Uitspraak
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10308940 \ CV EXPL 23-638
Uitspraakdatum: 17 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. B. Wernik
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
European Portwell Technology B.V.
gevestigd te Nieuw-Vennep
gedaagde
verder te noemen: EPT
gemachtigde: mr. P.C. Knijp
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om de vraag of er in dit geval ruimte bestaat om naast de billijke vergoeding die is toegekend in de ontbindingsprocedure met kenmerk en zaaknummer 8240262 / AO VERZ 19-167 een (aanvullende) vergoeding te vorderen (Baijingsleer). De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag in beginsel ontkennend moet worden beantwoord, omdat de werknemer aan haar vordering tot schadevergoeding in deze zaak hetzelfde feitencomplex ten grondslag heeft gelegd als in de hiervoor genoemde verzoekschriftprocedure waarin de billijke vergoeding is toegekend. Ten aanzien van de schadepost waarvoor in de ontbindingsprocedure een voorbehoud is gemaakt, wordt de vordering afgewezen, omdat het causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van de werkgever onvoldoende aannemelijk is.
1 Het procesverloop
1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 19 januari 2023 een vordering tegen EPT ingesteld. EPT heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.Op 20 december 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 7 december 2023 nog stukken toegezonden.
2 Feiten
2.1.
[eiseres], geboren op 10 januari 1976, is van 1 januari 2009 tot 1 april 2020 in dienst geweest bij EPT in de functie van accountmanager.
2.2.Bij beschikking van 13 maart 2018 heeft de kantonrechter een ontbindingsverzoek van EPT afgewezen, omdat onvoldoende was gebleken van disfunctioneren of van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
2.3.Bij beschikking van 4 maart 2020 heeft de kantonrechter op verzoek van [eiseres] de arbeidsovereenkomst tussen EPT en [eiseres] per 1 april 2020 ontbonden. (hierna: de ontbindingsprocedure)
2.4.
In de ontbindingsprocedure heeft de kantonrechter ernstig verwijtbaar handelen van EPT vastgesteld. Als ernstig verwijtbaar is gekwalificeerd het (i) zonder goede gronden op non-actiefstellen van [eiseres] in 2017, en (ii) na de afwijzing van het ontbindingsverzoek in 2018 aansturen op een beëindiging van het dienstverband in plaats van zich ten volle in te zetten om de arbeidsrelatie te normaliseren. Geoordeeld is dat het handelen van EPT terugkeer van [eiseres] naar de werkvloer onmogelijk heeft gemaakt.
2.5.
Ter compensatie van het ernstig verwijtbaar handelen van EPT heeft de kantonrechter aan [eiseres] naast de transitievergoeding van € 13.248,00 bruto een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto toegekend. EPT heeft het netto equivalent van deze bedragen aan [eiseres] betaald.
2.6.In het verzoekschrift van de ontbindingsprocedure heeft [eiseres] zich expliciet alle rechten voorbehouden ten aanzien van het vorderen van schadevergoeding met betrekking tot de schadeposten:a. medische kosten;b. huishoudelijke hulp;c. persoonlijke verzorging.
2.7.Bij e-mail van 20 oktober 2019 heeft drs. [betrokkene], GZ-psycholoog, (hierna: de psycholoog) aan (de voormalig gemachtigde van) [eiseres] geschreven:
“(…) Hierbij verklaar ik cf. uw verzoek dat de gestelde DSM V diagnose in juni vorig jaar t.w. ‘Depressieve stoornis eenmalig – matig’ nog altijd geldt, met dien verstande dat deze diagnose thans de vorm aanneemt van ‘chronisch’ i.p.v. ‘matig’. Deze situatie geldt ondanks de in gang gezettenc medicatie (…) en de inmiddels al langdurige psychotherapie (>1 jaar). (…)
Factoren die het herstel negatief beïnvloeden zijn tot op heden:
Ziekmakende verhouding werkgever >>>>> werknemer en daaruit voortvloeiende conflictsituatie;
Uitzichtloosheid voor werknemer niet terug te kunnen keren naar haar eigen werk bij de eigen werkgever;
Verantwoordelijkheid voor werk en inkomen i.r.t. het een-ouder-schap / gezin met kind, c.q. kostwinnerschap;
Ontstane financiële problemen/druk/nood;
Angst voor agressieve uitlatingen/acties werkgever;
Sinds het ziekteverzuim ontstaan van nieuwe medische gezondheidsklachten;
Toenemend gevoel van verlies eigenwaarde en schaamte naar buitenwereld;
Gebrekkige mogelijkheden terug te vallen op sociaal netwerk;
Aanhoudende stresserende werking van de conflicten mbt het huidig dienstverband en juridische gevolgen;
Onduidelijkheid en angst tav de toekomst vwb werk en daarmee ook vwb privé;
enz. enz.
De hierboven genoemde en andere factoren en niet in het minst het feit dat cliënte van het “vrouwelijke geslacht” is, resulteren m.i. in een plausibele schatting dat de inmiddels ontstane situatie gemakkelijk kan leiden tot een ruim 10 tot 15 jaar durende nasleep die cliënte in meer of minde ernstige mate beperken in haar functioneren in de ADL, waaronder haar mogelijkheid om zich volledig in te zetten in werken. Mijn jarenlange klinische ervaring (>35 jaar) en (recente) literatuurstudies ondersteunen deze inschatting. (…)”
2.8.Bij e-mail van 7 december 2020 heeft de psycholoog aan (de voormalig gemachtigde van) [eiseres] geschreven:
“(…) Hierbij verklaar ik cf. uw verzoek, als aanvulling op mijn eerdere verklaring van 20 oktober 2019, het volgende. De gestelde DSM V diagnose van juni 2019 t.w. ‘Depressieve stoornis eenmalig – matig’ geldt nog altijd. In oktober 2019 is de diagnose bijgesteld van ‘matig’ naar ‘chronisch’. De overgang van ‘matig’ naar ‘chronisch’ is ontstaan door toedoen van ernstig verwijtbaar handelen van uw werkgever Portwell jegens u als werknemer. U heeft het dienstverband met uw werkgever Portwell moeten be-eindigen. Het definitief stoppen van uw werk en afscheid nemen van uw werkomgeving heeft voor u opnieuw tot emotionele stress geleid, omdat daarmee ook uw werkend leven en daarmee samen hangend sociaal netwerk is be-eindigd. Nu Portwell geen directe invloed meer op u heeft, geeft u mij te kennen dat uw klachten niet verder toenemen.
(…)
Ondanks het feit dat bovengenoemde ontwikkeling de prognose positief beïnvloedt, bevestig ik hierbij nogmaals mijn uitspraak van oktober 2019 waarin ik aangaf dat de voorgeschiedenis en het daarmee ontstane klachtenbeeld gemakkelijk zou kunnen leiden tot een ruim 10-15 jaar durende nasleep die u in meer of mindere mate ernstig kan beperken in uw functioneren in uw ADL en mogelijkheden om u weer in te zetten voor (nieuw) werk.
(…)”
3 De vordering
3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van EPT tot betaling van € 253.798,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert zij veroordeling van EPT in de proceskosten.
3.2.Ter zitting heeft [eiseres] de grondslagen van haar vordering aangevuld. Zij legt aan haar vordering ten grondslag de artikelen 7:611, 6:162 en 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiseres] kan zij als gevolg van het handelen van EPT ruim 10 tot 15 jaar psychologische klachten ervaren, waardoor zij in meer of mindere mate ernstig kan worden beperkt in haar functioneren in het algemeen dagelijks leven en in de mogelijkheden om aan het werk te gaan.
3.3.
[eiseres] heeft haar materiele- en immateriële schade over de jaren 2020 tot en met 2029 begroot op een bedrag van in totaal € 253,789,- (€ 37.500,- smartengeld, € 134.500,- verlies arbeidsvermogen, € 130.460,- medische kosten, verminderd met € 48.662,- aan de reeds betaalde transitievergoeding en billijke vergoeding).
4 Het verweer
4.1.
EPT betwist de vordering. Zij voert daartoe primair aan dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Voor zover [eiseres] wel aan haar stelplicht heeft voldaan, voert EPT aan dat de vordering moet worden afgewezen, omdat het op grond van de Baijingsleer in dit geval niet mogelijk is om in aanvulling op de toegekende billijke vergoeding in de ontbindingsprocedure een aanvullende schadevergoeding te vorderen.
Subsidiair voert EPT aan dat [eiseres] het causaal verband tussen de door haar gestelde schade en het door haar gestelde handelen van EPT als werkgever onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Meer subsidiair betwist EPT de omvang van de gestelde schade.
5 De beoordeling
Stelplicht
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het aan [eiseres] is om de stellingen waarop haar vordering berust te concretiseren en te onderbouwen. De dagvaarding van [eiseres] is zeer summier. Aan de dagvaarding zijn 397 pagina’s aan producties gehecht. Uit vaste jurisprudentie volgt dat producties kunnen dienen ter ondersteuning van stellingen, maar niet ter vervanging daarvan. [eiseres] dient als eiseres haar vorderingen te gronden op heldere en toetsbare stellingen en deze te onderbouwen met producties, waarvan zij begrijpelijk moet aangeven welke delen daarvan relevant zijn. Partijen hebben ten aanzien van producties een wegwijsplicht. De kantonrechter heeft ter zitting om een toelichting van de stellingen en de producties verzocht. Die is ten dele gegeven, waarmee het gebrek in de stelplicht van [eiseres] in die mate is hersteld dat de vordering niet op deze grond zal worden afgewezen.
Toelaatbaarheid vordering – Baijingsleer
5.2.De volgende vraag die beantwoord moet worden is of er in dit geval ruimte bestaat om naast de toegekende billijke vergoeding in de ontbindingsprocedure nog afzonderlijk een (aanvullende) vergoeding te vorderen. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag in de voorliggende zaak in het beginsel ontkennend moet worden beantwoord. Daarover wordt als volgt overwogen.
5.3.
Uit de Baijingsleer volgt dat de vraag of de mogelijkheid bestaat afzonderlijk een vergoeding te vorderen naast een toegekende billijke vergoeding wordt beantwoord aan de hand van verschillende criteria, waaronder de feitelijke grondslag waarop de vordering is gebaseerd en de mate waarin de feiten en omstandigheden wel, of juist niet zijn meegewogen in de beslissing. Het uitgangspunt is dat, naast de toekenning van een billijke vergoeding, grond kan bestaan voor toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW en /of artikel 6:162 BW en /of artikel 7:658 BW en /of de redelijkheid en billijkheid, als de gestelde normschending en de daaruit voortvloeiende schade losstaat van het handelen of nalaten van de werkgever dat heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en losstaat van de gevolgen van het ontslag als zodanig.
5.4.EPT voert aan dat de Baijingsleer aan de vordering van [eiseres] tot aanvullende schadevergoeding in de weg staat, omdat [eiseres] aan de voorliggende vordering tot schadevergoeding hetzelfde feitencomplex ten grondslag legt als [eiseres] heeft gedaan in de ontbindingsprocedure waarin de billijke vergoeding is toegekend. Het vermeend schadeveroorzakend handelen van EPT is volgens ETP dus al in de ontbindingsprocedure aan de orde geweest en beoordeeld.
5.5.Volgens [eiseres] staat de Baijingsleer niet aan toekenning van een aanvullende schadevergoeding in de weg. De gemachtigde van [eiseres] heeft desgevraagd op de zitting meerdere keren uitdrukkelijk bevestigd dat de feiten en omstandigheden die in de beschikking van 4 maart 2020 tot de kwalificatie van ernstig verwijtbaar handelen hebben geleid, dezelfde feiten en omstandigheden zijn die de grondslagen van de huidige vordering inkleuren. [eiseres] heeft echter doen stellen dat de kantonrechter er bij de beoordeling van de billijke vergoeding vanuit is gegaan dat de psychische klachten van [eiseres] op een relatief korte termijn zouden eindigen nadat het dienstverband zou zijn beëindigd. Deze inschatting blijkt achteraf onjuist te zijn. [eiseres] ondervindt blijvend letsel door het ernstig verwijtbaar handelen van EPT als werkgever. Dit is een nieuw, dan wel een door de kantonrechter onjuist geïnterpreteerd feit, op grond waarvan de onderhavige vordering toelaatbaar is, aldus [eiseres].
5.6.Gelet op de stellingen van [eiseres] ter zitting legt zij aan haar vordering tot aanvullende schadevergoeding dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag die in de ontbindingsprocedure al zijn beoordeeld en waarvoor aan haar een billijke vergoeding is toegekend. [eiseres] betoogt in deze procedure slechts dat de veranderde prognose van de psychische klachten heeft geleid tot een hogere schade en dat de billijke vergoeding op een te laag bedrag is begroot, omdat bij de begroting geen rekening is gehouden met deze prognose. Deze nieuwe prognose ziet echter niet op het ernstig verwijtbaar handelen van ETP dat tot toekenning van de billijke vergoeding heeft geleid. Het gaat immers nog steeds om hetzelfde schadeveroorzakend handelen als waarover in de ontbindingsprocedure al is geoordeeld. Dat betekent behoudens hetgeen hierna wordt overwogen (5.7. e.v.) dat de Baijingsleer in dit geval aan ontvankelijkheid c.q. toewijzing van de vordering in de weg staat. Als [eiseres] de billijke vergoeding te laag vond, had zij haar ontbindingsverzoek kunnen intrekken of in hoger beroep kunnen gaan tegen de ontbindingsbeschikking.
5.7.
[eiseres] heeft in de ontbindingsprocedure echter expliciet een voorbehoud
gemaakt voor de schadecomposten a) medische kosten, b) huishoudelijke hulp en c) persoonlijke verzorging (zie onder 2.6). De kantonrechter heeft deze schadecomponenten in de ontbindingsprocedure dan ook buiten beschouwing gelaten bij het begroten van de billijke vergoeding. Hoewel [eiseres] in de onderhavige dagvaarding heeft gesteld dat de door haar geleden schade bestaat uit (I) smartengeld, (II) verlies arbeidsvermogen, (III) huishoudelijke hulp, (IV) persoonlijke verzorging, (V) medische kosten, (VI) reiskosten en (VII) kosten rechtsbijstand, vordert zij gelet op het petitum in deze procedure alleen de vergoeding van smartengeld, verlies arbeidsvermogen en medische kosten.
5.8.
Het voorgaande betekent dat uitsluitend de medische kosten voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Daarvoor is (onder meer) noodzakelijk dat het causaal verband tussen de gedragingen van EPT en de schade voldoende aannemelijk is. De kantonrechter oordeelt dat dit verband onvoldoende is vast komen te staan. Dit wordt als volgt toegelicht.
Causaal verband
5.9.[eiseres] stelt dat zij als gevolg van het handelen van EPT ruim 10-15 jaar
psychische klachten kan ervaren, waardoor zij in meer of mindere mate ernstig kan worden beperkt in haar functioneren in het algemeen dagelijks leven en mogelijkheden om aan het werk te gaan. EPT betwist het causaal verband tussen de door [eiseres] gestelde klachten en het handelen van EPT als werkgever. Zij heeft daartoe onder meer onbetwist aangevoerd dat psychische klachten veelal een multicausaal karakter hebben.
5.10.De kantonrechter begrijpt, mede uit het verweer van EPT, dat [eiseres] het causale verband heeft willen onderbouwen door de e-mails van de psycholoog (zie 2.7 en 2.8). De kantonrechter volgt [eiseres] hierin om meerdere redenen niet. Uit deze verklaringen valt niet af te leiden dat de psychische klachten van [eiseres] (uitsluitend) zijn veroorzaakt door het handelen door EPT, en niet (mede) hun oorzaak hebben in privéomstandigheden. De psycholoog schrijft in zijn e-mail van 7 december 2020 weliswaar dat de overgang van een ‘matige depressie’ naar een ‘chronische depressie’ veroorzaakt is door ‘ernstig verwijtbaar handelen’ door de werkgever, maar deze verklaring berust op mededelingen van [eiseres] zelf (en behelst overigens een juridische kwalificatie). Een objectief onafhankelijk onderzoek naar de mate waarin het handelen van EPT heeft kunnen bijdragen aan het ontstaan, dan wel in stand houden en/of verergeren van de psychische klachten van [eiseres], ontbreekt. Het causaal verband tussen de door [eiseres] gestelde medische kosten en het handelen van EPT is daarom onvoldoende aannemelijk geworden.
5.11.De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
5.12.De proceskosten komen voor rekening van [eiseres], omdat zij ongelijk krijgt.
Ook de nakosten komen voor rekening van [eiseres], voor zover deze kosten daadwerkelijk door EPT worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
6 De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van EPT tot en met vandaag vaststelt op een bedrag van € 2.118,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 132,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door EPT worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Zaaknummer 6532010 / AO VERZ 17-166.
Zaaknummer 8240262 / AO VERZ 19-167
Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, r.o. 3.3.2.
Hoge Raad 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905.