Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Megazaak Himalaya.

De megazaak betreft meerdere onderzoeken naar liquidaties, voorbereidingen van liquidaties en het bestaan van een criminele organisatie die zich in de jaren 2013-2016 bezighield met liquidaties, voorbereidingen daarvan en wapenbezit.

De verdachte wordt vrijgesproken van het deelnemen aan de criminele organisatie. De rechtbank vindt niet bewezen dat de verdachte wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de voornoemde misdrijven.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf

Locatie Haarlemmermeer

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/860120-19 (P)

Uitspraakdatum: 19 januari 2022

Tegenspraak (artikel 279 Sv)

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 januari 2020, 3 februari 2020, 4 december 2020, 6 en 25 mei 2021, 22 juni 2021, 30 augustus 2021, 11, 26 en 29 oktober 2021, 26 november 2021 en 19 januari 2022 in de zaak tegen de verdachte:

[Y.A.] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie

[zaaksofficier 1] , [zaaksofficier 2] en [zaaksofficier 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de raadslieden van de verdachte, mr. P.P.J. van der Meij en mr. R.S.E. Bruinen, beiden advocaat te Amsterdam (hierna gezamenlijk aangeduid als de verdediging), naar voren hebben gebracht.

De zaak tegen de verdachte maakt onderdeel uit van de megazaak Himalaya, waarin meerdere verdachten terecht staan. De rechtbank doet vandaag in alle zaken uitspraak.

1 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:

- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 maart 2014 tot en met 30 september 2014.

De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit.

3.3

Oordeel van de rechtbank

3.3.1

Ennetcom-verweren

Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.

Inleiding

Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.

Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.

Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:

het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 1] ;

de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.

De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.

Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.

De beslissing(en) van de Canadese rechter

Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:

16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)

20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)

22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die

opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.

Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:

1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).

2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.

Het vervolg in Nederland

Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.

Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.

Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014.

Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.

Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:

Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.

Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.

De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya

Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).

Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] ).

Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 4] ).

Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).

De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten

De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.

De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.

Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.

In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld.

In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.

De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.

Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.

Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv . De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.

Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.

Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv .

De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens.

Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.

Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.

Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.

Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.

Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.

De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv .

Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv .

De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is.

In de zaak van de verdachte voegt de rechtbank aan deze algemene overwegingen nog het volgende toe.

Op grond van de in het aanvraagproces-verbaal van 24 oktober 2018 (map 16, pagina 304 e.v.) vermelde feiten en omstandigheden bestond naar het oordeel van de rechtbank reeds op dat moment een redelijk vermoeden van schuld dat de gebruiker van het e-mailadres beginnend met 12zg betrokken was bij de (voorbereiding van de) liquidatie van [M.A.H.] op 3 september 2014, hetzij als medepleger hetzij als medeplichtige.

Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van de berichten tussen de gebruikers van de e-mailadressen beginnend met 4j9q ( [I.K.] ) en p1ru ( [D.M.] ) in de periode van 20-23 augustus 2014 en de in tijd daaropvolgende berichten tussen 4j9q en 12zg op 24 en 27 augustus 2014, gecombineerd met de onderzoeksbevindingen opgenomen in het aanvraagproces-verbaal.

Bij beschikking van 9 november 2018 heeft de rechter-commissaris op basis van dit aanvraagproces-verbaal de officier van justitie, des gevorderd, gemachtigd om de Ennetcom-data van (alleen) 12zg te onderzoeken en te gebruiken (map 16, pagina 286 e.v.).

Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot deze machtiging heeft kunnen komen. Daarbij stelt de rechtbank, in reactie op het verweer van de verdediging, vast dat tevens aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.

De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten

De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.

De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.

Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.

Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.

Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.

Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.

3.3.2

De verklaringen van de medeverdachte [I.K.]

De medeverdachte [I.K.] heeft in de maand juni 2021, verspreid over vier dagen, in totaal negen verklaringen afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn opgenomen in map 54.

heeft in deze verklaringen uitgebreid verklaard over zijn eigen betrokkenheid bij de aan hem ten laste gelegde feiten, maar hij heeft ook verklaard over andere betrokkenen. Hierbij heeft hij enkele medeverdachten belast, anderen ontlast, en over sommige medeverdachten/personen wenste hij niet te verklaren.

De rechtbank heeft deze politieverklaringen van [I.K.] toegevoegd aan alle afzonderlijke dossiers. Voorts is [I.K.] , naar aanleiding van deze verklaringen, op vordering van het Openbaar Ministerie en/of op verzoek van de verdediging, ter terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten. Naast op 4 oktober 2021 was dat op:

- 11 oktober 2021 inzake de verdachte, [A.G.] , [R.P.] en [H.M.]

- 12 oktober 2021 inzake [El H.] en [K.J.]

- 20 oktober 2021 inzake [G.C.] en [S.I.] .

Afgezien van de strafzaak tegen medeverdachte [El H.] (zijn oom), waarin [I.K.] zich op zijn algehele, familiaire verschoningsrecht heeft beroepen, heeft [I.K.] bij gelegenheid van deze getuigenverhoren antwoord gegeven op (het merendeel van) de aan hem gestelde vragen.

De rechtbank stelt voorop dat zowel de politieverklaringen van [I.K.] als de verklaring die [I.K.] als getuige ter terechtzitting in de zaak van de verdachte heeft afgelegd, bruikbaar zijn voor het bewijs, althans de waardering van het bewijsmateriaal. Geen rechtsregel die zich daartegen verzet.

Niettemin is de rechtbank van oordeel dat bij het eventuele gebruik van deze verklaringen de nodige behoedzaamheid is geboden en een bijzonder kritische blik is vereist. Daartoe is het volgende van belang.

Tot juni 2021 heeft [I.K.] zich, vanaf zijn aanhouding in april 2018, nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht respectievelijk verschoningsrecht beroepen: bij zijn politieverhoren, bij zijn pro forma zittingen, bij zijn getuigenverhoor in enkele zaken bij de rechter-commissaris, en ook bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, eind april en begin mei 2021.

[I.K.] heeft zijn politieverklaringen eerst afgelegd nadat het Openbaar Ministerie op 25 mei 2021 het requisitoir had gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie tot een bewezenverklaring van alle aan [I.K.] ten laste gelegde feiten heeft gerekwireerd, en oplegging van een levenslange gevangenisstraf heeft gevorderd. Deze straf is alleen tegen [I.K.] geëist.

Dat [I.K.] verklaringen is gaan afleggen, lijkt in de eerste plaats dan ook te zijn ingegeven door dat hij wil voorkomen dat hij een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd, althans – zo begrijpt de rechtbank zijn belastende verklaringen richting met name de medeverdachten [G.C.] en [H.M.] – om niet als enige een zware straf te krijgen.

Dit betekent niet dat de verklaringen van [I.K.] daarmee meteen onbetrouwbaar zijn – deze verklaringen kunnen wel degelijk de waarheid behelzen – maar behoedzaamheid is geboden.

Hierbij komt dat [I.K.] er blijk van heeft gegeven een zeer gedetailleerde dossierkennis te hebben. Hij verscheen regelmatig met een laptop met daarop het digitale dossier op de zitting. En hij heeft bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting en het requisitoir kunnen horen wat de rechtbank en het Openbaar Ministerie relevant vinden, ook in zaken van medeverdachten.

Dit maakt óók dat een kritische blik is vereist: Zijn de verklaringen van [I.K.] – over gebeurtenissen in de periode 2013-2015 – gebaseerd op eigen wetenschap of gaat het om invullingen, interpretaties, aan de hand van het dossier? Invullingen, die mogelijk door bepaalde motieven zijn ingegeven.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van [I.K.] alleen voor (de waardering van) het bewijs gebruiken, indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

3.3.3

Identificatie PGP-adressen en bijnamen

In het dossier komen verschillende PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor.

Het Openbaar Ministerie heeft in het requisitoir een overzicht gegeven van de in zijn ogen “relevante identificaties” (pagina 19 e.v.), waarbij het de verdachte heeft geïdentificeerd als de gebruiker van het Ennetcom-adres 12zg (pagina 25 e.v.). De rechtbank komt op basis van het dossier tot dezelfde identificaties.

Ten aanzien van de identificatie van de verdachte als de gebruiker van 12zg overweegt de rechtbank het volgende.

“Shitan” en “ [bijnaam] ”

Op 6 september 2014 vroeg 8oes ( [A.G.] ) aan 4j9q ( [I.K.] ) of hij het “nummer” had van “die kleine binnetrekkertje”. [I.K.] stuurde hierop het Ennetcom-adres 12zg met daarbij de opmerking: “van shitan”. [A.G.] stuurde kort hierna het bericht: “Dat is toch shitan ofniet?”. [I.K.] reageerde hierop door opnieuw het Ennetcom-adres 12zg te sturen met de opmerking “shitan” (map 16, pagina’s 2-3).

De verdachte maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: *7645)

(Dollar I, doos 13, digitale pagina 411 e.v.).

Op 1 november 2014 vond er een gesprek via SMS plaats tussen de gebruiker van *7645 en “Tanja”. Op de vraag “wie bnjy” antwoordde de gebruiker van *7645:“Shitan je vader” (map 16, pagina’s 41-42).

Op 9 september 2014 vond er een PGP-gesprek plaats tussen 4j9q ( [I.K.] ) en 8oes ( [A.G.] ). [I.K.] stuurde aan [A.G.] : “(…) is shitan gaan melden”. [A.G.] antwoordde daarop: “Jaa man, over 2weken is ie dr weer (…)”. Uit onderzoek in de politiesystemen is gebleken dat de verdachte op 10 september 2014 is aangehouden om een openstaande gevangenisstraf van twee weken uit te zitten (map 16, pagina 4).

12zg werd door anderen opgeslagen als, onder andere, “ [bijnaam] ” (map 15, pagina 462).

De verdachte heeft een broer gehad, genaamd [naam 2] . Uit onderzoek naar het overlijden van [naam 2] , in december 2013, is gebleken dat hij bekend was onder de bijnaam [bijnaam] (map 16, pagina 4). Op 18 september 2014 stuurde 4j9q ( [I.K.] ) aan p1ru ( [D.M.] ): “Ik wacht op [bijnaam] de broertje die is met weekje vrij ik ga per direct plof doen met” (map 6, pagina 39). Op 1 augustus 2014 stuurde 12zg aan 4j9q ( [I.K.] ): “Aub regel je shit desnoods zeg je tegen K, kleine [bijnaam] is met oba (…)” (map 6, pagina 17).

Historische verkeersgegevens

Op 14 juli 2014 vond er een berichtenwisseling plaats tussen 12zg en 4j9q ( [I.K.] ).

12zg stuurde aan [I.K.] dat hij naar hem onderweg was. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat [I.K.] zich op dat moment in Antwerpen bevond. Om 14.14 uur werd door het telefoonnummer *7645 een zendmast gebruikt in Bavel. Om 14.17 uur stuurde 12zg aan [I.K.] dat hij op 60 kilometer van hem is. De afstand tussen de zendmastlocatie in Bavel en het adres waar [I.K.] zich, blijkens de berichten, in Antwerpen bevond, betrof 60,3 kilometer (map 16, pagina’s 44-45).

Van 21 juli 2014 tot 6 augustus 2014 is geen communicatie geregistreerd van het telefoonnummer *7645. Uit de inhoud van berichten tussen 12zg en 4j9q ( [I.K.] ) is gebleken dat de gebruiker van 12zg van 24 juli 2014 tot en met 6 augustus 2014 in Spanje was. Op 6 augustus 2014 om 20.02 uur stuurde 12zg aan [I.K.] : “Oke, ik ga nu in vliegtuig”. Om 23.34 uur stuurde 12zg: “Ben gelant”. Het telefoonnummer *7645 maakte op 6 augustus 2014 om 23.59 uur gebruik van een zendmast op de luchthaven Schiphol (map 16, pagina’s 46-48).

Deze bevindingen passen bij de verklaring die [I.K.] als getuige op de terechtzitting heeft afgelegd. [I.K.] heeft verklaard dat hij in de zomer van 2014 met de verdachte en [A.G.] bij [S.I.] in Spanje was. De verdachte is met het vliegtuig teruggereisd naar Nederland.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vanaf juli 2014 de gebruiker is geweest van 12zg.

De berichten in het dossier vangen aan op 12 juli 2014. In de avond van 11 juli 2014 had de gebruiker van 12zg het nummer van [I.K.] (4j9q) opgeslagen (map 15, pagina 463).

3.3.4

Vrijspraak

Criminele organisatie

Op grond van de inhoud van het dossier, komt de rechtbank tot de conclusie dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband.

Anders dan de verdediging – die het bestaan van een criminele organisatie als zodanig niet heeft betwist – is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie. Dat volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet tot het oogmerk van de organisatie ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502) Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.

Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] , op 20 februari 2014, is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.

Bij de liquidatie van [slachtoffer 4] , op 13 juli 2014, is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Dit wapen is later bij [E.L.] aangetroffen.

En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] , op 3 september 2014, is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.

[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.

Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.

Op grond van de inhoud van het dossier, komt de rechtbank voorts tot de conclusie dat onder meer de medeverdachten [I.K.] en [S.I.] , naast [D.M.] , aan deze organisatie hebben deelgenomen. Ook [M.A.H.] was een deelnemer, totdat hij zelf werd geliquideerd. Vast is komen te staan dat hij de schutter is geweest bij de liquidaties van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] .

Deelneming door de verdachte?

De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:

1. behoort tot het samenwerkingsverband en

2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)

In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor “deelneming” voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)

Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)

Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)

Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte de gebruiker is geweest van het Ennetcom-adres 12zg in de periode vanaf 12 juli 2014. Op basis van de inhoud van de berichten die door met name [I.K.] (4j9q) met dit adres, en dus met de verdachte, worden gewisseld, bestaan er zeer sterke aanwijzingen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode in georganiseerd verband heeft beziggehouden met het plegen van plofkraken en mogelijk ook andere vermogensdelicten. Dat is echter niet het samenwerkingsverband waar het in deze zaak om gaat en wat aan de verdachte is ten laste gelegd. Zo ook het Openbaar Ministerie expliciet in het requisitoir (pagina 102, boven).

Voor een bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit is vereist dat de verdachte (ook) behoorde tot het samenwerkingsverband dat zich bezig hield met het plegen en voorbereiden van liquidaties, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie, en dat hij wist dat deze (andere) organisatie tot oogmerk had het plegen van meerdere van die misdrijven.

Anders dan het Openbaar Ministerie acht de rechtbank het ten laste gelegde feit niet bewezen. Daartoe is het volgende van belang.

Het Openbaar Ministerie wijst allereerst op berichtenverkeer tussen [I.K.] (4j9q) en [D.M.] (p1ru) waaruit blijkt dat er dringend behoefte aan geld is om “te bewegen”. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de verdachte en de medeverdachte [A.G.] andere misdrijven (plofkraken) voorbereidden en pleegden om het benodigde geld voor de ten laste gelegde organisatie te genereren. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor dit standpunt geen steun te vinden is in het dossier.

Het Openbaar Ministerie wijst voorts op afgeluisterde telefoongesprekken in de avond van 12 juli 2014 – de dag voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 4] – tussen [M.A.H.] en het telefoonnummer eindigend op 7645 dat aan de verdachte wordt toegeschreven, maar op dat moment mogelijk ook door [A.G.] (Soes) wordt gebruikt (map 9, pagina 202 e.v.). En op communicatie tussen de verdachte en [I.K.] de avond ná die moord, waar de verdachte bericht dat Soes “met iranie” ( [M.A.H.] ) is (map 2, pagina 194 onder). Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit echter niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte wist van de criminele organisatie, laat staan dat hij daaraan op dat moment heeft deelgenomen. Dat [M.A.H.] de schutter was bij de liquidatie van [slachtoffer 4] is in dit verband volstrekt onvoldoende.

Ook wordt door het Openbaar Ministerie gewezen op communicatie op 16 juli 2014 tussen de verdachte en [I.K.] over de voorbereiding van een plofkraak. [I.K.] heeft meteen daarna (om 18.45 uur) contact met [D.M.] . [D.M.] zegt dat hij thuis (“osso”) is en vraagt waar [I.K.] is. [I.K.] zegt dat hij ook thuis is, gewoon tv aan het kijken, gevolgd door: “ik wacht tot vanavond bro dan heeft me neefje alles geregeld met die plof die doen en weg van hier als het lukt met extra anders met bolle die 2 en met hem weg hier”. [D.M.] zegt “Ok bro” en vraagt dan “en hadden ze al waggie en iets van badoo?”, waarop [I.K.] zegt: “Waggie straks ze waren gisteren gesloopt echt moe van al die dagen bro dus vandaag gaan ze eerst waggie halen rijden ze naar daar toe en hopen dat ze waggie daar staat en plakken meteen” (map 6, pagina 28).

Volgens het Openbaar Ministerie ziet dit gesprek duidelijk op de inzet van de verdachte en [A.G.] bij het lokaliseren van de beoogde slachtoffers van de organisatie.

De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat in de aangehaalde berichten met “ze” de verdachte en [A.G.] bedoeld worden. [D.M.] spreekt voor het eerst over “ze”, als reactie op een bericht van [I.K.] waarin meerdere personen worden genoemd. Ook weegt mee dat de verdachte en [A.G.] kennelijk met andere criminele activiteiten bezig zijn die avond, wat niet zonder meer strookt met de opmerking dat “ze” er vandaag naar toe gaan.

Voorts wijst het Openbaar Ministerie op communicatie tussen [I.K.] en [D.M.] op onder andere 1 augustus 2014, waarin [D.M.] onder meer schrijft: “leg hem uit dat je helemaal zonder zit en die gasten ook niet bewegen” (map 2, pagina 203). Op 3 augustus 2014 schrijft [D.M.] aan [I.K.] : “we hebben 30 (de rechtbank begrijpt: dertigduizend euro) wat we kunnen geven aan je niffo als ie B brengt maar zeg gewoon 20 zodat wij ook nog wat hebben ik heb ook gesproken over ze elke keer wat te geven zodat we die gasten eerder hebben maar daar was nu nog geen buit voor”. [I.K.] vervolgt: “We hoeven hem niet eens 20 te geven of 30 10 is al genoeg hun gaat het juist om die beweeg geld dat ze kunnen rijden zoeken enzo snap je”. (map 6, pagina’s 16-18).

Het Openbaar Ministerie concludeert uit dit laatste bericht dat dat is wat de verdachte en [A.G.] voor de organisatie moesten doen: informatie verzamelen over de beoogde doelwitten van de organisatie, waarbij het in de eerste week van augustus 2014 om “B” leek te gaan.

Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de verdachte van 24 juli 2014 tot en met 6 augustus 2014 in Spanje was met [A.G.] en [I.K.] . [S.I.] was op dat moment ook in Spanje. In het dossier bevindt zich berichtenverkeer uit die periode tussen [I.K.] en de verdachte, waaruit valt op te maken dat de verdachte en [A.G.] weinig geld te besteden hebben. De verdachte bericht onder meer: “budget is laag”, “red het net”, “Anders red ik het niet heb nog 6 donnies” (de rechtbank begrijpt: tientjes) en “Ik kan niet meer bewegen”.

Uit het dossier blijkt ook dat [I.K.] en [D.M.] in diezelfde periode bezig zijn met de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 2] (dossier Tienshan), die in Nederland is en daar wordt gevolgd via een GPS-baken, dat onder zijn auto is geplakt. Tevens volgt uit de PGP-berichten in het dossier dat in deze periode ook jacht wordt gemaakt op [O.L.] (wiens auto ook is “geplakt”), de tweelingbroers [naam 3] en [slachtoffer 3] (Boeloeloe).

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat er iemand in Spanje werd gevolgd en evenmin dat de verdachte of [A.G.] de “niffo” is, waarover in het bericht van 3 augustus 2014 wordt gesproken.

Op basis van bovenstaande bevindingen kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de hiervoor aangehaalde berichten tussen [D.M.] en [I.K.] , waarin wordt gesproken over beweeggeld, over de verdachte gaan.

Het lijkt er veeleer op dat de berichten gaan over de degenen die in opdracht van [I.K.] en [D.M.] op dat moment in Nederland observaties uitvoeren op te liquideren doelwitten, waaronder [slachtoffer 2] .

De rechtbank wordt in dat oordeel gesterkt door het eerdere berichtenverkeer op 3 augustus 2014 tussen [I.K.] en [S.I.] (y86z) (map 2, pagina 205 e.v.). [S.I.] schrijft aan [I.K.] : “Bro kifech met die mannen niks meer gehoord ?”, waarop [I.K.] antwoordt: “Bro mannen hebben het verneukt wat jij al zei bang dat die die ding vindt is nu dus gebeurd bro iemand anders rijdt er nu in”. Even later vraagt [S.I.] : “Dus nu ligt alles stil ?”. [I.K.] schrijft dan: “Ze doen hun best met wat ze hebben die gast van waggies is daar en 2 andere neefjes die kijken (…)”. Het ligt niet voor de hand dat deze berichten over de verdachte gaan, nu hij op dat moment, nota bene samen met [I.K.] en [S.I.] , in Spanje was. Ook wijst de rechtbank nog op een bericht van [I.K.] aan [N.H.] van 5 augustus 2014 waarin ook over “loop geld” wordt gesproken (map 6, pagina 20, boven). Ook dat bericht gaat niet over de verdachte.

De rechtbank deelt dan ook niet de conclusie van het Openbaar Ministerie.

Dat [I.K.] aan de verdachte en [A.G.] – met wie hij in ander verband samenwerkte – geld heeft gegeven, maakt dit niet anders. Ook het bericht van [I.K.] aan de verdachte op 7 augustus 2014, de dag na de terugkomst van de verdachte in Nederland, inhoudende dat de verdachte alle dingen moet regelen en: “gelijk gas geven niet slapen en hangen”, leidt niet tot een ander oordeel. Dit kan ook over de voorbereiding van een (nieuwe) plofkraak gaan, hetgeen steun vindt in het verdere berichtenverkeer.

De enige berichten die naar het oordeel van de rechtbank mogelijk zouden kunnen wijzen op een bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde criminele organisatie zijn de berichten in de aanloop tot de liquidatie van [M.A.H.] op 3 september 2014. Op 21 augustus 2014 schrijft [I.K.] aan de verdachte: “Ik ga zorgen dat hij weg gaat bro maak je niet druk om iraan ze laatste week iss geteld”. En als [I.K.] later die dag schrijft: “Luister iraan hou afstand bro die man heeft me lopen verraden bij al die gasten”, vraagt de verdachte: “Meen je dat nou en wie welke gasten bro onse kant of neus de kant”, waarop [I.K.] zegt: “Neus de kant bro hij was onze kant nu neus de kant (…)”. Het gesprek op 24 augustus 2014 bevat vervolgens belangrijke aanwijzingen dat de verdachte [M.A.H.] in de gaten heeft gehouden, wetende dat [I.K.] hem uit de weg zou (laten) ruimen. De verdachte schrijft aan [I.K.] : “laat me weten als ik wat moet door geven aan je geen stress die man is een zo te zien een plaag”, waarop [I.K.] antwoordt: “Geef me kenteken van ze nieuwe auto en huis straat en huis nummer aub bro” en even later: “Luister laat niks merken aan die iraan he voordat jullie wat verpesten”. De verdachte antwoordt: “Ja bro geen stress maak je niet druk, als ik m zie laat ik hem zie hoor je het je hoort van me.”

Zoals hiervoor is weergegeven, is voor een bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit echter vereist dat de verdachte wist dat er een samenwerkingsverband was dat tot oogmerk had het plegen van meerdere misdrijven bestaande uit het plegen en voorbereiden van liquidaties, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Die wetenschap kan op grond van het bovenstaande niet worden bewezen.

Op basis van de inhoud van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank enkel worden vastgesteld dat de verdachte wist dat [I.K.] van plan was om [M.A.H.] uit de weg te laten ruimen en dat hij daaraan mogelijk enige bijdrage heeft geleverd. Dat kan medeplichtigheid aan de (voorbereiding van de) moord op [M.A.H.] opleveren, maar dat is niet aan de verdachte ten laste gelegd.

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan de ten laste gelegde criminele organisatie. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

4 Vordering tot gevangenneming

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de rechtbank de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.

Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde feit, zal de vordering tot gevangenneming worden afgewezen.

5 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Wijst af de vordering tot gevangenneming.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. S. Jongeling, voorzitter,

mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Allegro, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. J. Dommershuijzen,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature