Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

PW. Maatregel vanwege onverantwoord snel interen op vermogen. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht en ontoereikend gemotiveerd of en, zo ja, in welke mate sprake was van tekortschietend besef tav besteding vermogen. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen en daarbij ook de invulling van het begrip ‘dringende reden gelet op bijzondere omstandigheden’ uit artikel 18, tiende lid van de PW nader te bezien, gelet op de verruimde uitleg van dit begrip.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 24/25

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering.

1.1.

Met het besluit van 27 juni 2023 heeft verweerder met ingang van 1 mei 2023 een uitkering grond van de Participatiewet (Pw) toegekend en een maatregel opgelegd van 20% gedurende 18 maanden.

1.2.

Met het bestreden besluit van 24 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn besluit gebleven.

1.3.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de bewindvoerder van eiser. Verweerder is, zonder afbericht, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft in oktober 2021 een schenking ontvangen van € 255.000,00. De bijstandsuitkering die eiser op dat moment ontving is daarop beëindigd. Eiser heeft met dit vermogen een bedrijf en aandelen gekocht. Daarnaast heeft hij voor zichzelf en zijn ex-partner in het buitenland privé-uitgaven gedaan. Eiser heeft het bedrijf met verlies terug verkocht en daarbij een deel van het restantbedrag kwijtgescholden. De aandelen heeft hij met verlies weer verkocht. Eiser staat onder bewind vanaf februari 2023.

3. Eiser heeft zich bij verweerder op 12 juli 2022, 31 augustus 2022, 1 november 2022, 2 januari 2023 en 27 februari 2023 weer gemeld voor een bijstandsuitkering. Die aanvragen zijn of niet doorgezet, niet behandeld of afgewezen. Tegen de afwijzing van de aanvraag van 27 februari 2023, vanwege het niet nakomen van de inlichtingenplicht, heeft eiser bezwaar aangetekend.

4. Op 1 mei 2023 heeft eiser zich opnieuw bij verweerder gemeld en een aanvraag om bijstand ingediend (met terugwerkende kracht tot 1 juli 2022). Omdat eiser op dat moment niet meer bleek te beschikken over middelen ter voorziening in zijn levensonderhoud heeft verweerder hem op deze aanvraag vanaf 1 mei 2023 weer bijstand toegekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser onverantwoord snel op zijn vermogen heeft ingeteerd en te vroeg weer een beroep op bijstand doet. Volgens de interingsberekening die verweerder heeft gemaakt (€ 255.000,- minus € 6.295,-, zijnde het vrij te laten vermogen in 2021, en uitgaande van een interingsnorm van 1,5 maal de geldende bijstandsnorm), had eiser nog ten minste 153 maanden kunnen interen op de ontvangen middelen, voordat hij een beroep op bijstand had hoeven te doen. Daarom heeft verweerder de uitkering vanaf 1 mei 2023 verlaagd met 20% voor de duur van 18 maanden.

5. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de commissie die is belast met de behandeling van bezwaarschriften (hierna: de commissie). De commissie vindt dat eiser de te snelle intering kan worden verweten. Omdat eiser naast zijn vermogen geen inkomsten uit arbeid ontving was het voor hem redelijkerwijs voorzienbaar dat hij opnieuw een beroep op bijstand zou moeten doen. De commissie vindt dat eiser bij de besteding van het vermogen minder weloverwogen keuzes heeft gemaakt inzake de aankoop van een bedrijf en de aanschaf van aandelen. Hij heeft daarmee enorme financiële risico’s genomen. Het bedrijf en de aandelen zijn met verlies verkocht en een deel van de verkoopopbrengst van het bedrijf is ook nog eens door hem kwijtgescholden. Dat eiser via de aanschaf van het bedrijf en het verwerven van aandelen gepoogd heeft middelen te verwerven maar daarin niet is geslaagd maakt dit volgens de commissie niet anders. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Verder vindt de commissie dat eiser niet met verifieerbare stukken heeft aangetoond de overige gelden privé te hebben besteed. Dat sprake zou zijn van lichamelijke en psychische klachten maakt dit volgens de commissie niet anders. Uit de onderliggende stukken is de commissie niet gebleken dat de gestelde klachten ten grondslag hebben gelegen aan de wijze waarop en de mate waarin hij met de schenking is omgegaan. De hoogte van de maatregel acht de commissie gelet op de omstandigheden, namelijk het onverantwoord interen op een groot vermogen, niet onredelijk. Gelet op de (financiële) omstandigheden acht de commissie de beperking van de duur van de maatregel tot 18 maanden gepast. De commissie vindt de maatregel gelet op het doel evenredig. Van dringende redenen blijkt de commissie niet. De commissie stelt vast dat de financiële omstandigheden tot rust zijn gekomen en niet is gebleken dat de opgelegde maatregel tot huisuitzetting zal leiden. Daarbij wijst de commissie erop dat verweerder heeft toegezegd de maatregel opnieuw te beoordelen als de maatregel het schulddienstverleningstraject in de weg staat.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen een aan hem door verweerder opgelegde maatregel op grond van de Pw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Standpunt eiser

8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser betwist minder weloverwogen keuzes te hebben gemaakt met de aankoop van een bedrijf en aandelen. Daarbij wijst eiser erop dat hij arbeidsongeschikt is (hij is ook vrijgesteld van de sollicitatieplicht) en feitelijk alleen zelf inkomen kan genereren door te ondernemen of te investeren. Daar heeft hij op ingezet. Daarnaast vindt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische problemen en beperkingen. Verweerder is daar volgens eiser volledig aan voorbij gegaan. Hem valt geen verwijt te maken. Verweerder stelt ook ten onrechte dat geen sprake is van dringende redenen om van de maatregel af te zien. Zijn financiële situatie is helemaal niet tot rust gekomen. Met de opgelegde maatregel kan hij onmogelijk rondkomen. Feitelijk houdt hij te weinig over. Eiser vindt de opgelegde maatregel onevenredig. Hij heeft al vele jaren een hond en hij dreigt daar nu niet meer voor te kunnen zorgen. Ook dreigt hij zijn woning te verliezen. Toelating tot de WSNP is hem onlangs geweigerd onder andere omdat zijn inkomen niet op bijstandsniveau zit. Zijn financiële situatie is niet stabiel genoeg. Een nieuwe poging tot toelating tot het schuldentraject kan pas worden gewaagd als zijn financiële situatie weer stabiel is. In het bestreden besluit staat wel dat een heroverweging plaats zal vinden als er in het schuldentraject problemen zijn, maar verweerder geeft niet thuis.

Beoordelingskader

9. Op grond van artikel 18, tweede lid van de Pw verlaagd het college de bijstand bij wijze van maatregel overeenkomstig de daartoe op te stellen verordening, als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. De hier bedoelde verordening is de Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Haarlem (Verordening). Op grond van het negende artikellid van die Verordening ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van het tiende lid stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

10. Van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de zin van artikel 18, tweede lid, van de Pw kan sprake zijn indien een belanghebbende voorafgaande aan de bijstandsaanvraag de beschikking heeft (gehad) over in aanmerking te nemen vermogen en op dat vermogen tezamen met eventueel beschikbare inkomensbestanddelen te snel inteert, terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak.

11. Uit de ontwikkelde rechtspraak volgt ook dat verweerder, om tot het oordeel te komen dat sprake is van een tekortschietend besef, zal moeten motiveren waarom bepaalde uitgaven onverantwoord zijn geweest en vervolgens of die uitgaven in de concrete omstandigheden van eiser tot een voorzienbaar vervroegd beroep op bijstand hebben geleid, waarbij verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser dient te betrekken.

12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en daaruit volgend ook in ontoereikende mate heeft gemotiveerd of en, zo ja, in welke mate bij eiser sprake was van tekortschietend besef ten aanzien van de besteding van zijn vermogen.

13. Bij het opleggen van een maatregel is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Waar het gaat om de vaststelling van de relevante feiten heeft verweerder zich in de primaire fase (kennelijk) laten leiden door de verklaringen van eiser zoals vermeld in het gespreksverslag van 20 maart 2023. In die fase is er niet doorgevraagd. De commissie oordeelt daarover in bezwaar dat is nagelaten om zoals is bepaald in de Verordening eiser in de gelegenheid te stellen vooraf aan het opleggen van de maatregel een de gelegenheid tot het geven van een zienswijze te geven. De commissie concludeert dan vervolgens dat die omissie in de bezwaarfase is hersteld onder meer gelet op de tijdens de hoorzitting in bezwaar gegeven toelichting. De rechtbank kan die conclusie niet volgen. Uit het (summiere) verslag van de gehouden hoorzitting, zoals weergegeven in het advies van de commissie, blijkt dat niet. In het verslag is niet terug te vinden dat er tijdens de hoorzitting is doorgevraagd met betrekking tot de vraag of de gedragingen van eiser die betrekking hebben op de besteding van zijn uit een schenking verkregen vermogen getuigen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Pw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierdoor een incompleet beeld verkregen van de (achterliggende) relevante feiten en de omstandigheden. Dat incomplete beeld is onvoldoende om deugdelijk te kunnen motiveren dat bij eiser sprake is van zo een tekortschietend besef.

13. Wat die motivering betreft volstaat verweerder in het bestreden besluit met een verwijzing naar de bewoordingen in het advies van de commissie. In het advies staat alleen de (algemene) vaststelling dat de aankoop van het bedrijf en aandelen door eiser een minder weloverwogen keuze was, omdat hij daarmee enorme financiële risico’s heeft genomen, waarbij de commissie erop wijst dat eiser het bedrijf met verlies heeft verkocht en een deel van de verkoopopbrengst ook nog eens heeft kwijtgescholden. De commissie en daarmee ook verweerder lijkt zich voornamelijk te hebben laten leiden door het gegeven dat eiser een aanzienlijk vermogen in relatief korte tijd had ingeteerd. Wat de rechtbank in deze motivering mist is een kenbare, op basis van een vollediger beeld van de relevante feiten en (persoonlijke) omstandigheden, afweging van verweerder waarom in het geval van eiser de aankoop van dat bedrijf en van aandelen (en de latere verkoop daarvan) onverantwoord zijn geweest en of dat tot een voorzienbaar vervroegd beroep op bijstand heeft geleid.

15. Eiser heeft op de zitting bij de rechtbank, na doorvragen van de rechtbank, een toelichting gegeven op de (reden van de) aankoop en terugverkoop van het bedrijf [bedrijf] . Hij heeft onder andere verklaard dat het ging om een fysieke winkel met webshop, een bestaand franchise bedrijf, die winstgevend was. Hij was bekend met dat bedrijf. De persoon van wie hij het bedrijf kocht was een bekende van hem. De aankoop was een poging om zelf inkomen te genereren. Nadat het bedrijf was gehackt, er geen btw-aangifte kon worden gedaan en boetes volgden en vervolgens ook zijn vader overleed, zag hij geen andere mogelijkheid dan het bedrijf weer terug te verkopen. Eiser heeft verder aangegeven geen risicovolle belegging te zijn aangegaan. Hij zou juist hebben gekozen voor duurzame aandelen. Ook is eiser ingegaan op de PTSS die hij heeft ontwikkeld en waarvoor hij onder behandeling is. De rechtbank verwijst met betrekking tot eisers verklaringen ter zitting verder naar het proces verbaal van de zitting die partijen tegelijk met de uitspraak zal worden toegezonden. Omdat verweerder niet op de zitting is verschenen, heeft hij op de verklaringen van eiser ter zitting nog niet kunnen reageren. Verweerder kan, wanneer hij berust in de uitspraak van de rechtbank, deze verklaringen betrekken bij het nadere onderzoek dat hij, gelet op het bovenstaande, dient in te stellen naar de relevante feiten en omstandigheden.

Dringende redenen

16. Al op grond van wat hierboven is overwogen en geoordeeld dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens schending van artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht . Verweerder dient al om die reden opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij dient verweerder ook het volgende in aanmerking te nemen.

16. Verweerder heeft op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw beoordelingsvrijheid bij de vraag of zich, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen voordoen om de maatregel te matigen. In het bestreden besluit heeft verweerder die vrijheid gebruikt om gelet op de financiële omstandigheden van eiser de duur van de maatregel te beperken tot achttien maanden. Van dringende redenen om af te zien van een maatregel is verweerder niet gebleken. Uit het bestreden besluit en het advies van de commissie blijkt dat verweerder hiertoe geen aanleiding ziet omdat de financiële omstandigheden tot rust zijn gekomen en is toegezegd de maatregel opnieuw te beoordelen als die het schulddienstverleningstraject in de weg staat.

16. De stelling dat de financiële omstandigheden van eiser tot rust zijn gekomen acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de toezegging die zou zijn gedaan over het opnieuw beoordelen van de maatregel. Op zitting heeft eiser aangegeven dat verweerder die toezegging niet nakomt.

16. De bewindvoerder van eiser heeft op de zitting toegelicht dat de WSNP onlangs is afgewezen, onder andere omdat de financiële situatie van eiser niet stabiel is. Zijn inkomen zit niet op bijstandsniveau. Als dat is geregeld kan er een nieuwe poging worden gewaagd. Ook ligt er een vonnis van de kantonrechter waaruit blijkt dat er in het kader van de huurachterstand een betalingsregeling van € 50,- per maand is afgesproken en dat in geval van niet nakoming de huurovereenkomst per direct zal worden ontbonden. De bewindvoerder draagt hiervoor zorg maar dat gaat wel ten koste van andere noodzakelijkheden.

20. De rechtbank stelt verder vast dat in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering enkel is ingegaan op de onaanvaardbaarheid van de gevolgen van de opgelegde maatregel. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat de invulling van het begrip ‘dringende reden gelet op bijzondere omstandigheden’ uit artikel 18, tiende lid, van de Pw niet beperkt is tot de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel heeft voor de belanghebbende gelet op diens persoonlijke omstandigheden, maar dat deze invulling ruimer is en mede een beoordeling omvat van de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van betrokkene.

21. Verweerder heeft daarmee dus geen rekening gehouden met de door de wetgever uitdrukkelijk beoogde ruime uitleg van het begrip ‘dringende redenen gelet op bijzondere omstandigheden’.

De rechtbank wijst hierbij ook op de recente uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024 over de verruimde uitleg van het begrip dringende redenen.

Conclusie en gevolgen

22. Het vorenoverwogene betekent dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het beroep is dan ook gegrond. Bezien dient te worden welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om deze zaak finaal te beslechten. Zij ziet ook geen aanleiding verweerder de gelegenheid te geven om het gebrek te herstellen na toepassing van de bestuurlijke lus, nu in dit geval nog een gedegen onderzoek zal moeten plaatsvinden. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder zal daarbij de hele, dat wil zeggen ook de huidige, situatie van eiser in ogenschouw dienen te nemen.

Voorlopige voorziening

23. Gelet op de huidige financiële situatie van eiser (zie onder andere rechtsoverweging 19) en zoals die ook blijkt uit de recent overgelegde stukken, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat de maatregel per datum van verzending van deze uitspraak wordt opgeheven.

24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit;- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit met inachtneming van deze uitspraak;

- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de maatregel per datum van verzending van deze uitspraak wordt opgeheven;- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:CRVB:2023:2024

ECLI:NL:CRVBL:2017:3672

ECLI:NL:CRVB:2024:726


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature