Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

rchitect vordert honorarium na tussentijdse opzegging overeenkomst door opdrachtgever. Vordering gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Alkmaar

Zaaknummer: 9841229 \ CV EXPL 22-2082 (BL)

Vonnis van 23 november 2022

in de zaak van

[eiser] , handelend onder de naam [bedrijfsnaam 1] ,

te [plaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: Legal Guard,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

te [plaats 2] ,2. [gedaagde 2],

te [plaats 3] ,

gedaagde partijen,

hierna samen te noemen (in mannelijk enkelvoud): [gedaagde partij] ,

gemachtigde: mr. J.S. Dallinga.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 20 juli 2022

- de brief van [eiser] , bij de rechtbank ingekomen op 25 oktober 2022, met aanvullende producties - de mondelinge behandeling van 1 november 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft op 20 december 2018 een offerte aan [gedaagde partij] verstrekt voor het maken van een ontwerp voor een nieuwe vrijstaande woning op een kavel aan de [adres] te [plaats 4] ( [gemeente] ). Op basis van een ureninschatting (85 uren architect, 105 uren projectleider en 393 uren tekenaar) is het honorarium in deze offerte door [eiser] begroot op € 40.800,00 exclusief 21% btw.

2.2.

Deze offerte is op 10 januari 2019 door [gedaagde partij] geaccepteerd.

2.3.

Op de overeenkomst tussen partijen is van toepassing de ‘De Nieuwe Regeling 2011, Rechtsverhouding opdrachtgever-architect DNR 2011’ (herziening 2013) (hierna: DNR).

2.4.

In mei 2020 heeft [gedaagde partij] een aannemingsovereenkomst gesloten met [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) voor de realisatie van het bouwproject.

2.5.

In verband met gerezen geschillen is de aannemingsovereenkomst tussen [gedaagde partij] en [bedrijfsnaam 2] op 15 februari 2021 tussentijds beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst.

2.6.

Vervolgens heeft [gedaagde partij] een aannemingsovereenkomst gesloten met [bedrijfsnaam 3] , die de bouw van het project heeft voortgezet.

2.7.

In een e-mail van maandag 8 maart 2021 schrijft [gedaagde partij] aan [eiser] :

“Het bouwen van een huis moet een feest zijn dat is het tot nu toe niet geweest. Daarom hebben wij de relatie met de aannemer stop gezet. We willen nu verder zonder ergernis. Elke vertraging zorgt voor ergernis en extra kosten we willen daarom nu door. Het dak moet nu afgemaakt worden het ligt nu buiten te verrotten. We hadden daarom ook van jou verwacht dat je met grote snelheid de tekeningen af zou maken. Maar helaas gaan andere opdrachtgevers voor. Dit is voor ons niet langer acceptabel.

Dat leidt tot de volgende punten:

1 We verwachten voor vrijdag a.s. de door de aannemer gevraagde tekeningen.

2 de directie van jou kant wordt met onmiddellijke ingang stop gezet.

3 we stoppen met de ontwikkeling van het bijgebouw.

We zien voor vrijdag [12 maart 2021; opm. ktr] de tekeningen tegemoet anders stoppen we de samenwerking.”

2.8.

Naar aanleiding van deze e-mail hebben op 13 en 18 maart 2021 telefoongesprekken tussen partijen plaatsgevonden.

2.9.

Op 29 maart 2021 heeft [eiser] een set werktekeningen (digitaal) aan [bedrijfsnaam 3] en [gedaagde partij] ter beschikking gesteld, die dezelfde dag is gedownload.

2.10.

Op 6 april 2021 heeft [eiser] een tweede set werktekeningen (digitaal) aan [bedrijfsnaam 3] ter beschikking gesteld (en op 26 april 2021 aan [gedaagde partij] ). Deze set is niet gedownload.

2.11.

In een e-mail van 10 april 2021 aan [gedaagde partij] heeft [eiser] een samenvatting gegeven van de werkzaamheden die hij na 12 maart 2021 heeft verricht en de afspraken die volgens [eiser] zijn gemaakt. [eiser] eindigt zijn e-mail met: “Aangezien de opdracht formeel niet beëindigd is ga ik verder met het tekenwerk. Inmiddels ben ik bezig om het bijgebouw af te ronden. Dit zal naar verwachting eind komende week gereed zijn. Ik heb hier nog enkele vragen over maar als ik geen reactie krijg ga ik het afronden op basis van eerdere afspraken.”

2.12.

Op 14 april 2021 reageert [gedaagde partij] daarop in een e-mail aan [eiser] : “Bedankt voor je mail, jammer dat je ons niet begrijpt en deze weg inslaat. In de mail van 8 maart waren we toch heel duidelijk geweest. En volgens ons was de uitkomst van ons gesprek van 13 maart ook heel helder. Wij zouden het daarom fijn vinden dat je onze keuze tot beëindiging van de samenwerking zou respecteren.”

2.13.

In een e-mail van 16 april 2021 stelt [eiser] zich vervolgens op het standpunt – samengevat – dat de overeenkomst tussen partijen formeel niet is beëindigd, zodat [eiser] niets anders kan doen dan het resterende werk afronden. Daarbij merkt [eiser] op dat hij in de vier dagen tussen de mails van 10 en 14 april 2021 heeft doorgewerkt aan de tekeningen van het bijgebouw, en dat hij het werk aan het bijgebouw tijdelijk zal stilleggen in afwachting van een reactie van [gedaagde partij] .

2.14.

Daarop deelt [gedaagde partij] op 16 april 2021 mee dat [bedrijfsnaam 3] alleen om aanpassing van de details van de ruwbouw/gevels heeft gevraagd en niks meer, dat op 8 maart 2021 duidelijk is aangegeven dat de ontwikkeling van het bijgebouw gestopt zou worden en dat [eiser] meer dan een jaar de tijd heeft gehad om het af te ronden.

2.15.

Op 26 april 2021 schrijft [eiser] dat hij het er niet mee eens is dat [gedaagde partij] de samenwerking opnieuw wil beëindigen, maar dat hij niet om die wens heen kan. [eiser] stelt voor om in gesprek te gaan over een beëindiging in goed onderling overleg en een concept ontbindingsovereenkomst op te stellen.

2.16.

[gedaagde partij] heeft dit voorstel van [eiser] afgewezen.

2.17.

In een e-mail van 12 juli 2021 schrijft [eiser] het volgende aan [gedaagde partij] :

“Op 14 april jl. hebben jullie mij laten weten dat jullie de samenwerking beëindigen. Uit het uitblijven van een reactie op onderstaande mail concludeer ik dat jullie niet tot een afrondend gesprek bereid zijn en ik respecteer dan ook jullie opzegging. Jullie opzegging mist nog een datum. Uit coulance houd ik de datum van 14 april jl. aan.

Er staat echter nog wel een bedrag van € 12.980,62 open dat nog niet door jullie is voldaan. Ik heb de factuur opgemaakt conform artikel 33 van de algemene voorwaarden. Het opzeggen van de opdracht neemt immers niet met zich mee dat jullie niet gehouden zijn tot betaling. Ik heb mijn werkzaamheden gefactureerd tot de datum van 14 april jl. Ik verzoek jullie het bedrag over te maken binnen 14 dagen. (…)”

2.18.

In een factuur van 12 juli 2021 heeft [eiser] het hiervoor genoemde bedrag van € 12.980,62 (inclusief btw) aan [gedaagde partij] in rekening gebracht.

2.19.

Op 16 juli 2021 heeft [gedaagde partij] aan [eiser] meegedeeld dat de factuur niet betaald zal worden.

2.20.

De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde partij] op 11 augustus 2021 aangemaand om de factuur binnen twee weken te betalen.

2.21.

De daarop volgende correspondentie tussen partijen heeft niet geleid tot een oplossing of betaling.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van het factuurbedrag van € 12.980,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2021 en een bedrag van € 904,80 voor buitengerechtelijke kosten.

3.2.

[gedaagde partij] voert verweer. Volgens [gedaagde partij] had [eiser] geen opdracht voor de gefactureerde werkzaamheden, en zijn die werkzaamheden ook niet verricht.

4 De beoordeling

4.1.

Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst tussentijds is geëindigd doordat [gedaagde partij] deze heeft opgezegd. [eiser] vordert betaling van zijn eindfactuur van € 12.980,62, die hij heeft opgemaakt in verband met de tussentijdse beëindiging. Ten aanzien van de betalingsverplichting van [gedaagde partij] na opzegging beroept [eiser] zich op artikel 33 lid 1 DNR. Daarin is bepaald dat de opdrachtgever die de opdracht zonder grond heeft opgezegd, verplicht is (onder meer) het honorarium te betalen naar de stand van de werkzaamheden ten tijde van het moment dat de opzegging in werking treedt. Het gevorderde factuurbedrag betreft honorarium voor werkzaamheden die [eiser] stelt te hebben verricht tot en met 12 april 2021.

4.2.

[gedaagde partij] betwist dat zonder grond is opgezegd, en verwijst daarvoor naar zijn e-mail van 8 maart 2021. Daarmee kan niet zonder meer worden aangenomen dat artikel 33 lid 1 DNR in dit geval van toepassing is. De kantonrechter kan de vraag of sprake is geweest van een opzegging zonder grond echter onbeantwoord laten, omdat [gedaagde partij] op zichzelf niet betwist dat honorarium betaald moet worden voor werkzaamheden die [eiser] heeft verricht tot het moment waarop de overeenkomst door opzegging is geëindigd.

De einddatum van de overeenkomst

4.3.

Partijen verschillen van mening over de einddatum van de overeenkomst. [eiser] vordert honorarium tot het moment dat de opzegging in werking is getreden. Daarmee ligt het op zijn weg om voldoende te stellen en de einddatum waarop hij zich beroept aannemelijk te maken. In de dagvaarding stelt [eiser] daarover slechts dat [gedaagde partij] de opdracht begin 2021 heeft opgezegd. [eiser] heeft daarbij geen concrete einddatum genoemd en niet toegelicht op welke wijze de opzegging heeft plaatsgevonden.

4.4.

Volgens [gedaagde partij] is de overeenkomst per 12 maart 2021 geëindigd, door zijn e-mail van 8 maart 2021 en het feit dat [eiser] binnen de gestelde termijn het gevraagde tekenwerk niet heeft geleverd. De ontvangst en inhoud van de e-mail van 8 maart 2021 worden door [eiser] niet betwist.

4.5.

Op de zitting is duidelijk geworden dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat de overeenkomst per 14 april 2021 is geëindigd. [eiser] heeft daarvoor aangevoerd – samengevat – dat hij op 13 maart 2021, naar aanleiding van de e-mail van 8 maart 2021, heeft gebeld met [gedaagde partij] en heeft voorgesteld het allebei even te laten bezinken, dat de aannemer tekeningen nodig had om verder te kunnen en [eiser] aan zijn zorgplicht wilde voldoen, dat [eiser] op 18 maart telefonisch aan [gedaagde partij] heeft voorgesteld het tekenwerk af te maken, en dat [gedaagde partij] daarover zou nadenken. Vervolgens heeft hij niks meer van [gedaagde partij] gehoord, terwijl hij tegen [gedaagde partij] had gezegd dat hij op 22 maart een afspraak met de aannemer had, en [gedaagde partij] heeft gezegd dat hij zo nodig wel bij dat gesprek aanwezig kon zijn, aldus [eiser] . Daarmee is volgens [eiser] impliciet afgesproken dat hij door zou gaan, althans heeft [gedaagde partij] in tweede instantie niet gezegd dat hij echt moest stoppen, zo verklaart [eiser] op de zitting. Daarbij erkent [eiser] dat hij na de e-mail van 8 maart 2021 geen uitdrukkelijk akkoord van [gedaagde partij] heeft gekregen om de werkzaamheden af te maken.

4.6.

[gedaagde partij] betwist dat na 12 maart 2021 is afgesproken dat [eiser] het overeengekomen tekenwerk toch zou afmaken. Volgens [gedaagde partij] zou [eiser] alleen nog de detailtekening van staand metselwerk (de steenstrips) voor [bedrijfsnaam 3] regelen, waar [gedaagde partij] in zijn e-mail van 8 maart 2021 al om had gevraagd, en die volgens [gedaagde partij] al klaar had moeten zijn.

4.7.

De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door [eiser] overgelegde urenspecificatie en zijn toelichting daarop op de zitting blijkt dat [eiser] na 12 maart 2021 nog een substantieel aantal uren (75) aan tekenwerk heeft besteed, en dat dit niet alleen steenstripdetails betrof. Dit werk is verricht op basis van een impliciete afspraak, zoals [eiser] het zelf noemt. Daarover is niets schriftelijk vastgelegd. Pas op 10 april 2021, toen het meeste werk al was verricht, heeft [eiser] het initiatief genomen om een e-mail aan [gedaagde partij] te sturen, waarin hij de volgens hem gemaakte afspraken en sinds 12 maart 2021 verrichte werkzaamheden weergeeft. Deze e-mail heeft [eiser] gestuurd omdat hij nattigheid begon te voelen doordat de op 6 april 2021 beschikbaar gestelde tweede tekenset niet werd gedownload en het hem niet lukte om telefonisch contact met [gedaagde partij] te krijgen, aldus [eiser] op de zitting. Op 14 april 2021 heeft [gedaagde partij] kort maar krachtig gereageerd. Hij meent dat zijn e-mail van 8 maart 2021 en het telefoongesprek op 13 maart 2021 duidelijk waren, en wil dat [eiser] de beslissing om de samenwerking te beëindigen respecteert. Ook toen heeft [eiser] zich nog niet direct bij een beëindiging van de samenwerking willen neerleggen. Voor een rechtsgeldige opzegging door [gedaagde partij] is echter geen instemming van [eiser] nodig. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling.

4.8.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat de overeenkomst pas per 14 april 2021 door opzegging is geëindigd. De e-mail van [gedaagde partij] van 8 maart 2021 kan niet anders worden opgevat dan als opzegging, onder de voorwaarde dat het door [bedrijfsnaam 3] gevraagde tekenwerk niet voor vrijdag 12 maart 2021 door [eiser] geleverd zou zijn. Vast staat dat [gedaagde partij] (of [bedrijfsnaam 3] ) binnen de gestelde termijn geen tekeningen van [eiser] heeft ontvangen. De voorwaarde waaronder [gedaagde partij] de overeenkomst heeft opgezegd is dus vervuld. [eiser] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat partijen na 12 maart 2021 hebben afgesproken dat [eiser] het oorspronkelijk overeengekomen tekenwerk toch zou afmaken. Daarvoor is onder de gegeven omstandigheden niet voldoende dat [gedaagde partij] , zoals [eiser] stelt, op 18 maart 2021 zou hebben gezegd dat hij, indien nodig, wel bij een gesprek van [eiser] met [bedrijfsnaam 3] op 22 maart 2021 aanwezig wilde zijn. Ook het feit dat [eiser] nog contact heeft gehad met [bedrijfsnaam 3] is onvoldoende om een opdracht van [gedaagde partij] tot voortzetting van alle oorspronkelijk overeengekomen tekenwerkzaamheden aan te nemen.

4.9.

Dit betekent dat de overeenkomst per 12 maart 2021 door opzegging is geëindigd. Daarmee is het uitgangspunt dat [gedaagde partij] geen honorarium meer verschuldigd is voor werkzaamheden die zijn verricht vanaf 12 maart 2021. Wat dit betekent voor de vordering van [eiser] zal de kantonrechter beoordelen aan de hand van zijn eerdergenoemde urenspecificatie, die is onderverdeeld in blokken in de kleuren groen, blauw en rood.

Het groene blok (projectleiding: afronding [bedrijfsnaam 2] , opstarten [bedrijfsnaam 3] )

4.10.

Uit de urenspecificatie volgt dat [eiser] vordert € 3.475,56 inclusief btw voor 30,75 uur projectleiding in de periode van 6 januari 2021 tot en met 19 februari 2021, dus voordat de overeenkomst tussen partijen was geëindigd. Het gaat om werkzaamheden die [eiser] stelt te hebben verricht in het kader van de afronding van de samenwerking met [bedrijfsnaam 2] en het opstarten van de samenwerking met [bedrijfsnaam 3] . [eiser] heeft in de urenspecificatie duidelijk gespecificeerd om welke werkzaamheden het gaat, wanneer deze zijn verricht en hoeveel tijd daaraan is besteed. Het betreft – samengevat – (telefonisch) overleg met [gedaagde partij] , met [bedrijfsnaam 2] , met ene [naam 1] en met [naam 2] (van [bedrijfsnaam 3] ), en inventarisatie van het aan [bedrijfsnaam 2] geleverde werk.

4.11.

[gedaagde partij] heeft in de conclusie van antwoord slechts in algemene bewoordingen daartegen ingebracht dat voor deze werkzaamheden geen opdracht is gegeven en dat [eiser] deze werkzaamheden niet (naar tevredenheid) heeft verricht. Op de zitting heeft [gedaagde partij] daaraan toegevoegd dat hij een derde ( [naam 1] ) heeft ingeschakeld en betaald om de beëindiging van het contract met [bedrijfsnaam 2] te regelen. In reactie daarop heeft [eiser] op de zitting toegelicht dat er inderdaad voor is gekozen [naam 1] als neutrale bemiddelaar in te schakelen, omdat [bedrijfsnaam 2] inmiddels het bloed van zowel [gedaagde partij] als [eiser] wel kon drinken, maar dat [naam 1] wel van voldoende informatie voorzien moest worden, en dat [eiser] die informatie heeft aangeleverd. [gedaagde partij] heeft op de zitting erkend dat hij contact met [eiser] heeft gehad over de afwikkeling van de samenwerking met [bedrijfsnaam 2] , en niet is betwist dat [gedaagde partij] en [eiser] samen hebben gesproken met [naam 1] . Ook heeft [gedaagde partij] niet betwist dat [eiser] opstartgesprekken heeft gevoerd met [naam 2] , waarvan twee in aanwezigheid van [gedaagde partij] .

4.12.

De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de werkzaamheden zoals vermeld in het groene blok op de urenspecificatie in opdracht van [gedaagde partij] zijn verricht tegen een uurtarief van € 93,41 (exclusief btw), en dat een en ander door [gedaagde partij] onvoldoende gemotiveerd is betwist. Het bedrag van € 3.475,56 wordt daarom toegewezen.

De blauwe blokken (aanpassen en afronden werktekeningen)

4.13.

[eiser] vordert honorarium voor 70 uren (€ 5.267,71 inclusief btw) die in de periode van 26 februari tot en met 7 april 2021 zijn besteed aan het aanpassen en afronden van werktekeningen.

4.14.

Daarvan zien 6 uren op tekenwerk dat is verricht voorafgaand aan de opzegging van de overeenkomst. Volgens de specificatie van [eiser] zijn deze uren besteed aan ‘det steenstrips’. [gedaagde partij] erkent dat [bedrijfsnaam 3] heeft gevraagd om een detailtekening van steenstrips, en [eiser] heeft in februari 2021 opstartoverleg gevoerd met [bedrijfsnaam 3] . Daarmee is aannemelijk dat het door [eiser] gestelde tekenwerk op 26 februari en 1 maart 2021 in opdracht en voor rekening van [gedaagde partij] is verricht. [gedaagde partij] heeft op de zitting nog aangevoerd dat met dit tekenwerk maximaal 3,5 uur gemoeid kan zijn. Voor zover hij hiermee bedoelt verweer te voeren tegen de 6 uren die [eiser] in rekening heeft gebracht, heeft [gedaagde partij] dit verweer onvoldoende concreet gemaakt, zodat de kantonrechter daar verder aan voorbij gaat. Het in de urenspecificatie vermelde honorarium voor deze 6 uren bedraagt € 448,23 inclusief btw. Ook hier geldt dat [gedaagde partij] geen gemotiveerd verweer voert tegen het door [eiser] gehanteerde uurtarief. Het bedrag van € 448,23 wordt dus toegewezen.

4.15.

Het honorarium voor de resterende 64 uren vermeld in de blauwe blokken, heeft betrekking op tekenwerk dat is verricht in de periode van 15 maart tot en met 7 april 2021. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat dit tekenwerk ziet op aanpassing van steenstripdetails, geluidwerende details en interieurdetails die nog (af)gemaakt moesten worden. [eiser] heeft deze uren gefactureerd vanuit de veronderstelling dat de overeenkomst op 14 april 2021 is geëindigd, dus op basis van de in zijn optiek nog bestaande overeenkomst. Die grondslag is hiervoor echter al als onjuist beoordeeld. De overeenkomst is immers geëindigd op 12 maart 2021, en niet is komen vast te staan dat partijen nadien hebben afgesproken dat [eiser] het oorspronkelijk overeengekomen tekenwerk toch zou afmaken. Voor zover de vordering vanaf 15 maart 2021 ziet op iets anders dan steenstripdetails moet deze dus worden afgewezen.

4.16.

Ten aanzien van uren die vanaf 15 maart 2021 nog zouden zijn besteed aan de steenstripdetailtekeningen waar door [gedaagde partij] en [bedrijfsnaam 3] om is gevraagd, overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde partij] stelt zich op het standpunt dat de door [bedrijfsnaam 3] gevraagde aanpassing van de steenstripdetails maximaal 3,5 uur kan hebben gekost. Hiervoor is geoordeeld dat hij het honorarium voor 6 uren die daaraan zijn besteed voordat de overeenkomst werd opgezegd, moet betalen. Het ligt op de weg van [eiser] om voldoende te stellen en onderbouwen dat [gedaagde partij] meer moet betalen. Daarin is hij niet geslaagd. [eiser] heeft op de zitting verklaard dat de vanaf 15 maart 2021 gefactureerde uren niet alleen betrekking hebben op steenstripdetails, maar ook op resterende interieur- en geluidwerende details waarmee hij intussen bezig was. Hoeveel uren nog aan de steenstripdetails zijn besteed, heeft [eiser] niet concreet gesteld. [eiser] heeft wel gesteld dat hij 15 steenstripdetailtekeningen heeft aangepast, dat voor een normale detailtekening 3,5 tot 4 uur wordt gerekend, en voor een detailaanpassing iets minder. Maar ook hier heeft [eiser] niet vermeld wat dit precies betekent voor het honorarium ten aanzien van de steenstripdetails. Op basis van de omschrijving op de urenspecificatie zijn in elk geval 53,75 van de 64 uren niet te herleiden tot de steenstrips. Verder betwist [gedaagde partij] dat opdracht is gegeven voor het aanpassen van 15 steenstripdetailtekeningen. Volgens [gedaagde partij] was één tekening genoeg. Uit niets blijkt dat [gedaagde partij] (of [bedrijfsnaam 3] ) om 15 aangepaste tekeningen heeft gevraagd. Daarbij voert [gedaagde partij] onbetwist aan dat hij tot en met december 2020 al voor 646,75 tekenuren had betaald, terwijl [eiser] in zijn offerte het tekenwerk op in totaal 393 uren had ingeschat. In dat licht bezien merkt [gedaagde partij] terecht op dat wanneer een relatie (zoals in dit geval) onder druk staat, van [eiser] (als professional) verwacht mag worden dat hij goed navraagt wat de bedoeling is, en niet kennelijk zomaar nog eens 15 tekeningen gaat aanpassen.

4.17.

Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende concreet en aannemelijk gemaakt dat [gedaagde partij] verplicht is om meer te betalen dan het toe te wijzen bedrag van € 448,23 als honorarium voor aanpassing van steenstripdetailtekeningen.

4.18.

[eiser] beroept zich er nog op dat hij op 29 maart 2021 een set werktekeningen (waaronder steenstripdetails) digitaal beschikbaar heeft gesteld, en dat deze set diezelfde dag door [bedrijfsnaam 3] en [gedaagde partij] is gedownload. [gedaagde partij] betwist dit niet. Maar het enkele feit dat de set werktekeningen is gedownload leidt niet tot een verplichting van [gedaagde partij] om meer te betalen dan het hiervoor genoemde honorarium van € 448,23. Daarvoor is nodig dat de onderliggende werkzaamheden in opdracht van [gedaagde partij] zijn verricht. [gedaagde partij] heeft in zijn e-mail van 8 maart 2021 gevraagd om tekeningen ten behoeve van [bedrijfsnaam 3] . Onbetwist moet worden aangenomen dat hiermee steenstripdetailaanpassingen zijn bedoeld. Verder staat vast dat [eiser] tot 29 maart 2021 geen aangepaste steenstripdetails heeft geleverd. [eiser] heeft een set werktekeningen beschikbaar gesteld nadat [bedrijfsnaam 3] in een e-mail van 26 maart 2021 had gevraagd: “zijn de ‘steenstrips details’ al beschikbaar voor gebruik?” Hieruit kan niet worden afgeleid dat door [bedrijfsnaam 3] of [gedaagde partij] om meer of ander tekenwerk is gevraagd. De vordering van [eiser] is in zoverre niet toewijsbaar.

De rode blokken (tekeningen bijgebouw 2021 en 2020)

4.19.

[eiser] rekent € 821,76 inclusief btw voor 11 uur tekenwerk voor het bijgebouw, verricht in de periode van 7 tot en met 12 april 2021. [gedaagde partij] betwist gemotiveerd dat [eiser] daar na de opzeggingsmail van 8 maart 2021 nog opdracht voor had. In die e-mail heeft [gedaagde partij] uitdrukkelijk aan [eiser] meegedeeld te stoppen met de ontwikkeling van het bijgebouw. Uit niets blijkt dat het bijgebouw na 8 maart 2021 nog onderwerp van gesprek tussen partijen is geweest. Desondanks is [eiser] op 7 april 2021 verder gegaan met het tekenwerk van het bijgebouw, omdat – zoals [eiser] in zijn e-mail van 10 april schrijft – de opdracht in zijn optiek formeel niet was beëindigd, en omdat – zoals [eiser] op de zitting verklaart – hij bang was dat hem verweten zou worden dat hij niet was doorgegaan met de werkzaamheden. Zelfs na zijn e-mail van 10 april 2021, die [eiser] stelt te hebben verzonden omdat hij nattigheid begon te voelen en waarin hij schrijft nog enkele vragen te hebben over het bijgebouw, is op 12 april 2021 nog 3,5 uur tekenwerk verricht voor het bijgebouw. Dit alles komt voor zijn rekening en risico. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de tekenwerkzaamheden in april 2021 zijn verricht in opdracht van [gedaagde partij] .

4.20.

Verder heeft [eiser] in zijn eindfactuur van 12 juli 2021 een bedrag van € 3.415,61 inclusief btw in rekening gebracht voor 47 uren tekenaar bijgebouw 2020. [gedaagde partij] betwist dat die uren in 2020 zijn gemaakt, althans dat hij daar nog niet voor betaald heeft. Ter toelichting heeft [eiser] op de zitting verklaard dat hij alleen werkzaamheden factureert die zijn afgerond, en dat de tekeningen voor het bijgebouw nog niet klaar (en dus nog niet gefactureerd) waren. [gedaagde partij] betwist dit. Volgens [gedaagde partij] factureerde [eiser] periodiek voor gewerkte uren. Dit standpunt van [gedaagde partij] vindt steun in de overgelegde eerdere facturen van [eiser] . Daarin heeft [eiser] onder ‘beschrijving werkzaamheden’ steeds vermeld op welke weken de betreffende factuur ziet. Dit zijn op elkaar aansluitende periodes, van week 3-2019 tot en met week 52-2020. Bovendien blijkt uit deze facturen dat de werkzaamheden van week 30 tot en met 48-2020 ‘inclusief bijgebouw’ zijn, waarbij niet verder is uitgesplitst hoeveel uur besteed is aan de woning en hoeveel uur aan het bijgebouw. De urenspecificaties die horen bij de eerdere facturen zijn niet overgelegd, en [eiser] heeft niet gespecificeerd op welke data in 2020 de 47 uur waarvan nu betaling wordt gevorderd zouden zijn verricht, zodat niet kan worden beoordeeld hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde partij] heeft [eiser] zijn vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.

De conclusie

4.21.

Uit het voorgaande volgt dat van de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen een gedeelte van (€ 3.475,56 + € 448,23 =) € 3.923,79 inclusief btw. De vanaf 9 augustus 2021 gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar, omdat [gedaagde partij] dit bedrag niet tijdig heeft betaald en niet is bestreden dat hij daarmee in verzuim is geraakt.

4.22.

Verder vordert [eiser] vergoeding van € 904,80 voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat [eiser] niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde partij] is verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.

4.23.

Omdat beide partijen op belangrijke punten gelijk krijgen, ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.923,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 9 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,

5.2.

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.

Productie 15 van [eiser]

Productie 4 bij conclusie van antwoord


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature