Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Echtscheiding met nevenverzoeken over alimentatie en verdeling. Toewijzing verzoek onderhoudsbijdrage voor tijdens procedure meerderjarige geworden kind. Behoefte getrapt vastgesteld aan de hand van normbedragen uit Tremarapport, verminderd met gemiddelde kamerhuur zolang het meerderjarige kind thuiswonend is. Afwijzing verzoek onderhoudsbijdrage voor op moment van verzoek reeds meerderjarig kind. Afwijzing verzoek onverdeeld laten honden met beheersregeling en afwijzing vaststelling alimentatie voor de honden.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

zaaknummer / rekestnummer: C/15/310736 / FA RK 20-6723

Beschikking d.d. 23 december 2021 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. B.M.C.M. Hiddes, gevestigd te Heemstede,

tegen

[de man] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. F.L.M. Broeders, gevestigd te Utrecht.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 4 december 2020, ingekomen op diezelfde datum;

- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 13 april 2021, ingekomen op diezelfde datum;

- het verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende aanvullend c.q. gewijzigd verzoek, met bijlagen, van de vrouw van 17 juni 2021, ingekomen op diezelfde datum;

- het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek, met bijlagen, van de vrouw van 11 november 2021, ingekomen op diezelfde datum;

- het aanvullend verweerschrift tevens aanvullend c.q. gewijzigd zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man van 12 november 2021, ingekomen op 15 november 2021.

1.2.

De rechtbank heeft op 11 november 2021 een brief ontvangen van [meerderjarige 1] , dochter van partijen.

1.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2021.

Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. B.M.C.M. Hiddes, en de man, bijgestaan door mr. F.L.M. Broeders.

1.4.

De rechtbank laat het F-formulier met productie 17 van de advocaat van de man van 17 november 2021 buiten beschouwing, gelet op de datum van indiening en het bezwaar van de vrouw.

2 De beoordeling

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .

2.2.

De meerderjarige kinderen van partijen zijn:

- [meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en

- [meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

2.3.

Bij de beschikking van de rechtbank van 23 november 2020 zijn als voorlopige voorzieningen bepaald dat [meerderjarige 1] wordt toevertrouwd aan de vrouw, dat aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toekomt en dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderbijdrage) van [meerderjarige 1] € 369 per maand dient te voldoen.

2.4.

Scheiding

2.4.1.

Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.4.2.

Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).

Door de vrouw is geen door partijen ondertekend ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu [meerderjarige 1] inmiddels meerderjarig is (en partijen dus geen gezag meer over haar uitoefenen), zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.

Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.

2.5.

Alimentatie

2.5.1.

De vrouw heeft aanvankelijk verzocht de inhoud van het te tekenen ouderschapsplan in de beschikking op te nemen, waarin onder meer is opgenomen dat de man als kinderbijdrage voor [meerderjarige 1] € 369 per maand dient te voldoen.

De vrouw heeft haar verzoek vervolgens tweemaal gewijzigd, laatstelijk op 11 november 2021. Zij heeft toen verzocht te bepalen dat de man een bijdrage levert voor [meerderjarige 2] en [meerderjarige 1] van € 691 per kind per maand ingaande op de datum van indiening van het verzoekschrift, subsidiair de datum van de beschikking.

Voorts heeft de vrouw bij aanvullend verzoek van 11 november 2021 verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 775 per maand vast te stellen.

2.5.2.

De man heeft aanvankelijk verzocht een door hem te betalen kinderbijdrage van € 369 per maand vast te stellen.

Bij zijn aanvullend verweerschrift van 12 november 2021 heeft de man verzocht te bepalen dat hij een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud (hierna: onderhoudsbijdrage) aan [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] dient te betalen van € 384 dan wel € 468 per kind per maand.

ingangsdatum

2.5.3.

De rechtbank sluit voor de ingangsdatum van een eventuele onderhoudsbijdrage aan bij de datum van de beschikking. Voor een eventuele partnerbijdrage sluit zij aan bij de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

onderhoudsbijdrage

2.5.4.

[meerderjarige 1] is na indiening van het verzoekschrift meerderjarig geworden. Ze heeft haar moeder blijkens de op 7 november 2021 ondertekende brief gemachtigd om haar te vertegenwoordigen ter zake de alimentatie. Gelet hierop hoeft [meerderjarige 1] geen apart verzoekschrift in te dienen tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage.

behoefte

2.5.5.

Voor de vaststelling van de behoefte van [meerderjarige 1] , wordt de tabel ‘Normbedragen voor levensonderhoud en les- en collegegelden’ gehanteerd, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (het Tremarapport) van 2021.

Omdat [meerderjarige 1] een WO-opleiding volgt, bedraagt haar behoefte volgens deze tabel € 1.102 per maand. Bij hoger onderwijs maakt de tabel geen onderscheid tussen thuis- en uitwonende studenten. Omdat een thuiswonende student in het hoger onderwijs bespaart op zijn woonlast, zal de rechtbank de behoefte van [meerderjarige 1] -zo lang zij nog thuis woont- conform het subsidiaire standpunt van de man verlagen met de gemiddelde kamerhuur van € 235 per maand. Haar behoefte bedraagt dan € 867 per maand.

Vanaf het moment dat [meerderjarige 1] op zichzelf woont bedraagt haar behoefte € 1.102 per maand.

draagkracht van partijen

2.5.6.

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of partijen over voldoende draagkracht beschikken om elk hun aandeel in deze behoefte te kunnen betalen.

Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het Tremarapport. vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.000]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.000 aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.

Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak

2.5.7.

De man is in loondienst werkzaam bij [BV] Uit zijn salarisspecificaties van mei tot en met juli 2021 volgt dat de man in die periode een fiscaal loon had van € 6.150. Verder ontvangt de man 8% vakantiegeld, en betaalt hij een premie Whk van € 31 per maand. Nu de man gemotiveerd heeft gesteld dat hij tot dusver nog geen bonus heeft behaald, zal de rechtbank de bonusregeling buiten beschouwing laten.

Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 4.162 per maand.

Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 1.339 per maand.

2.5.8.

De vrouw is in loondienst werkzaam bij [bedrijf] . Uit de salarisspecificaties van augustus en september 2021 volgt dat de vrouw in die periode een fiscaal loon had van € 5.169 per maand. Van ingehouden premies blijkt niet uit de loonstroken. Verder ontvangt de vrouw een individueel keuzebudget van 17%. Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vrouw op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt haar NBI € 3.928 per maand.

Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 1.225 per maand.

draagkrachtverdeling

2.5.9.

Nu [meerderjarige 2] al de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt op de datum van deze beschikking, ziet de rechtbank geen aanleiding om de draagkracht van partijen te verdelen over de twee kinderen van partijen.

draagkrachtvergelijking

2.5.10.

De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 2.564 per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [meerderjarige 1] van -zolang zij nog thuis woont- € 867 per maand en daarom is er aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [meerderjarige 1] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:

Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.339 : 2.564 x 867 = € 453 per maand.

Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.225 : 2.564 x 867 = € 414 per maand.

2.5.11.

Vanaf het moment dat [meerderjarige 1] uitwonend wordt het eigen aandeel van partijen als volgt berekend:

Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.339 : 2.564 x 1.102 = € 575 per maand.

Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.225 : 2.564 x 1.102 = € 527 per maand

conclusie

2.5.12.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een onderhoudsbijdrage voor [meerderjarige 1] van € 453 per maand aan [meerderjarige 1] moet betalen, zo lang zij nog thuis woont.

Vanaf het moment dat [meerderjarige 1] uitwonend is dient de man aan haar een onderhoudsbijdrage van € 575 per maand te betalen en de vrouw een bedrag van € 527 per maand. Omdat partijen niet hebben verzocht om een onderhoudsbijdrage door de vrouw te laten vaststellen, zal de rechtbank in het dictum alleen de door de man te betalen onderhoudsbijdrage vastleggen.

De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van de draagkracht van partijen. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.

[meerderjarige 2]

2.5.13.

Omdat [meerderjarige 2] al meerderjarig was ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding, kan de rechtbank geen onderhoudsbijdrage voor hem vaststellen op verzoek van partijen. Dat [meerderjarige 2] de vrouw heeft gemachtigd om namens hem een onderhoudsbijdrage te verzoeken, maakt dit niet anders. De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot [meerderjarige 2] derhalve afwijzen.

partnerbijdrage

2.5.14.

De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de naar 1 januari 2021 geïndexeerde behoefte van de vrouw € 3.555 per maand bedraagt. Deze behoefte neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt. Nu is gebleken dat de vrouw een NBI heeft van € 3.928 per maand, kan zij geheel in haar eigen behoefte voorzien.

Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partnerbijdrage zal derhalve worden afgewezen.

2.6.

Verdeling

2.6.1.

De vrouw heeft verzocht de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen op de door haar voorgestane wijze.

De man heeft daartegen verweer gevoerd en heeft bij zelfstandig verzoek verzocht de verdeling vast te stellen op de door hem voorgestane wijze.

2.6.2.

Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 4 december 2020. Voor de waardering van de bestanddelen zijn partijen uitgegaan van 23 november 2020 als peildatum. De rechtbank sluit daarbij aan.

Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:

de echtelijke woning aan [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening;

de Lijfrenteverzekering SRLEV N.V. Participatie-plan met nummer [nummer]

de [merk auto] ;

eventuele activa en passiva van de onderneming van de man;

bankrekeningen;

de aanslag of teruggave IB;

de inboedel;

de honden [hond 1] en [hond 2] ;

schuld [naam]

tegoed vakantie;

schuld [naam] .

ad. a) de echtelijke woning aan [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening

De woning is inmiddels verkocht. Partijen zijn het erover eens dat de overwaarde na aflossing van de hypothecaire geldlening en betaling van de makelaarskosten tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.

De rechtbank zal bepalen dat partijen de maandelijkse hypotheekrente van de woning met ingang van 23 november 2020 tot de datum van notariële overdracht van de woning bij helfte dienen te dragen. De woning was immers het gezamenlijk eigendom van partijen. De gebruikerslasten zijn voor rekening van de vrouw, nu zij de woning feitelijk bewoonde. De rechtbank zal aldus bepalen.

De verzoeken van partijen om vergoeding van door hen betaalde concrete bedragen in verband met bovenstaande lasten worden afgewezen, nu partijen bij hun berekeningen zijn uitgegaan van andere uitgangspunten.

Partijen hebben er overeenstemming over dat de eigenaarslasten van 23 november 2020 tot de datum van notariële overdracht van de woning bij helfte dienen worden gedeeld.

ad. b) de Lijfrenteverzekering SRLEV N.V. Participatie-plan met nummer [nummer]

Partijen zijn het erover eens dat de lijfrenteverzekering wordt toebedeeld aan de man met verrekening van de afkoopwaarde op 23 november 2020, maar verschillen van mening over de hoogte van de belastinglatentie. De rechtbank zal rekening houden met een belastinglatentie van 49,50%. Gelet op het inkomen van de man dat volgt uit de draagkrachtberekening is immers het hoogste IB-tarief van toepassing. Dit betekent dat de man in verband hiermee een bedrag van € 5.038,64 aan de vrouw moet vergoeden. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw nog heeft bijgedragen in de premie na 23 november 2020 en dat dit zal worden verrekend.

ad. c) de [merk auto]

Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De vrouw heeft gesteld dat de auto is aangekocht met een bedrag dat zij uit een erfenis heeft ontvangen. Daarbij was geen sprake van een uitsluitingsclausule. Volgens de vrouw hebben partijen afgesproken dat het bedrag van de erfenis niettemin privé zou blijven. De man heeft dit betwist. Nu geen sprake is van na de huwelijkssluiting opgemaakte schriftelijke huwelijkse voorwaarden op dit punt, gaat de rechtbank ervan uit dat zowel de [merk auto] als het bedrag uit de erfenis in de gemeenschap (zijn) (ge)vallen. De [merk auto] wordt toebedeeld aan de vrouw, met verrekening van de door de door Moterhuis getaxeerde waarde. Gelet hierop dient de vrouw aan de man te vergoeden een bedrag van € 1.925.

ad. d) de onderneming

De zakelijke bankrekening van de man zal, zoals ook partijen hebben gedaan, bij de bankrekeningen worden besproken. De rechtbank gaat ervan uit, gelet op de stellingen over en weer, dat er verder geen activa te verdelen zijn. Van schulden die zijn toe te rekenen aan de eenmanszaak is de rechtbank evenmin gebleken.

ad. e) bankrekeningen

Niet in geschil tussen partijen is dat de saldi van de volgende op naam van de man gestelde bankrekeningen op 23 november 2020:

- [bankrekening] ,

- [bankrekening] ,

aan hem worden toebedeeld, met verrekening van de saldi bij helfte,

en dat de saldi van de volgende op naam van de vrouw gestelde bankrekeningen per 23 november 2020:

- [bankrekening] ,

- [bankrekening] ,

aan haar worden toebedeeld, met verrekening van de saldi op die datum.

De man heeft bij aanvullend verweer van 12 november 2021 verzocht de vrouw te gelasten een bankafschrift over te leggen van de op haar naam staande bankrekening met nummer [bankrekening] , waaruit het saldo op de genoemde peildatum blijkt.

De rechtbank zal dit verzoek afwijzen bij gebrek aan belang, nu de vrouw de verzochte bescheiden al heeft overlegd als productie 5 bij haar verweerschrift op zelfstandig verzoek van 17 juni 2021.

Gelet op het voorgaande dient de man € 720,67 aan de vrouw te vergoeden, en dient de vrouw € 35,98 aan de man te vergoeden.

Het saldo van de gezamenlijke rekening [bankrekening] was op de peildatum negatief. De rekening is na de peildatum voortgezet. Partijen verschillen van mening over wie de rekening met name heeft gebruikt en de rechtbank kan aan de hand van de stellingen en stukken niet vaststellen welk standpunt juist is. Zij zal dan ook bepalen dat de gezamenlijke rekening wordt opgeheven en dat een eventueel positief saldo op het moment van opheffing wordt gedeeld en een eventueel negatief saldo op het moment van opheffing bij helfte wordt gedragen.

De vrouw heeft gesteld dat de man haar een bedrag van € 4.800 moet vergoeden in verband met bedragen die vóór de peildatum aan de gemeenschappelijke bankrekening zijn onttrokken. De man heeft dit betwist.

De vrouw heeft niet bestreden dat de man met de opname van € 8.000 op 28 augustus 2020 een deel van de schuld bij [naam] heeft afgelost. Deze schuld valt in de huwelijksgemeenschap, zodat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man met die opname de gemeenschap heeft benadeeld. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van het verzoek van de vrouw, zodat dit wordt afgewezen.

ad. f) de aanslag of teruggave IB

Indien één van partijen een belastingteruggave over 2020 heeft ontvangen, dient deze bij helfte met de ander te worden verrekend. Voor een eventuele belastingaanslag over 2020 zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig.

Gelet op de stellingen van partijen gaat de rechtbank ervan uit dat de gestelde teruggave over 2019 vóór de peildatum is ontvangen, zodat de rechtbank dit bestanddeel niet bij de verdeling zal betrekken.

ad. g) de inboedel

Partijen hebben de inboedel in onderling overleg verdeeld. De vrouw heeft gesteld dat de man de waarde van de door hem verkochte boedel nog aan haar dient te vergoeden en dat hij daarvan opgave moet doen. De vrouw schat de verkoopopbrengst op € 2.000.

De vrouw heeft ter zitting gemotiveerd toegelicht welke inboedelgoederen door de man zijn c.q. zouden worden verkocht en op welke manier. Deze concrete stellingen zijn door de man onvoldoende bestreden. Nu een opgave door de man van de opbrengst van de betreffende inboedelgoederen ontbreekt en het in dit kader door de vrouw gestelde bedrag de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank bepalen dat de man de vrouw in verband met verkochte/te verkopen inboedel een bedrag van € 1.000 moet voldoen.

ad. h) de honden [hond 1] en [hond 2] ;

De vrouw heeft verzocht de honden aan haar toe te delen. De man heeft verzocht de honden onverdeeld te laten en een beheersregeling vast te stellen dan wel de honden aan hem toe te delen.

De rechtbank ziet onvoldoende grond om in afwijking van de hoofdregel de honden onverdeeld te laten. Nu de honden sinds het feitelijk uiteengaan van partijen bij de vrouw verblijven en door haar worden verzorgd, worden de honden zonder nadere verrekening aan haar toebedeeld. Dat betekent dat de vrouw met ingang van heden alleen financieel verantwoordelijk voor de honden wordt en dat haar verzoek om een alimentatie voor de honden wordt afgewezen.

De vrouw heeft vergoeding verzocht van een bedrag in verband met door haar gemaakte kosten voor de honden. De rechtbank is van oordeel dat de op zichzelf door de man niet bestreden kosten voor de honden vanaf de peildatum bij helfte dienen te worden gedragen. Daarbij zullen ook de kosten voor de hondenopvang in aanmerking worden genomen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de man steeds voor de honden kon en wilde zorgen als de vrouw daar niet toe in staat was en is voorts van oordeel dat het, gelet op de verhouding tussen partijen, niet alleen aan de vrouw te wijten is dat ze de honden niet (steeds) bij hem, maar naar de opvang heeft gebracht. Gelet hierop dient de man aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 2.520,82.

ad. i) schuld [naam]

Nu partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld aan [naam] . Nu de man onbetwist heeft gesteld dat de schuld op peildatum € 4.000 bedroeg, dient de vrouw daarvan € 2.000 te dragen. Een schuld kan niet worden verdeeld, zodat van veroordeling van de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man pas sprake kan zijn als de man de schuld volledig heeft afbetaald. Nu daarvan niet is gebleken, zal de rechtbank het verzoek van de man in zoverre afwijzen.

ad. j) tegoed vakantie;

Partijen zijn overeengekomen dat de man een bedrag van € 525,75 aan de vrouw dient te vergoeden.

ad. k) schuld [naam] .

Partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld aan [naam] , die op de peildatum onbetwist € 3.285 bedroeg. De rechtbank zal aldus bepalen.

achterstallige kinderbijdrage

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man over de periode september 2020 tot 23 november 2020 aan achterstallige kinderbijdrage € 2.017,20 dient te voldoen. Nu dit bedrag ziet op de periode voor de beschikking inzake voorlopige voorzieningen en er op dat moment nog sprake was van een gemeenschap van goederen, zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.

niet verrekenende gezamenlijke lasten

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man uit hoofde van de niet verrekende gezamenlijke lasten een bedrag van € 2.309,33 aan de vrouw dient te voldoen, afwijzen. De door de vrouw opgevoerde kosten zien voor een deel op kosten van voor de peildatum, en voor een deel op de kosten voor de kinderen. Voor het restant heeft de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd welke bedragen nog verrekend moeten worden.

2.7.

Overige

partnerpensioen

2.7.1.

De vrouw heeft bij aanvullend verzoek van 11 november 2021 verzocht te bepalen dat de zij gerechtigd is tot de helft van het tijdens de samenleving van partijen opgebouwde partnerpensioen.

2.7.2.

De rechtbank zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek, nu het verzoek ziet op de voorhuwelijkse periode. Het verzoek kan daarom niet worden aangemerkt als een nevenvoorziening zoals bedoeld in artikel 827 lid 1 Rv .

overlijdensrisicoverzekering

2.7.3.

De vrouw heeft bij aanvullend verzoek van 11 november 2021 verzocht de man te verplichten om de overlijdensrisicoverzekering te beëindigen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 20.000, althans de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de beëindiging van de overlijdensrisicoverzekering.

2.7.4.

De man heeft ter zitting toegezegd dat hij zal nagaan wie de begunstigde van de overlijdensrisicoverzekering is. Partijen zijn overeengekomen dat de man de verzekering zal beëindigen indien blijkt dat de man de begunstigde is.

Nu partijen over dit onderwerp overeenstemming hebben bereikt, ziet de rechtbank geen aanleiding meer om een beslissing te nemen over het verzoek. De rechtbank vertrouwt erop dat de man zijn toezegging gestand doet.

ingetrokken verzoeken

2.7.5.

Partijen hebben de verzoeken met betrekking tot het ouderschapsplan, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de informatieregeling en het voortgezet gebruik van de woning ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;

3.2.

bepaalt dat de man aan [meerderjarige 1] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen:

- € 453 per maand tot het moment dat zij uitwonend is;

- € 575 per maand, met ingang van het moment dat zij uitwonend is;

3.3.

gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap als volgt:

-partijen zullen de verkoopopbrengst van de echtelijke woning na aflossing van de hypothecaire geldlening en de makelaarskosten bij helfte delen;

-de lijfrenteverzekering SRLEV N.V. met nummer [nummer] wordt toegedeeld aan de man onder de verplichting een bedrag van € 5.038,64 aan de vrouw te vergoeden;

-de [merk auto] wordt toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting een bedrag van € 1.925 aan de man te vergoeden;

-de man krijgt toegedeeld de saldi op de bankrekeningen op zijn naam op 23 november 2020 en de vrouw krijgt toegedeeld de saldi op de bankrekeningen op haar naam op 23 november 2020 onder de verplichting van de man om per saldo een bedrag van € 684,69 aan de vrouw te vergoeden;

-de gezamenlijke bankrekening met nummer [bankrekening] wordt opgeheven. Een positief saldo op het moment van opheffing wordt gedeeld en een negatief saldo op het moment van opheffing wordt door partijen bij helfte gedragen;

- eventuele belastingteruggaven over 2020 worden gedeeld, belastingaanslagen over 2020 worden door partijen bij helfte gedragen;

-de inboedel wordt als verdeeld beschouwd, in welk verband de man de vrouw € 1.000 dient te vergoeden;

- de honden worden toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening;

- partijen dienen de schuld aan [naam] van op de peildatum € 4.000 bij helfte te dragen;

- partijen dienen de schuld aan [naam] van op de peildatum € 3.285 bij helfte te dragen;

3.4.

bepaalt dat partijen de hypotheekrente en de eigenaarslasten met betrekking tot de echtelijke woning met ingang van 23 november 2020 tot de datum van levering bij helfte dragen en dat de gebruikerslasten met ingang van 23 november 2020 door de vrouw worden gedragen;

3.5.

bepaalt dat de man de vrouw € 2.520,82 dient te voldoen in verband met na de peildatum gemaakte kosten voor de honden;

3.6.

bepaalt dat de man de vrouw een bedrag van € 525,75 dient te voldoen in verband met tegoed vakantie;

3.7.

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek met betrekking tot het voorhuwelijkse opgebouwde partnerpensioen;

3.8.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 23 december 2021.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature