Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

{Gedaagde 1}heeft in de laatste levensjaren van erflaatster (de zus/tante van {eisers}) geholpen bij de dagelijkse zorg voor erflaatster en de financiën van erflaatster. {Gedaagde 1} heeft de bankpassen van erflaatster onder meer gebruikt om betalingen aan zichzelf te verrichten, boodschappen te doen, en te betalen in horeca. Omdat {Gedaagde 1} beheer voerde over het vermogen van erflaataster en erflaatster zelf dement was, is hij rekening en verantwoording verschuldigd, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan. Een deel van de vanaf de bankrekening van erflaatster verrichte betalingen wordt als onrechtmatig aangemerkt en die bedragen moeten {Gedaagden} terugbetalen. De vergoeding voor gespecificeerde werkzaamheden die {Gedaagde 1} voor erflaatster heeft verricht, mochten {Gedaagden} bij erflaatster in rekening brengen, maar {Gedaagden} hebben onvoldoende concreet toegelicht dat erflaatster opdracht heeft gegeven voor ongespecificeerde werkzaamheden (of voor 8-, 12- of 24-uurszorg) voor een bedrag van € 60.000,-, althans € 759.759,-, althans € 200.000, . Ook die ten onrechte betaalde bedragen moeten {Gedaagden} dus terugbetalen en de vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: C/15/347235 / HA ZA 23-696

Vonnis van 28 augustus 2024

in de zaak van

1. [eiser 1], in hoedanigheid van gevolmachtigde van [eiser 2], die vereffenaar en erfgenaam is in de nalatenschap van [erflaatster],

te [plaats 1] (Duitsland),

2. [eiser 2], in de hoedanigheid van vereffenaar en erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster],

te [plaats 1] (Duitsland),

3. [eiser 3], in de hoedanigheid van vereffenaar en erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster],

te Kronberg (Duitsland),

4. [eiser 4], in de hoedanigheid van vereffenaar en erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster]

te [plaats 1] (Duitsland),

eisers in conventie, verweerders in reconventie,

hierna gezamenlijk te noemen: [eisers],

advocaat: mr. A.C. Kool,

tegen

1. [gedaagde 1], tevens handelend onder de naam [bedrijf 1], tevens in hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 2],

te [plaats 2],

2. [gedaagde 2], tevens handelend onder de naam [bedrijf 2]

[bedrijf 2] ,

te [plaats 3],

gedaagde in conventie, eisers in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde 1] en [bedrijf 2], en samen [gedaagden],

advocaat: mr. B. Wernik.

De zaak in het kort

[gedaagde 1] heeft in de laatste levensjaren van erflaatster (de zus/tante van [eisers]) geholpen bij de dagelijkse zorg voor erflaatster en de financiën van erflaatster. [gedaagde 1] heeft de bankpassen van erflaatster onder meer gebruikt om betalingen aan zichzelf te verrichten, boodschappen te doen, en te betalen in horeca. Omdat [gedaagde 1] geen rekening en verantwoording heeft afgelegd, vorderen [eisers], als de erfgenamen van erflaatster, dat [gedaagden] die bedragen aan de nalatenschap terugbetaalt. In reconventie vorderen [gedaagden] betaling van een redelijk loon voor de werkzaamheden die hij voor erflaatster heeft verricht.

De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] gedeeltelijk toe. Omdat [gedaagde 1] beheer voerde over het vermogen van erflaataster en erflaatster zelf dement was, is hij rekening en verantwoording verschuldigd, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan. Een deel van de vanaf de bankrekening van erflaatster verrichte betalingen wordt als onrechtmatig aangemerkt en die bedragen moeten [gedaagden] terugbetalen. De vergoeding voor gespecificeerde werkzaamheden die [gedaagde 1] voor erflaatster heeft verricht, mochten [gedaagden] bij erflaatster in rekening brengen, maar [gedaagden] hebben onvoldoende concreet toegelicht dat erflaatster opdracht heeft gegeven voor ongespecificeerde werkzaamheden (of voor 8-, 12- of 24-uurszorg) voor een bedrag van € 60.000,-, althans € 759.759,-, althans € 200.000,‑. Ook die ten onrechte betaalde bedragen moeten [gedaagden] dus terugbetalen en de vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 24 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;

- de akte vermeerdering eis in conventie van [eisers];

- de mondelinge behandeling van 15 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij namens [eisers] spreekaantekeningen zijn overgelegd.

1.2.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten

Partijen

2.1.

Op 17 december 2022 is overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster was ongehuwd en niet geregistreerd als partner.

2.2.

[eiser 2] is de broer van erflaatster. [betrokkene 1] is zijn echtgenote en gevolmachtigde. [eiser 3] en [eiser 4] zijn de zoons van [eiser 2] en [betrokkene 1], en dus de neven van erflaatster.

2.3.

[bedrijf 2] exploiteert een administratiekantoor. [gedaagde 1] is bestuurder van [bedrijf 2]. [bedrijf 2] was de belastingadviseur van erflaatster.

Betrokkenheid [gedaagde 1] tijdens het leven van erflaatster

2.4.

In maart/april 2018 heeft [gedaagde 1] contact opgenomen met [betrokkene 1] over de zorg voor erflaatster. [betrokkene 1] heeft toen gemeld dat [eiser 3] zich om de belangen van erflaatster zal bekommeren.

2.5.

[eiser 3] heeft erflaatster bezocht in haar appartement in [plaats 4] en heeft per e-mail van 9 april 2018 aan een dementieverpleegkundige van Cordaan verslag gedaan van zijn bezoek. Op 16 april 2018 heeft [eiser 3] aan de dementieverpleegkundige van Cordaan het volgende geschreven:

“Ik heb vrijdag met [gedaagde 1] telefoneert. Hij vertelde dat hij verleden week zamen met [betrokkene 2] haar nieuwe passpoort heeft gehald (hij heeft hem behouen) en nieuwe bankpassen. Ik begrijp dat [gedaagde 1] nu al kan ondersteunen et het betaalen van rekeningen via bankrekeningen. Ik zou het goed vinden als hij de rol als ,,officiele” bewindvoerder snel zou krijgen.”

2.6.

Op 18 september 2019 heeft [gedaagde 1] aan de dementieverpleegkundige van Cordaan onder meer medegedeeld dat hij voor financieel beheer, zorgverlening en toezichthoudende uren ten behoeve van de persoonlijke veiligheid van erflaatster een uurtarief van € 37,50 hanteert.

Bewind en verhuizing naar verpleeghuis

2.7.

Op 30 september 2021 zijn de goederen van erflaatster onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand, en is Goedhart Bewind B.V. (hierna: de bewindvoerder) benoemd tot bewindvoerder en mentor van erflaatster.

2.8.

Erflaatster is op 8 maart 2022 verhuisd naar een verpleeghuis in [plaats 4].

Facturen van [bedrijf 2]

2.9.

[bedrijf 2] heeft erflaatster vanaf 13 februari 2022 tot en met 15 juni 2022 twaalf gespecificeerde facturen gestuurd voor bezoek (inclusief reistijd), telefonisch onderhouden en administratieve verwerking, ter hoogte van in totaal € 1.292,21‬.

2.10.

Op 26 april 2022 heeft [bedrijf 2] daarnaast facturen gestuurd aan erflaatster voor bezoek exclusief reistijd, voor in totaal € 759.759,-. Die facturen zijn als volgt opgebouwd:

voor het jaar 2019 voor 8 uur per dag voor 362 dagen, ter hoogte van € 131.406,-;

voor het jaar 2020 voor 12 uur per dag voor 365 dagen, ter hoogte van € 198.742,50;

voor het jaar 2021 voor 12 uur per dag voor 75 dagen, ter hoogte van € 40.837,50;

voor het jaar 2021 voor 24 uur per dag voor 290 dagen, ter hoogte van € 315.810,-;

voor her jaar 2022 voor 24 uur per dag voor 67 dagen, ter hoogte van € 72.963,-.

Onderzoek door bewindvoerder

2.11.

Mede naar aanleiding van de facturatie van [bedrijf 2] heeft de bewindvoerder onderzoek gedaan naar financieel misbruik van erflaatster. De bewindvoerder heeft geconstateerd dat [gedaagde 1] sinds 2018 in het bezit was van de bankpassen van erflaatster. Zowel (kort) voorafgaand aan, als na het instellen van het bewind, zijn grote bedragen overgemaakt vanaf de bankrekening van erflaatster naar de bankrekeningen van de ondernemingen van [gedaagde 1]. Het gaat – naast overige betalingen – om een bedrag van in totaal € 60.000,- voor “voorschot zorgtaken”. Ook heeft de bewindvoerder opgemerkt dat met de bankpassen van erflaatster betalingen zijn verricht waarvan onduidelijk is of die betalingen in het onderhoud van erflaatster hebben voorzien, daar deze op late tijdstippen of buiten [plaats 4] hebben plaatsgevonden. Verder is door de bewindvoerder geconstateerd dat [gedaagde 1] zijn intrek had genomen in het appartement van erflaatster, van waaruit hij ook kantoor heeft gehouden.

Na het overlijden van erflaatster

2.12.

Erflaatster is overleden op 17 december 2022. Zij heeft bij testament van 8 januari 2014 voor het laatst over haar nalatenschap beschikt. Daarin heeft zij haar broer [eiser 2], en zijn zoons [eiser 3] en [eiser 4] tot erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. [eiser 2] is tevens benoemd tot executeur, maar heeft die benoeming niet aanvaard. [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard.

2.13.

[bedrijf 2] heeft op 3 mei 2023 een betalingsherinnering gestuurd voor facturen ter hoogte van in totaal € 760.933,62.

2.14.

Per brief van 1 september 2023 hebben [eisers] [gedaagden] verzocht rekening en verantwoording af te leggen, bij gebreke waarvan zij [gedaagden] hebben gesommeerd tot betaling van € 109.458,-. [gedaagden] hebben per e-mail van 6 oktober 2023 gereageerd.

2.15.

Op 20 september 2023 hebben [eisers] melding gemaakt van een negatieve nalatenschap. Uit de daarbij gevoegde boedelbeschrijving blijkt dat de bezittingen bestaan uit de woning van erflaatster (ter waarde van € 250.000,-) en de saldi op de bank- en beleggingsrekeningen (van € 27.974,76), en dat de schulden bestaan uit de (betwiste) vordering van [gedaagden] (van € 760.933,62) en de overige schulden (van € 14.373,61‬).

3 Het geschil

in conventie

3.1.

[eisers] vorderen - na wijziging van eis - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht verklaart primair dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens erflaatster en daarmee jegens de nalatenschap van erflaatster, subsidiair dat een bedrag van € 107.109,- onverschuldigd is betaald, en meer subsidiair dat gedaagden ongerechtvaardigd zijn verrijkt jegens erflaatster voor een bedrag van € 107.109,-;

II. gedaagden hoofdelijk, althans [gedaagde 1], althans [bedrijf 2], veroordeelt aan [eisers] te betalen een bedrag van € 107.109,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023, althans vanaf de datum dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening, door middel van overboeking op de derdengeldenrekening Schot Van Loon notariaat;

III. voor recht verklaart dat gedaagden geen vordering hebben op erflaatster of de nalatenschap van erflaatster of op [eisers] en geen recht hebben op enige betaling van erflaatster of [eisers];

IV. voor het geval dat de rechtbank oordeelt dat op [eisers] enige (tegen)bewijslast rust, gedaagden veroordeelt om aan [eisers] alle documenten van Cordaan en Thuiszorg te verschaffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

V. voor het geval de rechtbank oordeelt dat gedaagden alsnog een kans moeten krijgen om rekening en verantwoording af te leggen, gedaagden beveelt om rekening en verantwoording af te leggen over de bedragen die gedaagden van de rekening van erflaatster aan zichzelf hebben overgemaakt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede voor recht verklaart dat gedaagden indien zij bepaalde betalingen niet kunnen verantwoorden, verwijtbaar hebben gehandeld door deze betalingen te verrichten en deze bedragen aan [eisers] dienen te voldoen;

VI. gedaagden veroordeelt tot betaling aan [eisers] van € 4.348,06 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente;

een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

3.2.

Aan hun vorderingen leggen [eisers], verkort weergegeven, ten grondslag dat [gedaagden] beheer hebben gevoerd over het vermogen van erflaatster. Daarom zijn zij rekening en verantwoording verschuldigd. Omdat zij dat hebben nagelaten, moet worden aangenomen dat de bedragen van de bankrekening van erflaatster die zijn overgemaakt naar bankrekeningen van [gedaagden] en de betalingen die zijn verricht in restaurants en supermarkten, door [gedaagden] zijn toegeëigend zonder dat daar een rechtsgrond voor bestond, aldus [eisers]

3.3.

[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

[gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eisers] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 200.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.

3.5.

[gedaagden] leggen hieraan ten grondslag (ter nuancering van de door hen ingediende facturen) dat zij recht hebben op een redelijke beloning voor de door [gedaagde 1] verleende zorg en ondersteuning aan erflaatster in de periode april 2018 tot en met maart 2022. [gedaagden] begroten die redelijke beloning op € 50.000,- per jaar.

3.6.

[eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie en in reconventie

Rekening en verantwoording

4.1.

De vordering van [eisers] van € 107.109,- is gebaseerd de betalingen die zijn verricht vanaf de bankrekening van erflaatster in de periode vanaf april 2018 tot het overlijden van erflaatster op 17 december 2022. Het gaat om betalingen vanaf die bankrekening van erflaatster:

naar de bankrekeningen van [gedaagden] (€ 28.361,39 gespecificeerde betalingen en € 60.000,- aan voorschotten; in totaal dus € 88.361,39);

in restaurants, cafés en hotels (€ 12.243,-);

in supermarkten (€ 6.505,-).

4.2.

[eisers] stellen dat [gedaagden] het beheer voerden over het vermogen van erflaatster en daarom rekening en verantwoording verschuldigd zijn. [gedaagden] betwisten dat.

4.3.

De rechtbank overweegt dat een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen als tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de één jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (zie onder meer HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089).

4.4.

[gedaagden] stellen zelf dat zij van erflaatster opdracht hebben gekregen haar financiën te beheren (vgl. alinea 3 van de conclusie van antwoord). Uitgaande van deze stelling van [gedaagden], zijn zij op grond van deze overeenkomst van opdracht gehouden rekening en verantwoording te doen ter zake van de uitgaven van de bankrekeningen van erflaatster (artikel 7:403 lid 2 BW). De rechtsgevolgen van de ze overeenkomst gelden ook voor de erfgenamen van erflaatster (artikel 6:249 BW); de bevoegdheid rekening en verantwoording te verlangen is onder algemene titel op hen overgegaan.

4.5.

Ook uit de overige omstandigheden volgt dat [gedaagden] verplicht zijn tot het afleggen van rekening en verantwoording. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde 1] beschikte over de bankpassen van erflaatster. Partijen zijn het er over eens dat erflaatster niet meer in staat was om zelfstandig haar financiën te beheren. Als niet weersproken staat verder vast dat erflaatster zelf geen gebruik meer maakte van haar bankpassen, zodat de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat de betalingen met die bankpassen alle door [gedaagde 1] zijn verricht. Ook neemt de rechtbank als vaststaand aan dat erflaatster geen gelegenheid heeft gehad om controle uit te oefenen op de wijze waarop [gedaagde 1] de bankpassen gebruikte. Dat erflaatster bijvoorbeeld zelf de bankrekeningafschriften ontving en bekeek, is gesteld noch gebleken. Daarbij komt dat van [gedaagden] zich beroepsmatig bezighouden met het exploiteren van een administratiekantoor, zodat van hen gevergd kan worden dat zij een administratie bijhielden.

4.6.

Bovendien bestaat concrete aanleiding om van [gedaagde 1] rekening en verantwoording te verlangen. (Eerst de bewindvoerder, en daarna) [eisers] hebben immers (gegronde) vraagtekens geplaatst bij de grote bedragen die [gedaagde 1] zelf vanaf de bankrekening van erflaatster naar de bankrekeningen van [gedaagden] heeft overgemaakt (het gaat in totaal om een bedrag van € 88.361,39, waarvan € 60.000,- vlak voor en zelfs na het instellen van het bewind over het vermogen van erflaatster).

4.7.

Het voorgaande betekent dat [gedaagden] in staat moeten worden geacht en ook verplicht zijn rekening en verantwoording af te leggen van de besteding van de door [gedaagden] opgenomen gelden. In het navolgende zal worden besproken in hoeverre [gedaagden] uitvoering hebben gegeven aan die verplichting en wat daarvan het gevolg is.

Betalingen aan eigen bankrekeningen van [gedaagden]

Opdracht voor gespecificeerde zorg- en administratiewerkzaamheden

4.8.

[gedaagden] stellen dat de betalingen die van de bankrekening van erflaatster zijn verricht aan de eigen bankrekeningen van [gedaagden], gerechtvaardigd worden door de werkzaamheden die zij voor erflaatster hebben verricht. Volgens [gedaagden] hebben zij van erflaatster, althans van [eiser 3], of met medeweten van [eiser 3], opdracht gekregen om voor erflaatster de financiën van erflaatster te beheren en zorgtaken te verlenen. Volgens [gedaagden] hebben zij een uurtarief afgesproken met erflaatster van € 37,50 (exclusief btw).

4.9.

De rechtbank overweegt dat het vaststaat dat [gedaagde 1] vanaf april 2018 hulp heeft geboden aan erflaatster, onder meer bij haar financiën en bij de dagelijkse zorg. Uit de in 2.5 van dit vonnis aangehaalde e-mail van 16 april 2018 van [eiser 3] blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat [gedaagde 1] de financiën voor erflaatster zou regelen. Ter zitting hebben [eiser 3] en [eiser 4] bevestigd dat zij wisten dat [gedaagde 1] in opdracht van erflaatster daarnaast ook ondersteunende werkzaamheden zou verrichten, zodat de rechtbank ervanuit gaat dat erflaatster ook daartoe opdracht heeft gegeven aan [gedaagde 1].

4.10.

Aan het aanbod van [gedaagden] om te bewijzen dat sprake was van een opdracht van erflaatster om haar financiën te regelen en te helpen bij de zorg voor erflaatster wordt niet toegekomen, omdat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt.

4.11.

Voorafgaand aan de onderbewindstelling van het vermogen van erflaatster, hebben [gedaagden] steeds (relatief) kleinere bedragen overgemaakt van de bankrekening van erflaatster naar hun eigen bankrekeningen. Volgens het door [eisers] overgelegde overzicht in productie 14 ging het in de periode van 2 augustus 2018 tot 28 mei 2021 om € 28.361,39. Deze ruim 200 betalingen zijn deels voorzien van een omschrijving van de verrichte werkzaamheden (bijvoorbeeld administratie, postverwerking, doktersbezoeken en toedienen medicijnen) en de datum waarop die werkzaamheden zijn verricht.

4.12.

Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de in 4.9 genoemde omstandigheden, niet gebleken dat deze betalingen onrechtmatig zijn geweest. Omdat [gedaagde 1] geen familie is van erflaatster en beroepsmatig een administratiekantoor exploiteert, mochten erflaatster en [eiser 3] er niet vanuit gaan dat [gedaagde 1] zijn hulp gratis aan erflaatster zou verstrekken. Weliswaar hebben [gedaagden] niet ten aanzien van iedere afzonderlijke betaling rekening en verantwoording afgelegd, maar met de gegeven algemene toelichting op de hulp die [gedaagde 1] aan erflaatster heeft geboden en de omschrijvingen bij de bankbetalingen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat [gedaagden] daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht voor erflaatster en dat zij recht hadden op de betaalde bedragen.

Het gegeven dat ook zorgverlener Cordaan bij erflaatster thuis kwam, doet daar niet aan af. [eisers] hebben namelijk erkend dat Cordaan niet alle benodigde zorg aan erflaatster verleende, en dat [gedaagde 1] ook hielp bij de intensieve zorg voor erflaatster en bij haar financiën.

4.13.

Van een onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking is dus geen sprake, omdat deze betalingen aan [gedaagden] zijn gegrond op de opdrachtovereenkomst tussen erflaatster en [gedaagden] en de werkzaamheden voldoende zijn gespecificeerd. Op terugbetaling van het bedrag van € 28.361,39 kunnen [eisers] gelet op het voorgaande geen aanspraak maken.

4.14.

Na de onderbewindstelling van het vermogen van erflater (in september 2021) zijn [gedaagden] facturen gaan sturen aan erflaatster. Op de facturen is steeds een omschrijving vermeld van de verrichte werkzaamheden en op welke datum die werkzaamheden zijn verricht. Het gaat om een bedrag van € 1.292,21‬ in de periode 13 februari 2022 tot 15 juni 2022. De facturen zijn door de bewindvoerder niet voldaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] aanspraak kunnen maken op betaling van die facturen, tot een bedrag van € 1.292,21.

Geen opdracht voor niet-gespecificeerde lump sum bedragen en 8-/12-/24-uurszorg

4.15.

Iets anders geldt voor de voorschotten/‘lump sum’-bedragen die [gedaagden] vlak voorafgaand (en zelfs kort na) de onderbewindstelling aan zichzelf hebben overgemaakt met als omschrijving “voorschot zorgtaken”. Het gaat om in totaal € 60.000,- (bovenop de reeds verrichte betalingen van € 28.361,39). Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende door [gedaagden] gesteld dat erflaatster (en/of [eiser 3]) aan [gedaagden] opdracht heeft gegeven om werkzaamheden van deze omvang voor erflaatster te verrichten. Daarbij komt nog dat [gedaagde 1] zijn werkzaamheden ten aanzien van deze grote voorschotbedragen op geen enkele wijze hebben gespecificeerd en daarover geen rekening en verantwoording hebben afgelegd. De enkele stelling dat [gedaagde 1] 8-, 12- of 24-uurszorg heeft geleverd, onder meer door in de woning van erflaatster aanwezig te zijn en toezicht te houden op erflaatster, is daarvoor onvoldoende, omdat [gedaagde 1] onvoldoende concreet heeft toegelicht dat erflaatster voor dergelijke zorg opdracht heeft gegeven.

4.16.

[gedaagde 1] hebben voldoende gelegenheid hebben gehad om rekening en verantwoording af te leggen en zijn daartoe ook herhaaldelijk uitgenodigd, onder meer naar aanleiding van het onderzoek door de bewindvoerder in 2022, na de brief van 1 september 2023, en in het kader van deze procedure. [gedaagden] hebben hier niet aan voldaan en hebben ook niet aangeboden alsnog rekening en verantwoording af te leggen. De rechtbank zal [gedaagden] dan ook niet (alsnog) daartoe in de gelegenheid stellen.

4.17.

Gelet op het vorenstaande moet de conclusie luiden dat de betalingen van de voorschotten van in totaal € 60.000,- vanaf de bankrekening van erflaatster aan de eigen bankrekeningen van [gedaagden] door [gedaagde 1] zijn verricht zonder dat daarvoor een rechtsgrond bestond. [gedaagden] hebben daarmee onrechtmatig gehandeld. De schade die daarvan het gevolg is (het vermogen van erflaatster is € 60.000,- kleiner geworden) moeten zij aan de nalatenschap van erflaatster vergoeden.

4.18.

Voor de facturen van [bedrijf 2] van 26 april 2022 ter hoogte van € 759.759,-, althans het (in plaats daarvan in reconventie gevorderde) loon van € 200.000,-, geldt hetzelfde. Vast staat dat [gedaagden] al betaling hebben ontvangen voor gespecificeerde werkzaamheden, door middel van de ruim 200 betalingen van in totaal € 28.361,39 en de gespecificeerde facturen ter hoogte van € 1.292,21. [gedaagden] hebben onvoldoende concreet gesteld en toegelicht dat erflaatster voor de door hen gestelde aanvullende ongespecificeerde werkzaamheden (althans 8-, 12, of 24-uurszorg), resulterend in facturen van bijna € 760.000,-, althans een vergoeding van € 200.000,-, opdracht heeft gegeven, en dat die werkzaamheden daadwerkelijk (in de door [gedaagden] gestelde omvang) door [gedaagde 1] zijn verricht. Dat betekent dat [gedaagden] geen aanspraak kunnen maken op betaling van de facturen van € 759.759,- of het gevorderde loon van € 200.000,-.

4.19.

Omdat [gedaagden] op dit punt niet aan hun stelplicht hebben voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.

Betalingen in supermarkten

4.20.

[eisers] hebben toegelicht dat vanaf de bankrekening van erflaatster in de periode oktober 2018 tot december 2021 voor een bedrag van € 6.505,- betalingen zijn verricht in supermarkten. Deels zijn deze betalingen gedaan in supermarkten die niet in de buurt van de woning van erflaatster in [plaats 4] waren gevestigd, maar bij de woning van [gedaagde 1], aldus [eisers].

[gedaagden] hebben aangevoerd dat alle uitgaven zijn gedaan in aanwezigheid en/of ten behoeve van erflaatster.

4.21.

De rechtbank overweegt dat, hoewel [gedaagden] niet, althans zeer summier, verantwoording hebben afgelegd, niet kan worden aangenomen dat deze uitgaven uitsluitend ten behoeve van [gedaagden] zijn gedaan en dus door hen moeten worden terugbetaald. Dat zou immers betekenen dat erflaatster in het geheel geen uitgaven (aan boodschappen) heeft gedaan vanaf haar bankrekening. Dat ligt niet voor de hand. Vast staat immers dat erflaatster in de betreffende periode nog thuis woonde en dus ook boodschappen nodig had. Dat zij ’s avonds in een verzorgingshuis at, doet daaraan niet af. Het bedrag van € 6.505,- verdeeld over drie jaar, komt ruwweg neer op € 180,- per maand voor boodschappen. Dat is niet een dermate hoog bedrag dat op basis daarvan kan worden aangenomen dat [gedaagde 1] de pinpas van erflaatster heeft gebruikt voor zijn eigen boodschappen. De enkele omstandigheid dat er ook is gepind in supermarkten die zich nabij de woning van [gedaagde 1] bevonden, is daarvoor evenmin voldoende. Dat sluit immers niet uit dat de boodschappen voor erflaatster bestemd waren.

4.22.

Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de betalingen in supermarkten niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt en [gedaagden] het bedrag van € 6.505,- niet hoeven te betalen aan [eisers]

Betalingen in restaurants en hotels

4.23.

[eisers] hebben gesteld en onderbouwd dat in de periode 21 november 2018 tot 17 april 2022 voor € 12.243,- betalingen zijn verricht in restaurants, cafés en hotels. [gedaagden] hebben aangevoerd dat erflaatster graag in restaurants at en dit regelmatig (samen met [gedaagde 1]) deed. In reactie daarop hebben [eisers] er op gewezen dat uit de overgelegde overzichten blijkt dat er met de bankpas van erflaatster ook hotelkamers werden betaald en in de late avonduren betalingen zijn verricht bij cafés. Volgens [eisers] is dat niet te rijmen met het normale uitgavenpatroon en de levensstijl van erflaatster, die bejaard en dement was.

4.24.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagden] op de stellingen van [eisers] onvoldoende gereageerd. Het had op de weg van [gedaagden] gelegen om uitleg te geven over deze uitgaven, ook gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen over zijn verplichting rekening en verantwoording af te leggen. [gedaagden] hebben dat niet gedaan. Dit betekent dat de betalingen in restaurants, cafés en hotels tot een bedrag van € 12.243,- moeten worden aangemerkt als gelden van erflaatster die [gedaagden] ten behoeve van zichzelf hebben gebruikt, zonder dat daar een rechtsgrond voor bestond. [gedaagden] hebben daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover erflaatster. De schade die daarvan het gevolg is (het vermogen van erflaatster is € 12.243,- kleiner geworden) moeten zij aan de nalatenschap van erflaatster vergoeden.

Slotsom en (proces)kosten

4.25.

Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom:

[gedaagden] moeten aan de nalatenschap betalen:

€ 60.000,- (betaalde voorschotten/‘lump sum’-bedragen aan [gedaagden])

€ 12.243,- (betalingen in restaurants/hotels/cafés ten behoeve van [gedaagden])

De nalatenschap is nog verschuldigd aan [gedaagden]:

- € 1.292,21 ( € 1.292,21 (de gespecificeerde facturen in de periode van 13 februari 2022 tot 15 juni 2022).

4.26.

Aldus resteert een vordering van [eisers] op [gedaagde 1] van € 70.950,79. Vordering 2 in conventie is in zoverre toewijsbaar. De gevorderde rente vanaf 1 september 2023 zal eveneens als onweersproken worden toegewezen.

4.27.

[eisers] hebben gevorderd dat [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. [gedaagden] hebben daartegen geen verweer gevoerd. Gelet daarop en op het gegeven dat [gedaagde 1] degene is die feitelijk de betalingen heeft verricht vanaf de bankrekening van erflaatster en de betalingen zijn ontvangen door [bedrijf 2], zal de rechtbank ook dit deel van vordering 2 toewijzen.

4.28.

De vordering in reconventie zal gezien het voorgaande worden afgewezen.

4.29.

Bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld (vordering 1 in conventie) en dat [gedaagden] geen vordering hebben op de nalatenschap (vordering 3 in conventie), hebben [eisers] bij deze stand van zaken geen belang. Aan vorderingen 4 in conventie wordt niet toegekomen, omdat de rechtbank het zorgdossier niet van doorslaggevend belang acht voor de beoordeling van de vorderingen over en weer. De voorwaarde waaronder vordering 5 is ingesteld is niet vervuld, zodat deze vordering geacht wordt niet te zijn ingesteld.

4.30.

[eisers] vorderen daarnaast dat [gedaagden] worden veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.348,06 (vordering 6). Omdat de vorderingen van [eisers] zijn gebaseerd op een onrechtmatige daad en dus niet voortvloeien uit een overeenkomst, is de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte niet van toepassing, en moet worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. [eisers] hebben slechts gesteld dat de volgende werkzaamheden zijn verricht: het bestuderen van stukken, het overleg met eigen cliënten en het juridisch beoordelen van aangeleverde informatie. Die werkzaamheden zijn niet als buitengerechtelijke werkzaamheden aan te merken, maar hebben betrekking op de voorbereiding van de procedure en de instructie van de zaak, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten (vgl. art. 241 Rv). Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

4.31.

[gedaagden] zijn in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden in conventie en in reconventie als volgt begroot:

- kosten van de dagvaarding

259,70

- griffierecht

2.277,00

- salaris advocaat (conventie)

3.858,00

(2 punten × € 1.929)

- salaris advocaat (reconventie)

1.929,00

(2 punten × factor 0,5 x € 1.929)

- nakosten (in conventie en in reconventie)

278,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

8.601,7‬0

4.32.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1.

veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk binnen één week na de datum van dit vonnis aan [eisers] te betalen een bedrag van € 70.950,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot de dag der algehele voldoening, door middel van overboeking op de derdengeldenrekening [rekeningnummer] t.n.v. Schot Van Loon notariaat te Amsterdam;

5.2.

veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 8.601,7‬0, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagden] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

5.3.

veroordeelt [gedaagden] in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op

28 augustus 2024.

1538


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature