U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

wrakingsverzoek afgewezen

Uitspraak



beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer

zaaknummer / rekestnummer: C/15/316902 / HA RK 21/97

Beslissing van 7 juni 2021

Op het verzoek tot wraking ingediend door:

[verzoekster]

wonende te [woonplaats],

verzoekster,

advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn NH.

Het verzoek is gericht tegen:

mr. L.J. Saarloos,

hierna te noemen: de rechter.

1 Procesverloop

1.1.

Verzoekster heeft op 3 juni 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de zaak met zaak- en rolnummer C/15/316144 / KG ZA 21/236, hierna te noemen: de hoofdzaak, aanhangig bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Bewind, locatie Alkmaar.

1.2.

Deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 februari 2021 de echtscheiding tussen verzoekster en haar inmiddels ex-echtgenoot uitgesproken. Ter bepaling van de waarde van de tussen hen te verdelen echtelijke woning heeft de rechtbank een makelaar benoemd. De rechtbank heeft overwogen dat de woning onder voorwaarden aan de man zal worden toegedeeld tegen de door deze makelaar te bepalen bindende taxatiewaarde, en dat de woning moet worden verkocht als de man niet aan deze voorwaarden voldoet.

1.3.

Bij dagvaarding van 13 april 2021 heeft de ex-echtgenoot van verzoekster in kort geding onder meer gevorderd dat hij gemachtigd wordt om alle (rechts)handelingen te verrichten om het aandeel in de echtelijke woning van verzoekster aan hem geleverd te krijgen op basis van de door voormelde makelaar getaxeerde waarde van € 400.000,– waarbij het vonnis in de plaats moet worden gesteld van de medewerking van verzoekster aan de eigendomsoverdracht van haar aandeel in de woning en de medewerking van de vouw aan haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning gevestigde hypotheek. De rechter heeft dit kort geding (met zaak- en rol nummer C/15/315100 / KG ZA 21/189) behandeld en heeft de hiervoor genoemde vorderingen van de ex-echtgenoot bij vonnis van 29 april 2021 toegewezen.

1.4.

Bij dagvaarding van 31 mei 2021 heeft verzoekster in kort geding onder meer gevorderd dat wordt bepaald dat de echtelijke woning moet worden verkocht omdat haar ex-echtgenoot niet zou voldoen aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden voor toedeling aan hem. De behandeling van dit kort geding (met zaak- en rolnummer C/15/316144 / KG ZA 21/236, de hoofdzaak zoals vermeld onder 1.1) is toegedeeld aan de rechter. Er is een mondelinge behandeling gepland voor woensdag 9 juni 2021.

1.5.

Nadat verzoekster er via de griffie van de rechtbank en haar advocaat mee bekend is geworden dat het kort geding door de rechter zal worden behandeld, heeft zij op 3 juni 2021 het wrakingsverzoek ingediend.

1.6.

De rechter heeft niet in de wraking berust.

1.7.

Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 7 juni 2021. Verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster is niet in persoon verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat. Voorts is verschenen de rechter. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

1.8.

De wrakingskamer heeft op 7 juni 2021 mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak is vervolgens op schrift gezet.

2 Het standpunt van verzoekster

2.1.

Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter is bevooroordeeld. Hij heeft in een eerdere zaak, het kort geding met zaak- en rol nummer C/15/315100 / KG ZA 21/189 waarin op 29 april 2021 vonnis is gewezen, onzorgvuldig gehandeld door op te merken dat verzoekster blij mocht zijn met een taxatie van € 400.000,– voor de waarde van de echtelijke woning indachtig dat de eerdere taxatie namens verzoekster € 390.000,– bedroeg. De rechter had nooit tot deze opmerking mogen komen tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in de vastgoedmarkt in Wognum en mede in acht genomen dat de taxatie op dat moment al zeven maanden oud was, namelijk van 20 mei 2020. Verzoekster is van de beslissing van de rechter in hoger beroep gegaan. Ze voorziet dat de rechter in de onderhavige zaak op dezelfde weg zal voortgaan als zijn eerdere uitspraak, waarin hij, anders dan zij wenste en vorderde, het bedrag van € 400.000,– voor de waarde van de echtelijke woning aanhield en haar verzoek om een antispeculatieding vast te stellen heeft afgewezen. Verzoekster wil daarom liever dat een andere rechter de zaak behandelt.

3 De reactie van de rechter

3.1.

De rechter betwist dat hij heeft gezegd dat verzoekster blij mocht zijn met een taxatiewaarde van € 400.000,–. De rechter geeft aan de taxatie van de benoemde makelaar te hebben afgezet tegen de eerder twee taxaties van partijen zelf en daarbij te hebben opgemerkt dat hij begrip voor de ontevredenheid van verzoekster over de taxatie zou hebben als deze onder haar eigen taxatie van € 390.000,- zou zijn uitgekomen, maar dat de taxatie zowel boven die van de ex-echtgenoot van verzoekster (€ 355.000,–) als die van verzoekster zelf (€ 390.000,–) is uitgekomen. De rechter merkt voorts op in de inhoud van het wrakingsverzoek geen gronden te zien die wraking rechtvaardigen.

4 De beoordeling

4.1.

Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.

4.2.

Niet is gebleken dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.

4.3.

Evenmin is gebleken dat er feiten of omstandigheden zijn die grond geven voor het oordeel dat vrees voor niet-onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, zodat ook de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.4.

Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, onvoldoende is om (de vrees van) partijdigheid van de rechter aan te nemen, maar bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken (HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4004 en EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627). Van dergelijke bijkomende omstandigheden is sprake indien een rechter zich in de eerdere zaak al heeft uitgelaten over aspecten van het geschil die weinig of niets verschillen van de aspecten van het geschil in de volgende zaak.

4.5.

De wrakingskamer is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals hiervoor bedoeld. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.

4.6.

De wrakingskamer neemt als vaststaand aan dat de rechter de gewraakte uitlating ''dat verzoekster blij mocht zijn met een taxatiewaarde van € 400.000,–'' niet heeft gedaan. De rechter heeft betwist deze uitlating te hebben gedaan. Hij heeft aangegeven gezegd te hebben dat hij begrip voor de ontevredenheid van verzoekster over de taxatie zou hebben als deze onder haar eigen taxatie van € 390.000,– zou zijn uitgekomen, maar dat de taxatie zowel boven die van de ex-echtgenoot van verzoekster (€ 355.000,–) als die van verzoekster zelf (€ 390.000,–) is uitgekomen. De advocaat van verzoekster heeft hierop desgevraagd gezegd dat dit wel kan kloppen en dat de gewraakte uitlating zoals vermeld in het wrakingsverzoek geen citaat is. Nu daarmee voor de wrakingsamer vaststaat dat de gewraakte uitlating niet is gedaan, kan deze geen grond voor wraking opleveren.

4.7.

De opmerking van verzoekster dat uit de eerdere beslissingen van de rechter, inhoudende het aanhouden van de taxatiewaarde van € 400.000,– bij de levering van het aandeel in de woning van de vrouw aan de man en het afwijzen van de vordering van verzoekster tot het vestigen van een antispeculatiebeding, een lijn laat zien ten nadele van verzoekster en dat zij daarom liever een andere rechter heeft, levert ook geen grond op voor wraking.

4.8.

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing of een procesbeslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking, ook niet als de motivering van die beslissing onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier wordt geacht of ontbreekt. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing, ook niet op geleide van daartoe strekkende gronden van wraking. Dat zou neerkomen op een verkapt hoger beroep, in dit geval van het kort geding dat op 29 april 2021 met een vonnis is afgesloten. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.

4.9.

De wrakingskamer ziet geen grond voor het oordeel dat in de zaak met zaak- en rolnummer zaak- en rol nummer C/15/315100 / KG ZA 21-189 door de rechter beslissingen zijn gegeven die naar aard en motivering, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, zodanig zijn, dat daardoor de gerechtvaardigde vrees kan zijn ontstaan dat de rechter jegens verzoeker in de(ze) hoofdzaak een vooringenomenheid koestert. De gronden van wraking gronden houden in de kern in dat verzoeker in de voorgaande procedure andere beslissingen had verlangd.

4.10.

Uit al het voorgaande volgt dat de feiten en omstandigheden die verzoekster ter onderbouwing van haar verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond vormen voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5 Beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;

5.2.

beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;

5.3.

beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.M. van Wechem, voorzitter, mr. M.A.J. Berkers en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.

de griffier is buiten staat deze bij ontstentenis van de voorzitter is

beslissing mede te ondertekenen deze uitspraak ondertekend door de

oudste rechter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature