Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Meervoudige kamer. Verlenging machtiging uithuisplaatsing, perspectiefbesluit. Duidelijk is dat niet langer zal worden gewerkt aan terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Haarlem

Zaaknummer: C/15/347094 / JU RK 23-1952

Datum uitspraak: 28 maart 2024

Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Jeugd- & Gezinsbeschermers te Haarlem,

hierna te noemen: de GI,

over

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonende in [plaats] ,

advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,

[de gezinshuisouders] ,

hierna te noemen: de gezinshuisouders,

wonende in [plaats] , gemeente [gemeente] .

1 Het verdere verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:

- de beschikking van 18 januari 2024 en de daarin genoemde stukken;

- de brief, met bijlagen, van de GI van 22 maart 2023.

1.2.

Op 28 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:

- de advocaat van de moeder;

- de vader met zijn advocaat;

- [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);

- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI;

- de gezinshuisouders;

- [begeleider] , begeleider van de moeder van het ACT-team van GGZ inGeest.

1.3.

[de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een apart gesprek met de voorzitter.

2 De feiten

2.1.

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

2.2.

[de minderjarige] verblijft in een gezinshuis.

2.3.

Bij beschikking van de kinderrechter van 8 juli 2014 is [de minderjarige] met ingang van 5 juli 2014 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Op 6 juli 2016 heeft de kinderrechter [de minderjarige] opnieuw voorlopig onder toezicht gesteld, wat is vastgelegd bij beschikking van 8 juli 2016. De ondertoezichtstelling is vervolgens bij beschikking van 22 september 2016 definitief uitgesproken en daarna steeds verlengd tot 22 maart 2021.

2.4.

Bij beschikking van de kinderrechter van 29 oktober 2021 is [de minderjarige] met ingang van 28 oktober 2021 wederom voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft [de minderjarige] bij beschikking van 21 januari 2022 definitief onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd en nu nog duurt tot 21 januari 2025.

2.5.

De kinderrechter heeft bij voornoemde beschikking van 29 oktober 2021 ook een (spoed)machtiging verleend om [de minderjarige] met ingang van 28 oktober 2021 dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinshuis. Deze machtiging is steeds verlengd en duurt nu nog tot 21 april 2024.

3 De verdere beoordeling

3.1.

Bij beschikking van 18 januari 2024 is de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedeeltelijk aangehouden, mede in afwachting van het perspectiefbesluit van de GI en verdere behandeling door de meervoudige kamer.

3.2.

De GI heeft in haar bericht van 22 maart 2024 laten weten een perspectiefbesluit te hebben genomen, zodat het perspectief van [de minderjarige] duidelijk wordt. De GI is van mening dat de ouders voldoende kansen hebben gehad om de situatie voor hun dochter te verbeteren. Ondanks alle intensieve hulp lukt dit de ouders niet. De GI heeft er onvoldoende vertrouwen in dat dit hen in de nabije toekomst wel zal lukken. De GI ziet veel risico’s, waaronder de ontoereikende pedagogische kennis en vaardigheden bij de ouders, die de (ernst van de) problemen van [de minderjarige] bagatelliseren of ontkennen. Op basis van de risicofactoren, schat de GI het risico op kindermishandeling of onveiligheid in de toekomst in als hoog.

[de minderjarige] verblijft nu twee jaar in het huidige gezinshuis, waar zij tot haar eenentwintigste kan blijven. Verder heeft [de minderjarige] kort na de vorige zitting op 18 januari 2024 laten weten geen contact meer te willen met haar ouders.

De GI zal de Raad op dit moment niet verzoeken onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. Het belemmert de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis niet dat de ouders het gezag behouden. Als de ouders misbruik maken van het gezag en/of niet meewerken aan de nodige hulp of plaatsing in het gezinshuis, kan de GI dit standpunt herzien.

3.3.

[de minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter laten weten graag in het gezinshuis te willen blijven. Zij wil, in elk geval voorlopig, geen contact met haar ouders.

3.4.

Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij het te moeilijk vindt om bij de zitting aanwezig te zijn. Zij stemt ermee in dat [de minderjarige] in het gezinshuis blijft. De moeder vindt het daarom onterecht dat het beeld wordt geschetst dat zij dwarsligt. Hoewel het haar veel pijn doet dat [de minderjarige] nu geen contact met haar wil, respecteert zij deze keuze wel.

3.5.

Door en namens de vader is aangegeven dat hij [de minderjarige] een goede toekomst gunt, ook al is dit niet bij hem. Hij vindt het fijn dat zij het in het gezinshuis naar haar zin heeft en is het ermee eens dat zij daar zal blijven. De vader heeft eerder niet ingezien welke schade hij bij [de minderjarige] heeft veroorzaakt. Inmiddels beseft hij dit wel. Het doet de vader pijn en hij schaamt zich ervoor dat hij zijn dochter dingen heeft aangedaan waar zij zoveel last van heeft. Hij mist [de minderjarige] vreselijk sinds zij geen contact wil, en hoopt dat zij hem te zijner tijd weer wil zien.

Verder heeft de vader laten weten dat hij nu behandeling krijgt van de Brijder en anti-depressiva neemt. Het gaat nu beter met hem.

3.6.

De pleegouders hebben laten weten dat [de minderjarige] nu tot rust komt. Zij leggen geen druk op haar, maar proberen haar wel te stimuleren contact te hebben met haar ouders. Nu heeft zij van alles aan haar hoofd, zoals school en traumatherapie. Zij is vanwege het verleden ook boos op de ouders. De pleegouders verwachten daarom dat [de minderjarige] langere tijd nodig heeft voordat zij het contact met de ouders weer aankan. [de minderjarige] heeft echter niet direct het idee afgewezen dat de ouders op haar eindmusical komen, en gaat hierover nadenken. Hier lijkt dus toch mogelijk een kleine opening te zitten.

3.7.

Namens de Raad is naar voren gebracht dat de ouders [de minderjarige] niet kunnen bieden wat zij nodig heeft. Juist omdat zij zoveel heeft meegemaakt, heeft zij rust nodig.

3.8.

De rechtbank overweegt dat de GI in februari 2024 intern heeft beslist dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders ligt en heeft dit ook met de ouders besproken. Het perspectiefbesluit van de GI is bij brief van 22 maart 2024 schriftelijk aan de ouders toegezonden. Dit besluit maakt dat er niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] . Volgens de GI ligt haar opgroeiperspectief bij het gezinshuis waar zij nu al twee jaar verblijft, en waar zij ook verder kan opgroeien.

3.9.

De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1148) volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. In dat arrest heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat de rechter een perspectiefbesluit wel zal moeten beoordelen als dit noodzakelijk is in verband met beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van de minderjarige. In dit geval speelt dit bij de beoordeling van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen.

3.10.

De rechtbank overweegt dat de ouders beiden verslaafd zijn aan middelen, waardoor zij onvoldoende voor hun dochter beschikbaar waren en haar geen veilige opvoedomgeving konden bieden. Daarom verblijft [de minderjarige] sinds 29 oktober 2021 met een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing niet meer bij hen. De ouders hebben zich sindsdien niet of onvoldoende aan de afspraken met de GI en de hulpverlening gehouden en niet voldaan aan de bodemeisen om [de minderjarige] te kunnen terugplaatsen. In elk geval tot voor kort waren er nog steeds zorgen dat de ouders middelen gebruiken, en ook zijn zij beiden nog niet stabiel. De vader is in november 2023 verward en onder invloed bij de politie in beeld gekomen, terwijl de moeder half maart 2024 nog voor korte tijd is opgenomen op de PAAZ-afdeling van het ziekenhuis. Hoewel de vader heeft aangegeven dat het nu beter met hem gaat, is dit nog een prille ontwikkeling, mede gelet op de langdurige (verslavings)problematiek.

Tot recent bleven de ouders [de minderjarige] belasten met uitspraken dat zij weer bij hen komt wonen. De vader was ook van mening dat hij de zorg voor haar kon dragen. Inmiddels heeft de moeder aangegeven te beseffen dat zij [de minderjarige] nu niet de zorg en opvoeding kan bieden die zij nodig heeft. De vader heeft laten weten in te zien dat hij zijn dochter heeft beschadigd en dat hij hier veel spijt van heeft. Beide ouders staan er daarom achter dat [de minderjarige] verder zal opgroeien in het gezinshuis, hoezeer dat hen ook pijn doet. De rechtbank acht het zeer te prijzen dat de ouders hiermee laten zien het belang van [de minderjarige] voorop te stellen.

3.11.

Verder weegt de rechtbank mee dat [de minderjarige] als gevolg van de thuissituatie bij de ouders erg beschadigd is en kampt met PTSS en trauma. Zij is nu vanwege het verleden boos op beide ouders en wil ook geen contact met hen. De onduidelijkheid over waar [de minderjarige] zal opgroeien is zeer belastend voor [de minderjarige] .

[de minderjarige] verblijft inmiddels twee jaar in het gezinshuis, waar zij zich goed heeft gehecht, tot rust komt en zich goed ontwikkelt. Gebleken is dat zij hier ook verder kan opgroeien. De rechtbank acht het noodzakelijk dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over waar zij zal opgroeien. De aanvaardbare termijn waarin [de minderjarige] hierover in onzekerheid kan zitten, is naar het oordeel van de rechtbank al verstreken. Ook is niet te verwachten dat de omstandigheden van de ouders binnen afzienbare termijn zodanig zullen verbeteren dat zij weer (deels) de opvoeding van hun dochter op zich kunnen nemen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Duidelijk is dat niet langer zal worden gewerkt aan terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders.

3.12.

De rechtbank merkt op dat het van groot belang is voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij verder kan opgroeien in haar huidige gezinshuis, namelijk gezinshuis [gezinshuis] .

Tot slot spreekt de rechtbank de hoop uit dat er op termijn ruimte bij [de minderjarige] zal ontstaan voor contact met haar ouders. In elk geval dient de GI steeds aandacht te hebben voor eenmogelijk herstel van het contact. Hierbij zal de behoefte van [de minderjarige] leidend zijn. De rechtbank vertrouwt er ook op dat de gezinshuisouders [de minderjarige] zullen ondersteunen als blijkt dat zij weer openstaat voor enig contact met haar ouders.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1.

verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis van 21 april 2024 tot 21 januari 2025;

4.2.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024 door mr. E.L. Grosheide, mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest en mr. S. Rozemeijer, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 9 april 2024.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature