Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Erfrecht. Afwikkeling nalatenschap.

Uitkering uit levensverzekering,

quasi-legaat?

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: C/17/139199 / HA ZA 15-1

Vonnis van 2 maart 2016

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen: [eiseres] ,

eiseres in conventie,

gedaagde in reconventie,

advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudende te [woonplaats] ,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen: [gedaagde] ,

gedaagde in conventie.

eiseres in reconventie,

advocaat: mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum.

Procesverloop

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het vonnis in het incident van 18 maart 2015;

- het tussenvonnis van 13 mei 2015;

- de akte wijziging/vermeerdering eis in reconventie;

- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie;

- de akte houdende nadere reactie op akte wijziging van eis in conventie;

- het proces-verbaal van de op 28 augustus 2015 gehouden comparitie van partijen;

- de akte nadere uitlatingen na comparitie zijdens [eiseres] ;

de antwoordakte nadere uitlating na comparitie zijdens [gedaagde] ;

de akte nadere uitlatingen zijdens [eiseres] .

1.1. Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

Motivering

2. De rechtbank neemt hier over hetgeen in de vonnissen van 18 maart 2015 en 13 mei 2015 reeds is overwogen.

Het geschil in conventie

3. [eiseres] vordert -na eiswijziging- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Primair

a. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van

€ 234.022,04, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.

Subsidiair

b. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van

€ 133.049,54, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.

Voor zowel primair als subsidiair

c. [eiseres] -in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van haar vader- te machtigen tot tegeldemaking van het beleggingsdepot bij de ASR Bank (rekeningnummer [xx] ) en [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking daaraan, teneinde de schuld uit hoofde van de rentekredietovereenkomst bij Credivance N.V. (contract nummer [xx] ) af te lossen alsmede [eiseres] te machtigen om het aan [gedaagde] toekomende deel van hetgeen resteert na aflossing van de schuld te verrekenen met de vorderingen die [eiseres] heeft op [gedaagde] .

d. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en (voor het geval voldoening niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van [gedaagde] in de nakosten van

€ 131,00 dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsvindt van

€ 199,00.

3.1. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen het gevorderde.

Het geschil in reconventie

4. [gedaagde] vordert voorwaardelijk -na eiswijziging- bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad

[eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen de somma van € 31.779,85 althans

€ 25.142,85 althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.

4.1. [eiseres] heeft verweer gevoerd.

De beoordeling

in conventie

Algemeen

5. [eiseres] treedt, zoals zij in de dagvaarding uitdrukkelijk verklaart, in deze procedure op in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van haar vader. Dit is van invloed op de beoordeling van haar vorderingen.

primair a. en subsidiair b.

6. Van het primair onder a. en subsidiair onder b. door [eiseres] gevorderde maken onder meer deel uit een bedrag van € 85.000,00 en een bedrag van € 5.343,67.

6.1.

Op het gevorderde brengt [eiseres] (zowel primair onder a. als subsidiair onder b.) in mindering een verrekenpost van € 6.321,63 ter zake van volgens haar door [gedaagde] betaalde, althans aan [gedaagde] toekomende bedragen (aangeduid met: betaling WOZ:

€ 1.752,07; verdeling roerende zaken: € 4.245,22; termijnen krediet: € 324,34).

6.1.1.

Tijdens de procedure heeft [eiseres] erkend dat voormeld bedrag van € 4.245,22 moet worden opgehoogd met een bedrag van € 150,00 (zijnde de aanvankelijk door haar betwiste post inzake de kattenspullen) tot € 4.395,22. Verder heeft [eiseres] tijdens de procedure kenbaar gemaakt dat zij bij nader inzien slechts aanspraak kan maken op de helft van € 85.000,00, ofwel op € 42.500,00. Zij heeft echter niet in verband met één en ander haar vorderingen aangepast.

6.2.

Voorts maakt van de primaire vordering deel uit een bedrag van € 150.000,00 en van de subsidiaire vordering -in plaats van voormeld bedrag- een bedrag van € 49.027,50.

Het deel van het gevorderde groot € 85.000,00

7. Wat betreft voormeld bedrag van € 85.000,00 rusten de vorderingen van [eiseres] op haar stelling dat haar vader in februari 2003, enkele dagen nadat hij en [gedaagde] ten behoeve van de aanschaf van de woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] (hierna: de woning) een hypothecaire geldlening van € 444.000,00 hadden afgesloten, op deze lening uit eigen geld een bedrag van € 85.000,00 heeft afgelost. Dit bedrag van € 85.000,00 was afkomstig uit de opbrengst van de voormalige, omstreeks dezelfde tijd verkochte woning van haar vader.

[eiseres] wijst erop dat in het door haar vader en [gedaagde] gesloten samenlevingscontract onder 6.4. is bepaald:

“Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom in de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van de overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.”

In verband hiermee vordert [eiseres] een bedrag van € 85.000,00.

7.1.

De rechtbank overweegt aangaande voormeld bedrag van € 85.000,00 in de eerste plaats dat het verweer van [gedaagde] doel treft, dat het hier niet kan gaan om een uitgave waarop de hiervoor aangehaalde bepaling uit het samenlevingscontract ziet, nu die bepaling, gelet op de bewoording daarvan, betrekking heeft op toekomstige uitgaven, terwijl het samenlevingscontract dateert van 26 mei 2004 en dus van latere datum is dan de datum waarop genoemd bedrag van € 85.000,00 is betaald. Daarbij neemt de rechtbank mede aanmerking dat deze door [gedaagde] gegeven uitleg van voormelde bepaling door [eiseres] niet is weersproken. Afgezien daarvan wordt door [gedaagde] betwist dat de vader van [eiseres] met genoemd bedrag een aandeel in de koopsom en de kosten heeft betaald als bedoeld in gemelde bepaling. Zij stelt dat daarmee een aan de hypotheek gekoppelde beleggingsportefeuille is bekostigd middels een (aanvangs)storting van circa € 70.000,00 en dat daarmee voorts een bijstorting van omstreeks € 15.000,00 in het bouwdepot (voor verbouwing van de woning) is verricht.

7.2.

Met betrekking tot de door [eiseres] subsidiair naar voren gebrachte opvatting dat ook zonder de samenlevingsovereenkomst een vordering op [gedaagde] zou zijn ontstaan, omdat zij door het feit dat de vader van [eiseres] € 85.000,00 aan eigen geld in de gezamenlijke woning heeft gestoken zou zijn verrijkt, overweegt de rechtbank dat -aangenomen dat [gedaagde] daardoor inderdaad is verrijkt- dit enkele feit geen grondslag voor een vordering jegens [gedaagde] oplevert. In het bijzonder is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat het hier gaat om een ongerechtvaardigde verrijking.

7.3.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door [eiseres] primair onder a. en subsidiair onder b. gevorderde wat betreft de component die ziet op voormelde, door de vader van [eiseres] in februari 2003 gepleegde investering van € 85.000,00 niet toewijsbaar is, als betwist en onvoldoende onderbouwd.

Het deel van het gevorderde groot € 5.343,67

8. [eiseres] stelt voorts een bedrag van € 5.343,67 te vorderen te hebben in verband met door haar betaalde lasten van de woning. [gedaagde] betwist niet dat [eiseres] voormeld bedrag heeft betaald, maar stelt dat zij slechts de helft daarvan dient te dragen, nu zij slechts voor de helft gerechtigd is tot de woning.

8.1.

Nu de woning voor de helft deel uitmaakt van de door [eiseres] beneficiair aanvaarde nalatenschap van haar vader, ten aanzien waarvan [eiseres] optreedt als vereffenaar, en [gedaagde] gerechtigd is tot de andere helft, moet naar het oordeel van de rechtbank uitgangspunt zijn dat bedoelde nalatenschap en [gedaagde] elk de helft van de aan de woning verbonden kosten dienen te dragen. Gelet hierop acht de rechtbank van de ter zake door [eiseres] opgevoerde post slechts de helft, ofwel een bedrag van € 2.671,84, toewijsbaar.

primair onder a.

De uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering ad € 150.000,00 (primair)

9. Op grond van een daartoe door de vader van [eiseres] ten gunste van [gedaagde] afgesloten overlijdensrisicoverzekering is aan [gedaagde] na het overlijden van de vader van [eiseres] een bedrag uitgekeerd van € 150.000,00. Het primair onder a. gevorderde strekt (mede) tot betaling van dit bedrag aan [eiseres] .

9.1.

[eiseres] legt aan het primair onder a. gevorderde haar stelling ten grondslag dat de begunstiging onder nummer 1 op het polisblad van de overlijdensrisicoverzekering, ten behoeve van [gedaagde] , is komen te vervallen, omdat reeds voor het overlijden van haar vader de relatie tussen hem en [gedaagde] was beëindigd. Door dit laatste is namelijk, zo meent [eiseres] , de ratio van deze begunstiging -te weten: om [gedaagde] als partner verzorgd achter te laten- komen te vervallen. Daardoor is de begunstiging onder nummer 2 op het polisblad van toepassing, ofwel de begunstiging ten behoeve van [eiseres] . [eiseres] verwijst in deze onder meer naar jurisprudentie (HR 31 januari 1997, NJ 1998/327).

9.2.

Voormelde stelling is door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist. Zij wijst erop dat zij en de vader van [eiseres] er ten tijde van hun uiteengaan bewust voor hebben gekozen om de overlijdensrisicoverzekering nog een tijdje te handhaven, namelijk zolang de woning nog te koop zou staan. Zij merkt hierbij op dat het ging om een bewuste en zakelijke keuze in verband met de aanzienlijke financiële risico's die kleefden aan dit gemeenschappelijke goed.

9.3.

De rechtbank overweegt ten deze in de eerste plaats dat de aanspraak die [eiseres] meent te hebben op de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering -voor zover aan de orde- geen aanspraak van de nalatenschap betreft, maar een aanspraak van [eiseres] in privé, aangezien het recht op de uitkering rechtstreeks aan haar -en niet aan de nalatenschap van haar vader- zou toevallen, wanneer zou komen vast te staan dat de begunstiging op de polis op de door haar voorgestane wijze zou moeten worden gewijzigd. [eiseres] treedt echter in deze procedure slechts op als vereffenaar van de nalatenschap van haar vader en kan in die hoedanigheid bezwaarlijk (mede) een privé vordering instellen.

10. De rechtbank vindt niettemin ruimte voor een meer inhoudelijke beoordeling van dit gedeelte van het gevorderde, zulks met het oog op het subsidiair onder b. gevorderde (waarbij onder meer de legitieme portie aan de orde komt). [eiseres] heeft namelijk een voorwaardelijk beroep op haar legitieme portie heeft gedaan en daarbij als voorwaarde gesteld dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres] ten aanzien van de (uitleg van) de polis afwijst. Gelet hierop is er aanleiding voor bespreking van de door [eiseres] voorgestane uitleg van de polis.

10.1.

Met betrekking tot de primaire stelling van [eiseres] dat de begunstiging ten behoeve van [gedaagde] is vervallen, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat genoemd arrest, waarin een in een testament opgenomen begunstiging van een ex-echtgenote aan de orde was, naar haar oordeel te weinig raakvlakken met de onderhavige kwestie vertoont om thans als leidraad te kunnen dienen.

10.2.

Voor zover niettemin -in de lijn van genoemde arrest- gekeken zou worden naar de omstandigheden die de vader van [eiseres] bij het sluiten van voormelde verzekering heeft willen regelen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de vader van [eiseres] de verzekering enkel heeft afgesloten om [gedaagde] als partner verzorgd achter te laten (ter nakoming van een natuurlijke verbintenis). Het gaat hier namelijk om een door de vader van [eiseres] gelijktijdig met [gedaagde] -beiden als verzekeringnemers- op

1 september 2010 onder één polisnummer getekende overeenkomst, waarin zij beiden ten gunste van de ander overlijdensrisicoverzekeringen hebben afgesloten, aldus over en weer het financieel risico afdekkend dat school in de mogelijkheid dat de ander zou overlijden. Gelet hierop moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat voor beide verzekeringnemers -voor zover hier van belang: voor de vader van [eiseres] - het feit dat met de polis (ook) het eigen risico in verband met het mogelijke overlijden van de ander werd afgedekt (mede) een argument voor het aangaan van de verzekering is geweest.

10.3.

De stelling van [eiseres] dat haar vader de overlijdensrisicoverzekering slechts heeft afgesloten om [gedaagde] als partner verzorgd achter te laten (ter nakoming van een natuurlijke verbintenis) acht de rechtbank dan ook niet houdbaar en reeds hierom evenmin de conclusie van [eiseres] dat de in de polis opgenomen begunstiging van [gedaagde] geen rechtsgevolg heeft wegens het uiteengaan van haar vader en [gedaagde] tijdens het leven van haar vader.

10.4.

In verband hiermee acht de rechtbank niet relevant wat de vader van [eiseres] en [gedaagde] bij hun uiteengaan al dan niet met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering hebben afgesproken of van plan waren. Hetgeen ter zake over en weer naar voren is gebracht laat de rechtbank dan ook buiten bespreking.

10.4.1.

Ditzelfde geldt voor de daarmee verband houdende, door [eiseres] naar voren gebrachte stelling, dat indien door haar vader en [gedaagde] de afspraak zou zijn gemaakt dat wanneer de één zou overlijden de ander -in dit geval [gedaagde] - de kosten van de woning op zich zou nemen, dit dan moet worden gezien als een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat [gedaagde] ofwel geen aanspraak meer kan maken op de uitkering uit de polis ofwel alle kosten van de woning op zich moet nemen. Daartoe overweegt de rechtbank dat van een dergelijke afspraak/ontbindende voorwaarde uit de verzekeringspolis noch anderszins is gebleken. In het bijzonder blijkt daarvan ook niet uit hetgeen [gedaagde] ter zake naar voren heeft gebracht. In ieder geval brengt het gegeven dat de overlijdensrisicoverzekering is aangegaan met het oog op de aan de woning klevende kosten op zich niet mee dat [gedaagde] daardoor de verplichting heeft gekregen uit de door haar uit die verzekering ontvangen uitkering thans bedoelde kosten te voldoen.

11. Het hiervoor in de rechtsoverwegingen 6. tot en met 9.3. overwogene leidt tot de conclusie dat [eiseres] van de aan haar zijde opgevoerde posten slechts aanspraak kan maken op een bedrag van € 2.671,84 (zie r.o. 7.1.), maar dat [gedaagde] daarop in ieder geval

-aangezien [eiseres] dit heeft erkend- een hoger bedrag, namelijk een bedrag van € 6.471,63 in mindering kan brengen (zie r.o. 6.1. en 6.1.1.), zodat per saldo aan de zijde van [eiseres] niets te vorderen resteert.

11.1.

Dit leidt tot afwijzing van het primair onder a. gevorderde.

subsidiair onder b.

12. Nu de rechtbank [eiseres] niet volgt in de door haar gehuldigde opvatting dat de in de polis opgenomen begunstiging van [gedaagde] geen rechtsgevolg heeft, wordt voldaan aan de voorwaarde die [eiseres] heeft verbonden aan het door haar gedane voorwaardelijke beroep op haar legitieme portie. Hierop ziet haar subsidiaire vordering.

De uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering ad € 150.000,00 (subsidiair)

13. Het subsidiair onder b. gevorderde strekt tot betaling van een legitimair tekort van

€ 49.027,50, welk laatste bedrag door [eiseres] is berekend met inachtneming van voormelde uitkering, die door haar (subsidiair) wordt aangemerkt als een uitkering uit een sommenverzekering die geldt als een gift, zoals bedoeld in artikel 4:126 lid 2 BW .

14. In het hiervoor onder 10.2. neergelegde oordeel dat de overlijdensrisicoverzekering (mede) uit eigenbelang door de vader van [eiseres] is aangegaan, ligt tevens het oordeel van de rechtbank besloten dat bedoelde verzekering niet enkel is afgesloten uit vrijgevigheid jegens [gedaagde] . Gelet hierop kan de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering niet gelden als een gift uit een sommenverzekering, zoals bedoeld in artikel 4:126 lid 2 sub b BW. Nu genoemde uitkering geen voor inkorting vatbare gift aan [gedaagde] is, komt hieraan voor de berekening van de legitimaire massa geen betekenis toe. Dit brengt uiteraard ook mee dat [eiseres] ter zake van haar legitieme portie geen vordering op [gedaagde] heeft.

14.1.

Voor het overige zijn naar het oordeel van de rechtbank te weinig (voldoende toegelichte) gegevens aangedragen voor de berekening van de legitimaire massa en -aan de hand daarvan- de legitieme portie van [eiseres] .

15. Het hiervoor onder 6. tot en met 8.1., 14. en 14.1. overwogene leidt tot de conclusie dat het subsidiair onder b. gevorderde eveneens niet toewijsbaar is, mede nu na de door [eiseres] voorgestelde verrekening aan haar zijde niets te vorderen resteert.

primair en subsidiair onder c.

16. Het eerste deel van het primair en subsidiair onder c. gevorderde strekt tot machtiging tot tegeldemaking als bedoeld in artikel 3:174 BW van een gemeenschappelijk goed -het beleggingsdepot bij de ASR bank- uit de gemeenschap waarin de nalatenschap van de vader van [eiseres] naast [gedaagde] deelgerechtigd is, zulks ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van die gemeenschap komende schuld -de schuld uit hoofde van de rentekredietovereenkomst bij Credivance N.V.- . Ter toelichting heeft [eiseres] erop gewezen dat zolang voormelde schuld niet is afgelost de daaraan verbonden kosten nodeloos blijven oplopen, terwijl de boedel verder ook geen middelen meer heeft om die kosten te dragen. [gedaagde] heeft de vordering (inhoudelijk) niet betwist.

16.1.

Naar het oordeel van de rechtbank ligt in het voorgaande voldoende grond besloten voor toewijzing van de gevorderde machtiging tot tegeldemaking, evenals voor toewijzing van de vordering tot veroordeling van [gedaagde] om hieraan mee te werken.

16.2.

Opgemerkt zij dat artikel 4:222 BW , waarbij is bepaald dat gedurende de vereffening (onder meer) artikel 3:174 BW geen toepassing vindt, hier geen werking heeft. Weliswaar is de vereffening van nalatenschap van de vader van [eiseres] nog niet voltooid, maar de gevraagde machtiging tot tegeldemaking moet naar het oordeel van de rechtbank worden geacht slechts betrekking te hebben op de -niet aan vereffening onderworpen- gemeenschap waarvan [gedaagde] en de nalatenschap van de vader van [eiseres] deelgenoten zijn.

16.3.

Voor machtiging van [eiseres] om hetgeen na aflossing van de schuld resteert te verrekenen met de vorderingen die zij op [gedaagde] heeft, is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte, reeds omdat, zoals hiervoor overwogen, [eiseres] niets van [gedaagde] te vorderen heeft. Het hierop ziende deel van het primair en subsidiair onder c. gevorderde zal dan ook worden afgewezen.

Slotsom

17. De vordering van [eiseres] strekkende tot machtiging tot tegeldemaking van het beleggingsdepot bij de ASR bank ten behoeve van de voldoening van de schuld uit hoofde van de rentekredietovereenkomst bij Credivance N.V. moet worden toegewezen. De overige vorderingen moeten worden afgewezen.

De proceskosten (primair en subsidiair onder d.)

18. De rechtbank vindt aanleiding om ondanks de uitkomst van de procedure de proceskosten aldus te compenseren dat elk der partijen de eigen kosten draagt, gelet op de erfrechtelijke aspecten van de zaak en de aard van het geschil.

in reconventie

Algemeen

19. Aan haar voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering verbindt [gedaagde] -zo begrijpt de rechtbank- de voorwaarde dat in conventie haar beroep op verrekening niet slaagt. Nu in conventie haar beroep op verrekening slechts ten dele is gevolgd is genoemde voorwaarde naar het oordeel van de rechtbank vervuld, zodat thans het in reconventie gevorderde ter beoordeling voorligt.

20. De vordering van [gedaagde] , van in totaal € 31.779,85, is opgebouwd uit meerdere bedragen, die de rechtbank hierna zal bespreken. Daarbij verdient opmerking dat de optelling van bedoelde bedragen resulteert in een bedrag van € 30.779,85, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat laatstgenoemd bedrag het bedrag is dat [gedaagde] feitelijk wenst te vorderen en dat het eerst genoemd bedrag is gebaseerd op een rekenfout.

De post "vordering inboedel"

21. [gedaagde] vordert van [eiseres] een bedrag van € 4.395,22 ter zake van de inmiddels verdeelde inboedel, welk bedrag door [eiseres] niet is betwist, zodat dit deel van het gevorderde kan worden toegewezen.

De post "overige kosten"

22. Daarnaast vordert [gedaagde] aan overige kosten een bedrag van € 5.280,76 ter zake van de helft van de door haar betaalde lasten in verband met de woning en de schuld bij Credivance N.V. Deze post is door haar gespecificeerd en -mede naar aanleiding van de betwisting van [eiseres] - uitvoerig met stukken onderbouwd. Weliswaar heeft [eiseres] hierop te kennen gegeven dat zij nog steeds (onder meer) de ter betwisting van de post "overige kosten" door haar aangevoerde argumenten handhaaft, maar zij heeft daarbij niet duidelijk gemaakt waar volgens haar de door [gedaagde] gegeven (nadere) schriftelijke onderbouwing mank gaat. Dit geldt ook ten aanzien van de kosten van de onkruidverdelger en van de benzine voor de grasmaaier, gebruikt voor het onderhoud van de tuin, terwijl in ieder geval van dergelijke kosten niet valt in te zien waarom deze, zoals [eiseres] lijkt te betogen, niet zouden moeten worden gerekend tot de aan de woning verbonden, door beide partijen gelijkelijk te dragen lasten.

22.1.

Zoals hierboven onder 10.4.1. reeds opgemerkt houdt het feit dat [gedaagde] een uitkering van € 150.000,00 uit de overlijdensrisicoverzekering van de vader van [eiseres] heeft ontvangen -anders dan [eiseres] betoogt- niet in dat zij "dus" gehouden is om de kosten van de woning te dragen.

22.2.

Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank genoemd bedrag van € 5.280,76 in het licht van de gegeven onderbouwing onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat dit deel van het gevorderde toewijsbaar is.

De post "werkzaamheden"

23. Verder voert [gedaagde] een bedrag op van € 2.925,00 ter zake van door haar verrichte werkzaamheden, waarbij ze uit gaat van een vergoeding per uur van € 15,00. Dit deel van de vordering wordt door [eiseres] betwist.

23.1.

Naar het oordeel van de rechtbank levert de omstandigheid dat [gedaagde] werkzaamheden ten behoeve van de onverdeeldheid heeft verricht geen basis op voor toekenning van een beloning, reeds omdat daaraan geen overeenkomst van die strekking ten grondslag ligt. Verder kan uit het feit dat zij werkzaamheden als bedoeld heeft verricht hooguit worden opgemaakt dat zij aldus extra kosten heeft voorkomen. [gedaagde] kan dan ook niet met succes een beloning voor haar werkzaamheden vorderen.

De door de belastingdienst op de ervenrekening gestorte teruggave

24. Ten slotte vordert [gedaagde] nog een bedrag van € 5.637,00. Dit betreft een haar toekomend bedrag dat door de belastingdienst op de ervenrekening is gestort. De verschuldigdheid van genoemd bedrag wordt door [eiseres] erkend.

De post inzake het beleggingsdepot (ASR) en de kredietschuld (Credivance)

25. Van het door [gedaagde] gevorderde maakt voorts deel een bedrag van € 12.541,87, welk bedrag zij heeft berekend door op de waarde van het beleggingsdepot bij de ASR bank de schuld bij Credivance N.V. in mindering te brengen en het resultaat daarvan vervolgens te delen door twee. Het gaat hier om bestanddelen van de onverdeeldheid. Zolang echter nog geen verdeling heeft plaatsgevonden, terwijl ook niet op voorhand duidelijk is welke consequenties een eventuele verdeling voor partijen zou hebben, staat dit naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan het instellen van een vordering, gebaseerd op (vermeende) rechten en plichten van partijen inzake bedoelde onverdeeldheid. Voor zover [gedaagde] haar vordering mede berekent aan de hand van bedoelde rechten kan zij daarin dan ook niet worden gevolgd, zodat slechts de in de vorige overwegingen reeds genoemde posten aan de orde zijn. Met inachtneming hiervan zal hetgeen ten aanzien van voornoemd beleggingsdepot en voornoemde schuld over en weer naar voren is gebracht verder buiten bespreking worden gelaten.

De wettelijke rente

26. [gedaagde] heeft mede gevorderd [eiseres] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en [eiseres] heeft hiertegen geen (inhoudelijk) verweer gevoerd. Dit deel van het gevorderde behoort naar het oordeel van de rechtbank te worden toegewezen. [gedaagde] heeft evenwel geen ingangsdatum genoemd. Gelet hierop zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de datum waarop [gedaagde] haar akte wijziging/vermeerdering eis in reconventie heeft genomen. Deswege zal de rechtbank 28 augustus 2015 aanwijzen als ingangsdatum van de toe te wijzen wettelijke rente

Slotsom

27. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat [gedaagde] in totaal een vordering heeft € 15.312,98. Van deze vordering is in conventie reeds een bedrag verrekend van € 2.671,84. Gelet hierop heeft [gedaagde] van [eiseres] (in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van haar vader) thans nog te vorderen een bedrag van

€ 12.641,14, zodat het door haar gevorderde tot dit bedrag zal worden toegewezen, onder afwijzing van het meerdere.

Proceskosten

28. De rechtbank vindt aanleiding om ondanks de uitkomst van de procedure de proceskosten aldus te compenseren dat elk der partijen de eigen kosten draagt, gelet op de erfrechtelijke aspecten van de zaak en de aard van het geschil.

De beslissing

De rechtbank:

in conventie

machtigt [eiseres] -in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van haar vader- tot tegeldemaking van het beleggingsdepot bij de ASR Bank met rekeningnummer [xx] teneinde de schuld uit hoofde van de rentekredietovereenkomst bij Credivance N.V. met contractnummer [xx] af te lossen;

veroordeelt [gedaagde] mee te werken aan voormelde tegeldemaking;

verklaart dit vonnis wat betreft voormelde machtiging en veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af;

compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt;

in reconventie

veroordeelt [eiseres] in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van haar vader, [naam] , geboren te [woonplaats] op [datum] 1965, overleden te [woonplaats] op [datum] 2013 laatst gewoond hebbende te [woonplaats] aan de [straatnaam] ,

tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag groot € 12.641,14 (zegge: twaalfduizendzeshonderdeenenveertig euro en veertien cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;

verklaart dit vonnis wat betreft voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten aldus, dat elk der partijen de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, rechter, en in het openbaar uitgesproken op

2 maart 2016.

c: 18


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature