E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBNHO:2021:7238
Rechtbank Noord-Holland, AWB - 19 _4213

Inhoudsindicatie:

In geschil is het in aanmerking genomen voordeel uit aanmerkelijk belang, waarbij verweerder - op grond van artikel 4.22 van de Wet IB 2001 - bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de tussen eiseres en de BV voor de aandelen overeengekomen koopprijs. Indien de rechtbank van oordeel is dat verweerder terecht is afgeweken van de aangifte, en tevens os in geschil of de bedrijfsopvolgingsregeling van artikel 4.17c van de Wet IB 2001 van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is de door eiser bedongen tegenprestatie niet op zakelijke wijze tot stand gekomen. Het ligt, namelijk niet voor de had dat de gang van zaken omtrent de inkoop dezelfde zou zijn geweest, indien niet de kinderen van eiser, maar een onafhankelijke derde de andere aandeelhouders in de BV zouden zijn geweest. Verweerder heeft voor het bepalen van de waarde in het economisch verkeer van de aandelen zich terecht aangesloten bij de intrinsieke waarde van de aandelen en het voordeel uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 561.415. Ook kan eiser niet een geslaagd beroep doen op de bedrijfsopvolgingsregeling, omdat niet voldaan is aan de materiële-ondernemingseis. De door de BV uitgevoerde werkzaamheden passen naar het oordeel van de rechtbank bij het beleggen in onroerend goed en kunnen niet worden aangemerkt als te zijn gericht op en bestaand uit ‘meerarbeid’ om een ‘meerrendement’ te behalen. Nu in redelijkheid niet tot het oordeel kan worden gekomen dat sprake is van een ‘meerrendement’ kan ook niet gesproken worden van meer dan normaal vermogensbeheer. Het beroep is ongegrond.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie