Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Luchtvaart. Restitutie vliegtickets na annulering. Passagier spreekt na faillissement reisbureau rechtstreeks de vliegtuigmaatschappij aan op grond van de Verordening (EG) nr.261/2004. Contractuele verhouding en bevrijdende betaling.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 9702260 \ CV EXPL 22-1136 (DB)

Uitspraakdatum: 15 februari 2023

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1 [passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

beiden wonende te [woonplaats]

eisers

hierna gezamenlijk te noemen de passagiers

gemachtigde mr. B.D. van Tuil (DAS)

tegen

de buitenlandse rechtspersoon

PT Garuda Indonesia (Persero) TBK

gevestigd te Jakarta Pusat (Indonesië)

gedaagde

hierna te noemen de vervoerder

gemachtigde mr. M. Lustenhouwer

1 Het procesverloop

1.1.

De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 februari 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.

1.2.

De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

1.3.

Op 18 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2 De feiten

2.1.

De passagiers hebben bij D-reizen tickets geboekt voor de volgende vluchten

van Amsterdam-Schiphol Airport naar Jakarta (Indonesië) op 30 maart 2020 en van Jakarta naar Denpasar Bali op 31 maart 2020 (hierna: de heenvlucht);

van Denpasar Bali naar Jakarta op 15 april 2020 en van Jakarta naar AmsterdamSchiphol op 15 april 2020 (hierna: de terugvlucht).

2.2.

De vervoerder zou de vluchten uitvoeren.

2.3.

De passagiers hebben voor de vluchten een bedrag van € 1.393,95 betaald aan D-Reizen. D-Reizen heeft de tickets via Airtrade Holland B.V. (hierna: Airtrade) bij Garuda geboekt voor een bedrag van € 1.200,62.

2.4.

De vluchten zijn geannuleerd op of omstreeks 15 maart 2020 vanwege de uitbraak van de Coronapandemie.

2.5.

Op 31 augustus 2020 heeft Airtrade aan de vervoerder verzocht om terugbetaling van een bedrag van € 1.200,62. Op 2 september 2020 heeft de vervoerder voormeld bedrag overgemaakt aan D-Reizen.

2.6.

D-Reizen heeft het bedrag niet overgemaakt aan de passagiers. Nadien is D-Reizen failliet gegaan.

2.7.

De passagiers hebben restitutie van de door hen betaalde reissom van de vervoerder gevorderd in verband met annulering. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3 De vordering

3.1.

De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:- € 1.393,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 april 2020 tot aan de dag van gehele voldoening dan wel vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van gehele voldoening; - € 209,09 aan buitengerechtelijke incassokosten;- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten.

3.2.

De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht op grond van artikel 5 lid 1 sub a jo artikel 8 lid 1 sub a gehouden tot terugbetaling van de door de passagiers betaalde ticketprijs.

4 Het verweer

4.1.

De vervoerder betwist de vordering. Volgens de vervoerder is er geen sprake van een vervoersovereenkomst tussen haar en de passagiers. De passagiers hebben een overeenkomst gesloten met D-Reizen. D-Reizen heeft vervolgens via een tussenpersoon een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder. D-Reizen heeft de vervoersovereenkomst opgezegd, althans ontbonden. De vervoerder heeft vervolgens de aan hem betaalde ticketkosten van € 1.200,62 voldaan aan zijn contractuele wederpartij, te weten D-Reizen. De vervoerder meent dat hij hiermee bevrijdend heeft betaald.

4.2.

In het geval zou worden geoordeeld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de passagiers en de vervoerder, dan heeft de vervoerder eveneens bevrijdend betaald door de kosten te restitueren aan de daartoe bevoegde vertegenwoordiger, namelijk D-Reizen. De passagiers hebben er zelf voor gekozen om zich te laten vertegenwoordigen door D-Reizen.

4.3.

De passagiers interpreteren de Verordening bovendien onjuist. De Verordening bepaalt nergens aan wie er moet worden terugbetaald. Het standpunt van de passagiers zou feitelijk inhouden dat een luchtvaartmaatschappij tweemaal is gehouden een bedrag ter hoogte van de ticketkosten te voldoen. Eenmaal aan de te vervoeren passagier(s) en eenmaal aan de contractuele wederpartij op grond van het recht dat van toepassing is op de overeenkomst. Dit levert de passagiers een ongerechtvaardigd voordeel op en is in strijd met de doelstellingen van de Verordening. Bovendien zou een uitleg zoals de passagiers die voorstaan strijdigheid opleveren met het Verdrag van Montreal, omdat bij toekenning van een bedrag gelijk aan de ticketkosten aan de te vervoeren passagier die geen contractuele wederpartij is van de vervoerder sprake zou zijn van schadevergoeding uit andere hoofde dan tot herstel van geleden schade zoals bedoeld in artikel 29 van het Verdrag van Montreal.

5 De beoordeling

5.1.

De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.

5.2.

Ter beoordeling staat de vraag of de passagiers terugbetaling van de door hen aan DReizen betaalde ticketprijs van de vervoerder kunnen vorderen, ondanks dat de vervoerder (een deel van) dit bedrag al heeft gerestitueerd aan D-Reizen. De kantonrechter overweegt als volgt.

De toepasselijkheid van de Verordening

5.3.

Artikel 3 van de Verordening bepaalt de werkingssfeer van de Verordening. In artikel 3 lid 1 sub b staat dat de Verordening in beginsel van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, zoals bij de terugvlucht in deze zaak vanaf Denpasar, naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, zoals in deze zaak Amsterdam-Schiphol. Voorwaarde bij een dergelijke vlucht is blijkens artikel 3 lid 1 sub b echter wel dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is. De vervoerder is echter geen communautaire luchtvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. De vervoerder is immers gevestigd in Indonesi ë en dus niet in een lidstaat. De conclusie is dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvlucht. De vordering van de passagiers is daarom in ieder geval voor de helft niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat voor de terugvlucht een ander bedrag is betaald dan de helft van de gevorderde hoofdsom. Ten aanzien van de heenvlucht wordt het volgende overwogen.

De onderlinge contractuele verhoudingen tussen de vervoerder, D-Reizen en de passagiers

5.4.

Vast staat dat er een overeenkomst is gesloten tussen D-Reizen en passagier sub 1. Partijen twisten over de vraag hoe deze overeenkomst moet worden gekwalificeerd. De passagiers stellen zich op het standpunt dat sprake is van een bemiddelingsovereenkomst. De vervoerder heeft dit betwist. Hij heeft uitgebreid gemotiveerd dat er geen vervoersovereenkomst tot stand is gekomen tussen de passagiers en de vervoerder. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers hier tegenover onvoldoende hebben betwist dat er geen sprake is van een contractuele relatie tussen de passagiers en de vervoerder. Het voorgaande leidt er echter niet toe dat de vervoerder niet gehouden is tot terugbetaling van de ticketprijs aan de passagiers. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.

5.5.

Ingevolge artikel 3 lid 5 van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die geen overeenkomst heeft met de passagier geacht de activiteiten die zij uitvoert en die onder de Verordening vallen te doen namens de persoon die wel een overeenkomst heeft met de passagier. Bovendien is in overweging 7 van de Verordening - kort gezegd - opgenomen dat de verplichtingen uit de Verordening rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Overweging 13 bepaalt vervolgens dat passagiers van wie de vlucht geannuleerd wordt, hun tickets terugbetaald moeten kunnen krijgen. Volgens artikel 8, lid 1, onder a) van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, onder a), van de Verordening, dient de luchtvaartmaatschappij in geval van annulering van een vlucht de betrokken passagiers bijstand te bieden die daarin bestaat dat hun de terugbetaling van hun ticket tegen de prijs waarvoor het gekocht was, wordt aangeboden, dan wel een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid. Dit alles tezamen genomen en in onderling verband bezien, kan slechts tot de conclusie leiden dat niet van belang is of er (rechtstreeks) een contract is gesloten met de luchtvaartmaatschappij of dat de vlucht met tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen is geboekt. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (althans voornemens is uit te voeren) blijft er in beginsel voor verantwoordelijk dat bij annulering van de vlucht de keuze tussen omboeking en terugbetaling aan de passagier wordt gelaten en, indien de passagier kiest voor terugbetaling, dat de ticketprijs rechtstreeks aan de passagier wordt terugbetaald. In zoverre komt de kantonrechter, voor zover nodig, terug op hetgeen is overwogen in het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 8 september 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12687, waarnaar de vervoerder in de conclusie van antwoord heeft verwezen.

Is er sprake van bevrijdende betaling?

5.6.

De vervoerder heeft zich in dit verband primair op het standpunt gesteld dat hij de ticketkosten aan D-Reizen heeft betaald vanwege de ontbinding van de overeenkomst tussen de vervoerder een D-Reizen, waardoor er een ongedaanmakingsverbintenis is ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake kan zijn bevrijdende betaling, wanneer de vervoerder de ticketprijs niet heeft betaald uit hoofde van de uit de Verordening voortvloeiende verplichtingen. Subsidiair voert de vervoerder aan dat sprake is van bevrijdende betaling omdat D-Reizen als vertegenwoordiger van de passagiers heeft opgetreden en de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld tot terugbetaling van de ticketprijs bij de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld als vertegenwoordiger om vluchten voor hen te boeken, niet zonder meer, zoals de vervoerder aanvoert, worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om op te treden als vertegenwoordiger om bij annulering van de vluchten de ticketkosten voor hen gerestitueerd te krijgen. Daarvoor zullen aanvullende feiten en omstandigheden vast moeten komen staan, die daarop wijzen. In dat verband verwijst de kantonrechter ook naar het arrest van 21 december 2021 (zaak C‑263/20) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). Daarin is bepaald dat de luchtvaartmaatschappij, in het geval de passagier een vlucht heeft geboekt via een tussenpersoon, niet ontslagen is van haar verplichting om luchtreizigers tijdig in kennis te stellen van de annulering van hun vlucht, wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de informatie over deze annulering weliswaar ten minste twee weken vóór de geplande vertrektijd heeft meegedeeld aan deze tussenpersoon, door wiens tussenkomst de luchtvervoerovereenkomst met deze passagier is gesloten, maar de betrokken tussenpersoon de passagier niet binnen de in die bepaling gestelde termijn in kennis heeft gesteld van deze annulering en die passagier deze tussenpersoon niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de informatie te ontvangen die wordt meegedeeld door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Een ‘impliciete machtiging’, zoals in het vonnis van de Duitse rechter waarnaar de vervoerder heeft verwezen, is daarom niet voldoende. De passagiers betwisten dat zij toestemming hebben gegeven om aan D-Reizen te betalen, dan wel dat zij D-Reizen opdracht hebben gegeven om hen te vertegenwoordigen bij het verkrijgen van de restitutie. Hier tegenover heeft de vervoerder onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de passagiers in het onderhavige geval uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven aan D-Reizen om de restitutie op grond van de Verordening voor de passagiers in ontvangst te nemen. Artikel 9 van de door D-Reizen gehanteerde algemene voorwaarden, waarnaar de vervoerder heeft verwezen, kan in dit verband niet als uitdrukkelijke toestemming worden aangemerkt. Al met al kan van bevrijdende betaling geen sprake zijn.

5.7.

Volgens de vervoerder is dit een onredelijke uitkomst, omdat zij dan tweemaal zou zijn gehouden de ticketkosten te voldoen: éénmaal rechtstreeks aan de te vervoeren passagier en éénmaal aan de contractuele wederpartij. De vervoerder heeft erop gewezen dat uit het Harms-arrest van het Hof van 12 september 2018 (zaak C-601/17, ECLI:EU:C:2018:702) volgt dat de Verordening niet alleen een hoog niveau van consumentenbescherming tot doel heeft, maar ook streeft naar een evenwicht tussen de belangen van passagiers en luchtvaartmaatschappijen. Volgens de vervoerder kan artikel 13 van de Verordening hem niet baten, nu er op hem op grond van de ontbinding van de overeenkomst tussen de vervoerder en D-Reizen een ongedaanmakingsverplichting rust. Dit artikel biedt volgens de vervoerder geen grondslag voor regres. De kantonrechter overweegt als volgt.

5.8.

Uit het arrest in de zaak Sturgeon (arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07) volgt dat de Europese wetgever met de Verordening de belangen van de luchtreizigers met die van de luchtvaartmaatschappijen heeft willen verzoenen. Later heeft het Hof dit, onder verwijzing naar het Sturgeon arrest, aldus verwoord dat de Verordening niet alleen een hoog niveau van bescherming van de passagiers, maar ook een evenwicht tussen de belangen van deze passagiers en die van de luchtvaartmaatschappijen beoogt te waarborgen (zie het hiervoor vermelde Harms-arrest). Daarbij is volgens het arrest Sturgeon van belang dat de Verordening in artikel 5 lid 3 bepaalt dat de luchtvaartmaatschappijen niet in alle gevallen bij annulering compensatie hoeven te betalen. Tevens is in die zaak benadrukt dat uit artikel 13 van de Verordening volgt dat de nakoming van de verplichtingen de mogelijkheid van de vervoerders onverlet laat om van eenieder die vertraging of annulering heeft veroorzaakt terugbetaling te vorderen. Deze terugbetaling kan de financiële lasten die de vervoerders dragen dus geheel of gedeeltelijk compenseren. Het is niet onredelijk dat deze lasten in de eerste plaats worden gedragen door luchtvaartmaatschappijen, waaraan de betrokken passagiers zijn gebonden door een vervoerscontract dat hun recht geeft op een vlucht die niet geannuleerd of vertraagd zou mogen zijn. De kantonrechter verwijst in dit verband naar de conclusie van de P-G bij de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:368, onderdeel 5.7. Dat het vervoerscontract niet rechtstreeks tussen de vervoerder en de passagiers is gesloten, doet aan het voorgaande niet af, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen. Dat in het geval van een annulering verplichtingen rusten op de luchtvaartmaatschappij die voornemens was de vlucht uit te voeren, draagt bij aan een effectieve toepassing van de Verordening. De passagiers kunnen dus terecht bij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is de vlucht uit te voeren en die luchtvaartmaatschappij kan dan in voorkomend geval onder het toepasselijke recht regres nemen op andere (rechts)personen. Dat in het onderhavige geval D-Reizen failliet is gegaan en mogelijk geen verhaal biedt, laat het voorgaande onverlet (zie de hiervoor vermelde conclusie van de PG, onderdeel 5.25).

5.9.

De vraag of wel of geen sprake is van schade in de zin van artikel 29 van het Verdrag van Montreal, kan naar het oordeel van de kantonrechter buiten beschouwing worden gelaten. De passagiers hebben immers geen schade gevorderd op grond van dit Verdrag.

Wat is de ticketprijs die moet worden gerestitueerd?

5.10.

Dan rest nog de vraag welk bedrag gerestitueerd moet worden. De vervoerder heeft in dit verband als (meer subsidiair) verweer aangevoerd dat de passagiers hooguit aanspraak kunnen maken op de ticketkosten van € 1.200,62. De overige door D-Reizen bij de passagiers in rekening gebrachte kosten zijn geen onderdeel van de ticketprijs en komen niet voor vergoeding in aanmerking, aldus de vervoerder. De passagiers hebben dit verweer onbesproken gelaten. De vordering is daarom in het onderhavige geval niet toewijsbaar voor zover die betrekking heeft op de provisie-/administratiekosten zoals die door D-Reizen in rekening zijn gebracht. Al het voorgaande - en met name ook overweging 5.3 - leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 600,31 (€ 1.200,62 :2) toewijsbaar is. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag zal worden toegewezen vanaf 29 december 2021, zijnde de dag nadat de termijn van 14 dagen in de sommatiebrief van de gemachtigde van de passagiers van 14 december 2021 is verstreken.

De kosten

5.11.

De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Zij hebben echter niet aangetoond dat er meer dan één standaardbrief aan de vervoerder is verzonden. Daarnaast hebben de passagiers naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op andere werkzaamheden dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De passagiers hebben derhalve onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd dat er kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 BW . De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen.

5.12.

Naar het oordeel van de kantonrechter kan bij deze uitkomst geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6 De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 600,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 december 2021 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;

6.2.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

6.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature