Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak van brandstichting. Veroordeling bedreiging. Kennelijke leugenachtige verklaring.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/830469-16

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,

thans gedetineerd te Ter Apel, P.I. HvB Ter Apel.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2017.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Tuinenburg, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 28 september 2016 te [pleegplaats] , gemeente [naam] ,

opzettelijk brand heeft gesticht op een of meer plekken (nabij infobalie,

jeugdhonk/recreatieruime, toilet en hal) in gebouw van Asielzoekerscentrum aan

[straatnaam] te [pleegplaats] door open vuur in aanraking te brengen met een of

meer brandbare stoffen,

ten gevolge waarvan in dat gebouw/Asielzoekerscentrum een of meer

prullenbakken en/of een pool(biljart)tafel geheel of gedeeltelijk is/zijn

verbrand, in elk geval brand is ontstaan,

en daarvan gemeen gevaar voor (gebouw en inventaris) van dat

Asielzoekerscentrum, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of

levensgevaar voor bewoners van dat Asielzoekerscentrum, in elk geval

levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk

letsel voor een ander of anderen te duchten was;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 28 september 2016 te [pleegplaats] , gemeente [naam] ,

opzettelijk en wederrechtelijk een of meer prullenbakken en/of een

pool(biljart)tafel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende

aan Asielzoekerscentrum [pleegplaats] en/of Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

(COA), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield

en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.

hij op of omstreeks 28 september 2016 te [pleegplaats] , gemeente [naam] ,

[slachtoffer1] , [slachtoffer2] en/of een of meer andere personen en/of

beveiligingsmedewerker(s) in Asielzoekerscentrum [pleegplaats] heeft bedreigd

met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,

immers heeft verdachte opzettelijk dreigend

- een mes, althans een scherp/puntig voorwerp omhoog gehouden en/of daarmee

gezwaaid en/of getoond aan die [slachtoffer1] en/of die perso(o)n(en) en/of

beveiligingsmedewerker(s), en/of

- ( daarbij/daarna) gezegd: "Ik heb/pak een mes en ga iedereen vermoorden",

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Nietigheid van de dagvaarding

De rechtbank verwerpt het door de raadsman gedane beroep op – partiële – nietigheid van het onder 2 ten laste gelegde feit, voor wat betreft het bestanddeel “en/of een of meer andere personen”. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk beschrijft om welke voorvallen het gaat.

Gelet op het voorgaande in samenhang met de inhoud van het dossier is het voor de rechtbank voldoende duidelijk op welke grondslag zij thans moet beslissen. Voor de verdediging is - mede blijkens het pleidooi van de raadsman - eveneens voldoende duidelijk geweest tegen welke beschuldigingen verdachte zich moest verdedigen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde partieel kan worden bewezen. Hij heeft daartoe met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde brandstichting aangevoerd dat verdachte door bewoners is aangewezen als degene die verantwoordelijk is voor de branden. Drie getuigen hebben hem op of nabij de plaats delict gezien rond het moment van de brandstichting. Weliswaar heeft één van hen zijn bij de politie afgelegde verklaring tegenover de rechter-commissaris genuanceerd, maar hij heeft bij de rechter-commissaris ook verklaard dat hij verdachte wel een poging tot brandstichting in één van de prullenbakken heeft zien doen. Dit gevoegd bij de verklaringen van [naam] en [naam] , inhoudende dat verdachte aan hen heeft toegegeven dat hij de branden heeft gesticht, maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verachte verantwoordelijk is voor de gepleegde brandstichting, waarmee gemeen gevaar voor goederen èn personen is ontstaan.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever met een mes heeft bedreigd zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de ten laste gelegde bewoordingen van verdachte die door drie beveiligingsbeambten zijn waargenomen, heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een bewezenverklaring.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van het eerste feit meer in het bijzonder aangevoerd dat uiteindelijk is gebleken dat niemand heeft gezien wie de branden heeft aangestoken. De in eerste instantie door getuige [naam] voor verdachte belastende verklaring blijkt achteraf niet te kloppen. Bij de rechter-commissaris is immers gebleken dat hij helemaal niet heeft gezien dat verdachte de branden heeft aangestoken maar dat heeft afgeleid uit allerlei omstandigheden, waarvan de meeste ook in strijd met de werkelijkheid bleken. De getuigen [naam] en [naam] hebben evenmin gezien hoe de branden zijn ontstaan. Ten slotte kan ook de “bekentenis” van verdachte niet bijdragen aan het bewijs nu zijn reden voor het afleggen hiervan was gelegen in zijn wens om naar een andere AZC overgeplaatst te worden. Verdachte heeft zijn “bekentenis” ook direct bij de politie herroepen en heeft daarna steeds volhard bij zijn ontkenning.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van gevaarzetting, wat ook tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde moet leiden.

Oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs zal verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris is ondubbelzinnig gebleken dat getuige [naam] , die aanvankelijk als enige heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte de branden had aangestoken, dit niet daadwerkelijk heeft waargenomen maar uit omstandigheden heeft afgeleid dat het verdachte wel moest zijn geweest die de brandjes had gesticht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdenking jegens verdachte niet langer overtuigend wordt gedragen door de bewijsmiddelen in het dossier. De omstandigheid dat verdachte de dag na de branden tegenover twee medewerkers van het COA heeft gezegd dat hij voor de brandstichting verantwoordelijk was, maakt dit niet anders, nu niet onaannemelijk is dat verdachte voor deze bekentenis een andere beweegreden heeft gehad dan de waarheid bekend te maken.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een schriftelijk stuk, te weten een “Specifiek rapport”, nr. 38, van beveiligingsbeambte [naam] in dienst van [bedrijf] d.d. 28 september 2016, als bijlage gevoegd bij een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 september 2016, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier met nummer 2016277998 d.d. 8 december 2016, inhoudende als relatering van [naam] voornoemd:

In de nacht van 27 op 28 september 2016 omstreeks 02:00 uur was ik samen met mijn collega’s [naam] en [naam] op ronde toen we een persoon zagen lopen die zich verdacht gedroeg. Dit betrof de bewoner [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteland] . We hebben getracht hem te volgen, maar raakten hem bij de centrale hal kwijt. Bewoners, die hem ook verdacht vonden, gaven aan dat hij in het C-gebouw de trap op was gegaan. Toen wij op de tweede etage aankwamen zagen we [verdachte] weer naar beneden lopen. We werden daar aangesproken door een andere bewoner, genaamd [slachtoffer1] . Hij gaf aan dat de persoon die zich verdacht gedroeg een mes had.

Omstreeks 02:55 uur liepen collega's [naam] en [naam] op hun ronde en zagen dat [verdachte] zich ontkleedde en tegen afval containers stond te trappen. [verdachte] riep dat hij een mes ging pakken en iedereen zou vermoorden. [naam] en [naam] hebben de later ter plaatste gearriveerde agenten aangegeven waar [verdachte] zich bevond. [verdachte] is vervolgens door de agenten aangehouden.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 29 september 2016, opgenomen op pagina 21-23 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1]:

Ik woon in een AZC te [pleegplaats] . Mijn kamer heeft nummer [nummer] .

In de nacht van woensdag 28 oktober 2016, omstreeks 02.00 uur, was ik op het toilet. Dit toilet bevindt zich op de hal. Toen ik de deur opende om het toilet te verlaten stond voor mij een man op blote voeten en hij had een mes in zijn linkerhand. Hij had het mes omhoog en stond voor mij. Ik kon geen kant uit. Ik ben gaan schreeuwen.

Ik ben vervolgens door de beveiliging in de receptie gezet om mij te beschermen. Terwijl ik daar zat, zag ik dat de man die eerdere met het mes in een dreigende houding tegenover mij stond, nu hard stond te schreeuwen en tegen zaken in het AZC trapte.

De man die voor mij stond met het mes, heeft een blind oog. Je zag dat het oog grijs wit was.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 7 november 2016, opgenomen op pagina 26-27 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam]:

Aan een van de ogen van de man die ik op blote voeten heb zien rennen, mankeert iets. Hij lijkt blind aan een oog of hij ziet ermee slecht. De man liep vlak langs ons. Hij had een mes bij zich.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 28-29 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring [naam]:

Dezelfde nacht als dat er brand was gesticht in het AZC te [pleegplaats] vertelde een man, Irakees, woonde op [nummer] , me dat hij net was bedreigd door een Marokkaanse man die een mes bij zich had.

De man is opgepakt en korte tijd later weer vrijgelaten. Daarop zijn wij door deze man met een mes bedreigd, weer op het terrein van het AZC. Zijn vrienden hebben ervoor gezorgd dat hij wegging. Ze hebben hem naar een kamer gebracht waar weer later de politie ook weer was en hem opgepakt heeft. Hij werd weer opgepakt omdat hij gezien was met een mes. Ik vond het ook bedreigend dat hij daar met een mes stond te schelden.

De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Zij baseert haar overtuiging dat de verdachte dit feit heeft begaan niet alleen op de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen, maar ook op de kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte, door hem afgelegd om de waarheid te bemantelen. De verdachte heeft immers zowel tegenover de politie als tegenover de rechtbank verklaard dat hij weer is gaan slapen nadat de brand was geblust en daarna niet meer wakker is geweest. Dat dit niet overeenkomt met de werkelijkheid blijkt uit het feit dat verdachte ruim een uur nadat de vanwege de brandstichting ter plaatse gearriveerde politie weer was vertrokken (dat was rond 01.00 uur) door de beveiliging in de gangen van het AZC werd gesignaleerd. Verdachte was op dat moment op blote voeten en gedroeg zich verdacht. Omdat de beveiligers er door bewoners op waren geattendeerd dat verdachte ook een mes bij zich had, hebben zij wederom de politie gewaarschuwd. Deze hebben, nadat zij ter plaatse waren verschenen, verdachte vervolgens gefouilleerd en zijn, omdat zij geen mes bij hem aantroffen onverrichter zake weer vertrokken. Niet lang daarna rond 02.55 uur zagen de beveiligingsbeambten verdachte wederom in de gangen van het AZC waar hij zich begon te ontkleden om vervolgens tegen afvalcontainers aan te gaan trappen. De beveiligingsbeambten hebben verdachte vervolgens horen zeggen dat hij een mes wilde pakken en iedereen wilde vermoorden. Op aanwijzen van de beveiligingsbeambten is verdachte vervolgens door de wederom ter plaatse gekomen politie aangehouden en door hen ter beoordeling door een GGD-arts meegenomen naar het politiebureau.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht derhalve het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 28 september 2016 te [pleegplaats] , gemeente [naam] , [slachtoffer1] en andere personen in Asielzoekerscentrum [pleegplaats] heeft bedreigd

met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend

- een mes omhoog gehouden en getoond aan die [slachtoffer1] en

- gezegd: "Ik pak een mes en ga iedereen vermoorden".

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Hij heeft daarbij in strafverminderende zin rekening gehouden met het feit dat, hoewel er gemeen gevaar voor personen te duchten is geweest en de richtlijnen in zo’n geval een vrijheidsstraf van 24 maanden voorschrijven, de schade uiteindelijk beperkt is gebleken.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om verdachte, gelet op de door hem bepleite vrijspraken, bij uitspraak onmiddellijk in vrijheid te stellen

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich in het AZC waar hij verbleef meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging. In eerste instantie door een steekwapen te tonen aan een andere bewoner van dit centrum. En vervolgens door in de gangen dan wel in de hal van het AZC half ontkleed en nadat hij agressief tegen afvalcontainers had lopen aantrappen, te roepen dat hij een mes zou gaan pakken en iedereen zou gaan vermoorden.

Met dit handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat mensen in hun leefomgeving zouden moeten ervaren, in het bijzonder in een AZC, waar veel mensen (waaronder kinderen) woonachtig zijn die juist voor onveiligheid gevlucht zijn. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat dit heeft plaatsgevonden gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.

De rechtbank heeft verder meegewogen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, zich in het najaar van 2016 twee maal schuldig heeft gemaakt aan straatschenderij waarvoor hij een strafbeschikking heeft ontvangen.

Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

Omdat verdachte op de dag van deze uitspraak reeds voor langere duur in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de duur van de door de rechtbank op te leggen vrijheidsstraf, zal de rechtbank de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte gelasten onder opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)

Namens het COA heeft [naam] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.000,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering vanwege het gebrek aan nadere onderbouwing.

Standpunt van de verdediging

Primair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het aan de vordering ten grondslag gelegde feit, zodat die vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en ook om die reden moet worden afgewezen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

[slachtoffer1]

heeft zich bij de behandeling ter terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 400,-- ter vergoeding van immateriële schade.

Standpunt van de officier van justitie

Omdat de officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan moet worden vrijgesproken, is hij van mening dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen.

Standpunt van de verdediging

Primair heeft de raadsman aangevoerd dat er een vrijspraak voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan moet volgen en de vordering van de benadeelde partij dan ook moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering volstrekt onvoldoende is onderbouwd en ook om die reden moet worden afgewezen.

Oordeel van de rechtbank

De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateri ële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst en/of schrik vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek . Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.

Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.

Ten aanzien van feit 1:

Bepaalt dat de benadeelde partij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Ten aanzien van feit 2:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] af.

Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. A. Fokkema en

mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. K.A. de Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 mei 2017.

Mr. Fokkema en mr. Nolta zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Zie de verklaring van verdachte d.d. 1 december 2016 op p. 39 van genoemd dossier.

Zie het naar wettelijk voorschrift opgemaakt stam proces-verbaal d.d. 8 december 2016, op pagina 2 van voornoemd dossier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature