werktempo en kwaliteit onder het vereiste niveau en veroorzaakt zij onrust op de werkvloer. Ondanks vele gelegenheden voor verbetering, heeft eiseres haar functioneren niet op het gewenste niveau weten te brengen. Het ontslag is volgens verweerder dan ook terecht. Het feit dat eiseres gedurende de proeftijd van twee jaar na een voorwaardelijk strafontslag van 11 januari 2013, bijna gedurende de gehele periode naar behoren bleek te kunnen functioneren, geeft ook aan dat haar disfunctioneren niet wordt veroorzaakt door een ziekte of gebrek. 3.3. De rechtbank stelt vast dat verweerder het ontslag heeft gebaseerd op artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenrenreglement (ARAR). Ingevolge dit artikel(lid) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem of haar beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. De rechtbank kan op basis van het dossier niet anders dan concluderen dat eiseres een lange geschiedenis heeft (vanaf 2007) van disfunctioneren, althans van functioneren dat ingrijpen door leidinggevenden noodzakelijk maakte. Zij is herhaaldelijk aangesproken op ongeoorloofde afwezigheid, in combinatie met onjuiste registratie in het tijdsregistratiesysteem (het zogenoemde SAP-register). Een eerste disciplinaire maatregel ter zake volgde op 5 augustus 2008. Ook in de jaren daarna is de (ongeoorloofde) afwezigheid van eiseres een steeds terugkerend onderwerp in voortgangsgesprekken met haar geweest. Dit gedrag van eiseres is voor verweerder aanleiding geweest om aan haar een voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag bekend te maken, een voornemen dat door verweerder uiteindelijk -na weging van haar persoonlijke omstandigheden en een medische beoordeling door een verzekeringsarts- is uitgemond in een voorwaardelijk strafontslag. Dit besluit dateert van 11 januari 2013. In de tussentijd heeft verweerder een ontzegging van de toegang tot de gebouwen nodig geacht, een besluit dat was ingegeven door de manier waarop eiseres een of meer collega’s betrok in haar ongenoegen over verweerders besluiten. De proeftijd die aan het besluit van 11 januari 2013 was gekoppeld is geëindigd op 11 januari 2015. Op 18 maart 2015 heeft evenwel al weer een voortgangsgesprek met eiseres plaatsgevonden, waarin aan haar is voorgehouden dat, ondanks eerder gemaakte afspraken, wederom onregelmatigheden zijn geconstateerd ten aanzien van tijdwerkregistratie, agenda en werktijden. Verweerder heeft bij deze gelegenheid ook aangegeven dat het inschakelen van een persoonlijke coach niet lijkt te helpen. Ongewild is verweerder betrokken geraakt in een conflict dat eiseres had met haar buren. Ook in juli, augustus en september 2015 is met eiseres gesproken over haar gedrag, waaruit een patroon blijkt van het niet kunnen scheiden van privé omstandigheden en werk, te laat komen of helemaal niet komen met ziekmeldingen. In oktober 2015 is de bedrijfsarts betrokken bij de afwezigheid van eiseres. Deze zag geen medische grond voor een spoedconsult en adviseerde eiseres met haar leidinggevende te gaan praten. Op 19 november 2015 heeft wederom een incident plaatsgevonden rond het te laat op het werk komen, waarvoor eiseres pas later een verklaring heeft gegeven. De conclusie die verweerder op basis van al deze feiten heeft getrokken, te weten dat eiseres door houding en gedrag ongeschikt is voor haar functie, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, kunnen trekken. De rechtbank is met eiseres van mening dat uit het dossier een negatief beeld van haar functioneren ontstaat, maar anders dan zij in haar beroepsgronden suggereert, is dit beeld gebaseerd op de kale feiten en niet op bewuste sturing van verweerder. Het mag vervelend overgekomen zijn op eiseres dat verweerder haar 33 redenen van afwezigheid heeft voorgehouden, maar zij heeft deze feiten ook niet gemotiveerd kunnen weerleggen. De beroepsgrond van eiseres dat geen sprake is geweest van duurzaam disfunctioneren, wordt dan ook door de rechtbank verworpen. 3.4 De beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar een verbetertraject had moeten aanbieden slaagt, gelet op het vorenstaande, evenmin. Uit het voorgaande blijkt reeds dat verweerder eiseres volop kansen heeft gegeven om haar gedrag te verbeteren en dat zijzelf het is geweest die deze kansen niet heeft benut. De periode van de proeftijd tijdens het voorwaardelijk strafontslag was daarop een positieve uitzondering, maar, zoals uit het voorgaande blijkt, is eiseres na ommekomst van die proeftijd weer in haar oude gedrag teruggevallen. 3.5 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder te weinig oog heeft gehad voor de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Ook hierin kan de rechtbank eiseres niet volgen.Uit het dossier blijkt bepaald niet dat verweerder onverschrokken en met grote haast heeft toegewerkt naar een ontslag van eiseres. Integendeel. Eiseres heeft op dit vlak ook geen andere zaken naar voren gebracht dan de meergenoemde burenruzie en het feit dat zij medische en psychische klachten heeft. Wat er ook zij van de burenruzie, gesteld noch gebleken is dat dit het gedrag van eiseres over een periode van negen jaar gerechtvaardigd in negatieve zin heeft beïnvloed. Ook deze beroepsgrond wordt verworpen door de rechtbank.3.6 Tenslotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of het disfunctioneren van eiseres voortkwam uit ziekte of gebrek. Verweerder had de bedrijfsarts dienaangaande om een oordeel moeten vragen en diens beoordeling had zich dan dienen toe te spitsen op de laatste twee jaar. Verweerder heeft wel verwezen naar de rapportages van de bedrijfsarts, maar deze is niet specifiek gevraagd naar de hiervoor bedoelde causaliteit, aldus eiseres. 3.7 Verweerder heeft daaromtrent allereerst aangegeven dat een vraagstelling aan de bedrijfsarts of een ziekte van (overwegende) invloed is op het kwalitatief functioneren van een ambtenaar, blijkens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, een ongepaste en niet toelaatbare vraag is (ECLI:NL:CRVB:2016:2365). Een bedrijfsarts kan zich aan beantwoording van een dergelijke vraag onttrekken. Eiseres heeft dit standpunt niet bestreden. Verder heeft verweerder betoogd dat geen sprake is van causaal verband of samenhang tussen het disfunctioneren van eiseres en een ziekte of gebrek. 3.8 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen gerede twijfel bestaat dat het disfunctioneren van eiseres geen gevolg is van ziekte of gebrek. De in bezwaar overgelegde verklaring van de huisarts van eiseres d.d. 18 maart 2016 onderbouwt deze samenhang of het causaal verband niet en dat is evenmin het geval bij de in beroep overgelegde verklaring van de psycholoog van 10 maart 2016. Bovendien is in het kader van een voorwaardelijk strafontslag van 11 januari 2013 door een deskundige in het kader van een contra-expertise gerapporteerd. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om dit deskundigenoordeel toe te voegen aan de stukken, maar tegen dit strafbesluit heeft zij geen rechtsmiddel aangewend en evenmin heeft zij dit oordeel anderszins inhoudelijk betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder niet te volgen in diens standpunt dat het gedrag van eiseres haar kan worden toegerekend. Evenmin geven de rapportages van de bedrijfsarts in de periode 2007 tot en met 2015 aanleiding om voormeld causaal verband aan te nemen.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en mr. H.R. Bracht, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature