Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek van de vrouw tot vaststelling kinderalimentatie afgewezen. Zowel de vrouw als de man ontvangen een uitkering op grond van de Participatiewet en de man bevindt zich in een schuldhulpverleningstraject.

Door van de vrouw te eisen dit verzoek in te dienen, worden niet alleen de vrouw en de man – die op het bestaansminimum leven – door de gemeente toch weer op extra kosten gejaagd, maar ook de samenleving als geheel.

De rechtbank acht verwerpelijk dat de gemeente kennelijk alleen acht slaat op de papieren werkelijkheid van een checklist zonder naar de werkelijke situatie van de burgers te kijken.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

alimentatie/tegenspraak

zaak-/rekestnr.: C/15/317316/FA RK 21-2884

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 november 2021

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [xx] ,

hierna te noemen: de vrouw,

vertegenwoordigd door [bewindvoerder] t.h.o.d.n. [handelsnaam] in de hoedanigheid van bewindvoerder, kantoorhoudende te Aalsmeer,

advocaat mr. M.M.C. Wingen, kantoorhoudende te Heemstede,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [xx] ,

hierna te noemen: de man,

vertegenwoordigd door [bewindvoerder] t.h.o.d.n. [handelsnaam] in de hoedanigheid van bewindvoerder, kantoorhoudende te Aalsmeer,

advocaat mr. S. Verhagen, kantoorhoudende te Hoofddorp.

1 Procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 15 juni 2021;

- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 6 juli 2021;

- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 12 juli 2021.

1.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021 in aanwezigheid van partijen, beiden vertegenwoordigd door hun bewindvoerder, de vrouw bijgestaan door mr. Wingen en de man door mr Verhagen.

2 Feiten en omstandigheden

2.1.

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

2.2.

Uit de relatie is op [datum] geboren de minderjarige [naam] .

3 Verzoek

3.1.

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2021 aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van € 50 per maand dient te voldoen.

3.2.

De vrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Partijen hebben beiden en uitkering op grond van de Participatiewet. De gemeente eist dat de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in rechte laat vaststellen, aangezien zij anders op haar uitkering wordt gekort, althans anders niet aan de bijstandsvoorwaarden voldoet. De vrouw heeft behoefte aan een bijdrage en de man is in staat deze te betalen.

4 Verweer

4.1.

De man heeft als verweer tegen het verzoek van de vrouw aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om ten behoeve van [de minderjarige] een kinderbijdrage te betalen. De man heeft een hoge schuldenlast waarop wordt afgelost en is niet in staat om daarnaast enige bijdrage te leveren.

5 Beoordeling

behoefte

5.1.

De behoefte van de minderjarige en van de vrouw aan de gevraagde kinderbijdrage staat als niet weersproken vast.

draagkracht

5.2.

De rechtbank stelt vast dat de man zich in een schuldhulpverleningstraject bevindt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2012:BW9247) volgt dat wanneer de WSNP van toepassing is op een onderhoudsplichtige, hij niet over de draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen, behoudens bijzondere omstandigheden. Omdat de verschillen tussen een vrijwillig schuldhulpverleningstraject en een WSNP-traject gering zijn, wordt de jurisprudentie van de Hoge Raad bij een vrijwillig schuldhulpverleningstraject naar analogie toegepast.

5.3.

Op grond van het vorenstaande en de mededeling van de bewindvoerder ter zitting dat bij het vrij te laten bedrag geen rekening gehouden is met een kinderbijdrage, wordt de man niet in staat geacht enige onderhoudsbijdrage te betalen. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

proceskosten

5.4.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

5.5.

De rechtbank merkt daarbij op dat er weinig twijfel aan bestaat dat inderdaad de gemeente Velsen verzoekster min of meer heeft gedwongen het verzoek in te dienen door met korting op de uitkering te dreigen. Ook de bewindvoerder gaat hiervan uit en het past in een beleidslijn die meer gemeenten hanteren (korten van de uitkering van de bijstands- en alimentatiegerechtigde, indien geen bijdrage in rechte wordt gevraagd, in plaats van verhalen van een deel van de uitkering op de alimentatieplichtige). Er zijn zeker de nodige gevallen, waarin een zodanige beleidslijn van een gemeente te billijken valt. In dit geval echter acht de rechtbank het schrijnend dat de gemeente Velsen verzoekster en verweerder met hun toch al absoluut minimale inkomen op kosten jaagt door hen te dwingen deze procedure te voeren, terwijl ook voor de gemeente van de aanvang duidelijk moet zijn geweest dat van vaststelling van een kinderbijdrage geen sprake zou kunnen zijn vanwege de schuldensituatie, het schuldenbewind en het lopende traject van schuldhulpverlening. De rechtbank laat dan nog de door de gemeente door deze handelwijze veroorzaakte kosten voor de overheid (kosten rechtsbijstand, zaakskosten rechtbank) buiten beschouwing. Het heeft er de schijn van dat hier de papieren werkelijkheid van een checklist is gevolgd zonder de werkelijke situatie van de betrokken burgers te beoordelen. Tot een kostenveroordeling van de gemeente kan dit echter niet leiden, omdat daarvoor de wettelijke grondslag ontbreekt.

6 Beslissing

De rechtbank:

6.1.

wijst af het verzoek van de vrouw af;

6.2.

compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Blaisse, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature