U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Onrechtmatig handelen van gerechtsdeurwaarder jegens een derde? De rechtbank oordeelt van niet. Geen schending van zorgvuldigheidsnorm. Gerechtsdeurwaarderskantoor kan bovendien niet aansprakelijk worden gehouden voor ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

Zittingsplaats Alkmaar

zaaknummer / rolnummer: C/15/312685 / HA ZA 21-53

Vonnis van 10 november 2021

in de zaak van

de naamloze vennootschap

FRIEDBERG & MAHN ADVOCATEN N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

eiseres,

advocaat mr. N. Bakker te Amsterdam,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GERECHTSDEURWAARDERSKANTOOR NOORD-HOLLAND NOORD B.V.,

gevestigd te Alkmaar,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. A. Glijnis te Alkmaar.

Eiseres zal hierna F&M genoemd worden. Gedaagden zullen verder genoemd worden het gerechtsdeurwaarderskantoor en [gedaagde 2] . Gezamenlijk worden zij aangeduid als [gedaagden] , ook wel als de gerechtsdeurwaarder.

De zaak in het kort

Deze zaak draait om de vraag of de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig jegens F&M heeft gehandeld. In de visie van F&M is er sprake van verschillende gedragingen van de gerechtsdeurwaarder die ertoe leiden dat hij bij de uitvoering van zijn taak niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend ambtgenoot mag worden verwacht. Het kernverwijt van F&M is dat de gerechtsdeurwaarder zonder deugdelijk onderzoek de gemeente Den Helder heeft beschouwd als oudste executoriale beslaglegger (in plaats van F&M) en in haar opdracht de executieverkoop van in beslag genomen roerende zaken heeft aangezegd en deze roerende zaken heeft overgebracht naar een andere bewaarder. De rechtbank oordeelt dat de verwijten aan het adres van [gedaagde 2] niet leiden tot aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder op grond van onrechtmatige daad. Bovendien kan het gerechtsdeurwaarderskantoor niet aansprakelijk worden gehouden voor ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 26 januari 2021 met producties 1-31;

- de conclusie van antwoord met producties 1-30;

- het tussenvonnis van 14 april 2021;

- het bericht van [gedaagden] van 2 september 2021 met producties 31-36;

- de mondelinge behandeling op 14 september 2021, waar zijn verschenen namens F&M de heer [nnn] , vergezeld van mr. N. Bakker, en [gedaagde 2] in persoon en namens het gerechtsdeurwaarderskantoor, vergezeld van mr. A. Glijnis. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Bakker en Glijnis hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken.

1.2.

Partijen hebben de rechtbank aan het einde van de mondelinge behandeling verzocht om de zaak voor twee weken aan te houden om een minnelijke regeling te beproeven. De rechtbank heeft daarop de zaak verwezen naar de rol van 29 september 2021 voor akte uitlating voortzetting procedure. Partijen hebben de rechtbank op 29 september 2021 verzocht om vonniswijzing.

1.3.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De gemeente Den Helder (hierna: de gemeente) is in een langdurige juridische strijd verwikkeld met [xxx] (hierna: [xxx] ) over het voormalig postkantoor aan de [adres] in [plaats] (hierna: het pand), waarin [xxx] woonde en een museum hield. Vanaf 2017 tot eind november 2020 behartigden de advocaten van F&M de belangen van [xxx] en zijn gezin.

2.2.

Bij arrest van 13 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:782, heeft het gerechtshof Amsterdam [xxx] veroordeeld tot ontruiming van het pand. Het gerechtshof heeft daarbij onder meer bepaald dat [xxx] het pand binnen 30 dagen na betekening van het arrest diende te ontruimen en dat [xxx] verder de ontruimingskosten diende te voldoen voor zover ontruiming door de deurwaarder nodig zou zijn. Het arrest is op 14 maart 2018 aan [xxx] betekend.

2.3.

Op 17 april 2018 heeft de gemeente verlof verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank om in verband met door haar te maken kosten van ontruiming conservatoir beslag te leggen op roerende zaken in het pand, waaronder kunstvoorwerpen en/of schilderijen. Als gerechtelijk bewaarder is aangesteld Imming Logistics Fine Art B.V. (hierna: Imming).

2.4.

[gedaagde 2] , als gerechtsdeurwaarder werkzaam bij gerechtsdeurwaarderskantoor Noord-Holland Noord, is vervolgens direct tot ontruiming overgegaan. Hij heeft conservatoir beslag gelegd op roerende zaken van [xxx] : zijn huisraad, zijn werktuigen en alle in het pand aanwezige kunstvoorwerpen. De roerende zaken zijn in bewaring gegeven aan Imming.

2.5.

De ontruimingskosten heeft de gemeente berekend op € 361.340,00. Deze kosten zijn in de op dat moment lopende bodemprocedure tussen de gemeente en [xxx] bij de kantonrechter gevorderd.

2.6.

Op 26 juni 2019 heeft F&M executoriaal derdenbeslag laten leggen op alle door de gemeente in conservatoir beslag genomen roerende zaken die zich op dat moment bij Imming bevonden. De grondslag voor dat beslag was een notariële akte, waarin [xxx] erkende een bedrag van € 160.000,00 aan zijn advocaten verschuldigd te zijn.

2.7.

Bij vonnis van 18 september 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:7859, heeft de kantonrechter van deze rechtbank [xxx] onder meer veroordeeld tot betaling aan de gemeente van een bedrag van € 361.340,00 aan ontruimingskosten. Dit vonnis is op 23 oktober 2019 aan [xxx] betekend.

2.8.

De gemeente heeft op 9 september 2020 executoriaal beslag laten leggen op de roerende zaken van [xxx] aanwezig bij Imming.

2.9.

Bij exploten van 11 september 2020 is aan [xxx] de executieveiling aangezegd. Ten behoeve van de executieverkoop heeft de gerechtsdeurwaarder de kunstwerken van [xxx] op of omstreeks 11 september 2020 overgebracht van Imming naar BVA Auctions B.V. (hierna: BVA).

2.10.

Bij faxbericht van 14 september 2020 heeft F&M de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat niet de gemeente, maar zij het oudste executoriaal beslag heeft gelegd.

2.11.

Op 21 september 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een proces-verbaal van renvooi opgemaakt.

2.12.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het deurwaardersrenvooi op 7 oktober 2020 gelijktijdig behandeld met twee vorderingen in kort geding die door [xxx] en F&M aanhangig waren gemaakt.

2.13.

Bij mondeling vonnis van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8285, gewezen in de drie procedures, heeft de voorzieningenrechter de door de gemeente aangekondigde executieverkoop geschorst. De voorzieningenrechter heeft, kort gezegd, geoordeeld dat niet de gemeente maar F&M de eerste en oudste executoriale beslaglegger is, waardoor de wijze waarop de executieverkoop is aangezegd en de overgang van de in beslag genomen roerende zaken van Imming naar BVA als onrechtmatig moeten worden beschouwd.

2.14.

F&M heeft vervolgens de executie van de beslagen zaken aangezegd. Om meerdere haar moverende redenen heeft F&M de executie gestaakt. Hierop heeft de gemeente de executieveiling (wederom) aangezegd. [xxx] heeft daarna opnieuw een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt.

2.15.

Bij mondeling deelvonnis van 7 januari 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:312, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [xxx] tot opheffing van de gelegde beslagen afgewezen en de geplande executieverkoop geschorst tot en met 5 februari 2021 om [xxx] de gelegenheid te geven (een deel van) zijn in beslag genomen kunstwerken door BVA te (laten) verkopen. Dat is [xxx] niet gelukt.

2.16.

Bij mondeling deelvonnis van 5 februari 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2048, heeft de voorzieningenrechter de executieverkoop opnieuw geschorst, dit keer tot en met 2 maart 2021, waarbij is bepaald dat [xxx] uiterlijk tot en met 24 februari 2021 de gelegenheid had om een bod aan de deurwaarder te laten doen op alle roerende zaken ineens.

2.17.

Tot en met de mondelinge behandeling op 2 maart 2021 was er geen concreet bod op de kunstcollectie aan de deurwaarder gedaan. Bij vonnis van 16 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2066, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de gemeente de executieverkoop mag voortzetten op een door de deurwaarder te bepalen wijze waarbij de roerende zaken tot de datum van verkoop blijven opgeslagen bij BVA.

2.18.

Er lopen nu nog verschillende hoger beroep procedures bij het gerechtshof Amsterdam, waaronder het hoger beroep van de gemeente tegen het mondeling vonnis van 7 oktober 2020. De executieverkoop is aangehouden.

3 Het geschil

3.1.

F&M vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,I. voor recht verklaart dat het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens F&M door namens de gemeente de executie van de roerende zaken van [xxx] aan te zeggen;II. voor recht verklaart dat het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens F&M door de in beslag genomen roerende zaken van [xxx] van Imming naar BVA over te (laten) brengen;III. voor recht verklaart dat het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens F&M door te stellen dat het handhaven van het beslag door F&M misbruik van recht zou opleveren, althans dat haar geen beroep op het feit dat zij de oudste executoriaal beslaglegger is toekomt, omdat het doel van het beslag enkel zou zijn het voorkomen dan wel vertragen van de executie;

IV. voor recht verklaart dat het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens F&M door zich niet als onafhankelijk deurwaarder te hebben gedragen; V. voor recht verklaart dat het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor de door F&M geleden en nog te lijden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] ;

VI. het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door F&M geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met rente;

VII. het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om - ten titel van voorschot op schadevergoeding - aan F&M te voldoen een bedrag van € 50.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente;

VIII. het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om - ten titel van voorschot op immateriële schadevergoeding - aan F&M te voldoen een bedrag van € 100,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente;

IX. het gerechtsdeurwaarderskantoor en/of [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente.

3.2.

F&M legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 2] , althans toegevoegd deurwaarder [yyy] voor wie [gedaagde 2] verantwoordelijk is, onrechtmatig jegens F&M heeft gehandeld. Hij heeft namelijk niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend ambtgenoot mag worden verwacht.

3.2.1.

F&M verwijst daarvoor allereerst naar het mondeling vonnis van 7 oktober 2020, waarin de voorzieningenrechter zowel de door de gerechtsdeurwaarder aangezegde executie van de in beslag genomen roerende zaken van [xxx] , als de overbrenging van deze zaken van Imming naar BVA onrechtmatig heeft geacht. Het betoog van F&M laat zich verder als volgt samenvatten.

3.2.2.

Bij de uitvoering van de aan hem opgedragen taak heeft [gedaagde 2] zich niet gedragen als een onafhankelijk gerechtsdeurwaarder. Hij heeft klakkeloos de opdracht van de gemeente uitgevoerd zonder rekening te houden met de belangen en rechten van F&M. [gedaagde 2] had na eenvoudig onderzoek kunnen vaststellen dat niet de gemeente, maar F&M de oudste executoriaal beslaglegger was. Door toch uitvoering aan de opdracht te geven, heeft hij in strijd gehandeld met de op hem rustende kernwaarde van onafhankelijkheid.

3.2.3.

Daarnaast heeft [gedaagde 2] onrechtmatig gehandeld door in zijn proces-verbaal van renvooi op te nemen - en tijdens de mondelinge behandeling op 7 oktober 2020 te verdedigen - dat het handhaven van het beslag door F&M misbruik van recht oplevert, althans dat haar geen beroep op het feit dat zij de oudste executoriaal beslaglegger is toekomt, omdat het doel van het beslag enkel zou zijn het voorkomen dan wel vertragen van de executie. Met die bewoordingen heeft [gedaagde 2] het kantoor van F&M op onrechtmatige wijze weggezet en haar onberispelijke reputatie en eer en goede naam aangetast.

3.2.4.

Als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde 2] heeft F&M schade geleden. Hiervoor is [gedaagde 2] aansprakelijk. Het gerechtsdeurwaarderskantoor is op grond van artikel 6:170 Burgerlijk Wetboek (BW) eveneens aansprakelijk. De schade bestaat voornamelijk uit extra advocaatkosten die F&M moest maken in diverse procedures, die niet nodig waren geweest als [gedaagde 2] zijn ‘huiswerk’ had gedaan. Vooralsnog is deze schade berekend op een bedrag van € 123.061,34. Daarnaast heeft F&M nader te inventariseren reputatieschade en immateriële schade geleden. De totale schade kan nog niet worden begroot. F&M vordert daarom een voorschot op de schadevergoeding.

3.3.

[gedaagden] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van F&M in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van F&M in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het verweer laat zich als volgt samenvatten.

3.3.1.

[gedaagde 2] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij stelt dat hij de gemeente wel degelijk terecht als oudste executoriale beslaglegger op de kunstcollectie van [xxx] heeft aangemerkt. Het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 maart 2018 levert namelijk een executoriale titel op voor de ontruimingskosten. Het op 17 april 2018 gelegde conservatoire beslag van de gemeente is kort daarna, op het moment dat de ontruimingskosten daadwerkelijk gemaakt werden, executoriaal geworden. Het beslag van F&M is op 26 juni 2019 gelegd en daarmee van latere datum. De gemeente is dus de oudste executoriale beslaglegger. [gedaagde 2] was om die reden gerechtigd en gelet op zijn ministerieplicht zelfs verplicht om de opdracht van de gemeente tot het opstarten van de executie aan te nemen en tot aanzegging van de executie over te gaan. Daarbij was hij ook gerechtigd om de roerende zaken in het kader van de executieverkoop naar BVA te laten verplaatsen.

3.3.2.

Zelfs als de gemeente niet de oudste executoriale beslaglegger zou zijn, is de executie niet onrechtmatig. F&M heeft op 13 oktober 2020 als oudste executoriale beslaglegger aangegeven dat zij de in gang gezette executie overneemt. De tot dan toe door de gemeente verrichte executiehandelingen blijven geldig.

3.3.3.

Zelfs als de gemeente niet de oudste executoriale beslaglegger zou zijn en de gemeente niet gerechtigd was om de executie op te starten, geldt dat [gedaagde 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens F&M. Hij heeft getoetst of hij de opdracht van de (advocaat van de) gemeente kon aannemen en op basis daarvan geen reden gezien om niet aan de ministerieplicht te voldoen. Zijn vakgenoten bevestigden immers dat de gemeente de oudste executoriale beslaglegger was. [gedaagde 2] heeft wel degelijk onafhankelijk geacteerd.

3.3.4.

[gedaagde 2] heeft in de procedure die tot het mondeling vonnis van 7 oktober 2020 heeft geleid slechts op objectieve wijze melding gemaakt van het standpunt van de gemeente. Het verwijt dat hij op onrechtmatige wijze heeft gesteld dat F&M misbruik maakt van recht, gaat daarom niet op.

3.3.5.

Met betrekking tot de vorderingen die F&M jegens het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft ingesteld, geldt dat het gerechtsdeurwaarderskantoor niet aansprakelijk kan worden gehouden voor ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

De vorderingen van F&M zijn gegrond op onrechtmatig handelen en richten zich tegen zowel de gerechtsdeurwaarder als natuurlijk persoon ( [gedaagde 2] ) als tegen de rechtspersoon waarvoor hij werkzaam is (gerechtsdeurwaarderskantoor Noord-Holland-Noord B.V.).

Vorderingen jegens het gerechtsdeurwaarderskantoor

4.2.

F&M betoogt met een beroep op artikel 6:170 BW dat het gerechtsdeurwaarderskantoor aansprakelijk is voor handelingen van [gedaagde 2] . Dit betoog faalt. Daarvoor is het volgende redengevend.

4.2.1.

De taken en bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder zijn beschreven in de Gerechtsdeurwaarderswet. Deze regelt het ambt van de gerechtsdeurwaarder.

De gerechtsdeurwaarder is als natuurlijk persoon een door de Kroon benoemde functionaris met een onafhankelijke positie. De belangrijkste van de verschillende ambtsverplichtingen van de gerechtsdeurwaarder is de ministerieplicht, dat wil zeggen de plicht van de gerechtsdeurwaarder om, indien daarom wordt verzocht, zijn ambtelijke diensten te verlenen, zoals het ten uitvoer leggen van executoriale titels en het in dat verband leggen van executoriale beslagen.

4.2.2.

Beslag kan in het wettelijk stelsel alleen worden gelegd door een deurwaarder, die het beslag legt in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar, op last van degene die tot de executie gerechtigd is. Dit brengt mee dat de deurwaarder als onafhankelijke functionaris de enige is die verantwoordelijk is voor zijn handelen bij de beslaglegging en, volgens vaste rechtspraak, ook de enige die behoort te worden aangesproken op een onjuiste taakvervulling en (beweerdelijk) onrechtmatig handelen.

4.2.3.

Dat de gerechtsdeurwaarder, zoals in dit geval [gedaagde 2] , werkzaam is bij een gerechtsdeurwaarderskantoor (uitgeoefend in de rechtsvorm van een B.V.) maakt niet dat dit kantoor, niet zijnde de deurwaarder in persoon, uit hoofde van onrechtmatige daad kan worden aangesproken voor de handelingen van de deurwaarder. Daarvoor zijn het leggen van beslag en het verrichten van verdere executiehandelingen te zeer verbonden aan de persoon van de deurwaarder in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar. De artikelen 6:170 en 6:171 BW vinden, anders dan F &M veronderstelt, om die reden in dit geval geen toepassing.

4.2.4.

Wat [gedaagde 2] ter zake van de (aanzegging van de) executieverkoop heeft gedaan of nagelaten heeft ook niet in het maatschappelijk verkeer te gelden als gedragingen van het gerechtsdeurwaarderskantoor waarvoor het gerechtsdeurwaarderskantoor uit onrechtmatige daad kan worden aangesproken.

4.2.5.

Dit leidt ertoe dat F&M het gerechtsdeurwaarderskantoor ten onrechte aansprakelijk acht voor de handelingen van [gedaagde 2] als gerechtsdeurwaarder. Het verweer van [gedaagden] slaagt op dit punt. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de vorderingen van F&M jegens het gerechtsdeurwaarderskantoor moeten worden afgewezen.

Vorderingen jegens [gedaagde 2]

4.3.

De vorderingen van F&M jegens [gedaagde 2] zijn gebaseerd op beroepsaansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Tussen partijen is niet in geschil dat de aansprakelijkstelling bij gebreke van een contractuele relatie tussen F&M en [gedaagde 2] kan worden gegrond op onrechtmatige daad.

4.4.

Kern van dit geschil is - kort gezegd - de vraag of [gedaagde 2] , als gerechtsdeurwaarder met executoriale verkoop belast, jegens F&M onrechtmatig heeft gehandeld vanwege schending van enige zorgvuldigheidsnorm.

Maatstaf

4.5.

Voor de gerechtsdeurwaarder geldt als zorgvuldigheidsnorm dat zijn handelen wordt vergeleken met het handelen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend ambtgenoot in de gegeven omstandigheden.

Bij de uitoefening van zijn ambt is de gerechtsdeurwaarder weliswaar onpartijdig en onafhankelijk, zijn optreden is echter nooit neutraal. Zijn ambtshandelingen verricht hij immers op verzoek van zijn opdrachtgever en die handelingen richten zich per definitie tegen een ander die hierdoor op de één of andere wijze wordt geraakt.

Zoals overwogen onder 4.2.1 is de gerechtsdeurwaarder in beginsel verplicht om, indien daarom wordt verzocht, zijn ambtelijke diensten te verlenen. De ministerieplicht gaat echter niet zo ver dat de gerechtsdeurwaarder als willoos werktuig van zijn opdrachtgever moet of mag handelen. De gerechtsdeurwaarder moet zelfstandig beoordelen of en in hoeverre hij een opdracht zal uitvoeren. Bij het bepalen van zijn beleid moet hij de nodige zorgvuldigheid in acht nemen. Een gerechtsdeurwaarder heeft immers niet alleen met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij te maken. Zo zal hij hebben te controleren of er een titel is uit hoofde waarvan de gevraagde ambtshandeling is toegestaan en of een en ander niet in strijd is met de wet. Deze beoordeling is echter tamelijk marginaal en gaat in elk geval niet zo ver dat de gerechtsdeurwaarder telkens een diepgaand onderzoek zou moeten instellen naar de gegeven opdracht. De ministerieplicht eindigt daar waar de deurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen (jegens een derde).

4.6.

F&M verwijt [gedaagde 2] dat hij de gemeente in plaats van F&M als eerste en oudste executoriale beslaglegger heeft beschouwd en vervolgens (onrechtmatig) de executie van de in beslag genomen zaken heeft aangezegd en deze zaken van Imming naar BVA heeft overgebracht. Volgens F&M vormde het arrest van 13 maart 2018 geen executoriale titel voor verhaal van de door de gemeente gemaakte ontruimingskosten en was een afzonderlijk titel nodig. F&M leunt daarbij zwaar op het mondeling vonnis van de voorzieningenrechter van 7 oktober 2020. [gedaagde 2] voert argumenten aan voor het tegendeel.

De beoordeling aan de hand van de maatstaf

4.7.

Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven wie de eerste en oudste executoriale beslaglegger was die bevoegd was om de executie aan te vangen en de beslagen zaken te verplaatsen. Het gaat er in deze beroepsaansprakelijkheidszaak namelijk niet om of het opstarten van de executieverkoop en de overgang van de kunst naar BVA onrechtmatig was, maar of wordt voldaan aan het criterium van een redelijk handelend en redelijk bekwaam ambtgenoot. Gelet op het hierboven vermelde beoordelingskader staat centraal de vraag of [gedaagde 2] de gegeven opdracht van de gemeente voldoende (zij het marginaal) heeft getoetst en daarbij de zorgvuldigheid in acht heeft genomen, die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend ambtgenoot mag worden verwacht in de gegeven omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Daartoe is het volgende redengevend.

4.7.1.

Bij e-mailbericht van 3 september 2020 heeft de advocaat van de gemeente opdracht verstrekt aan [gedaagde 2] , althans aan toegevoegd deurwaarder [yyy] , over te gaan tot aanvang van de executie van de kunstcollectie. Als een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot tenuitvoerlegging krijgt van een advocaat mag hij deze opdracht in beginsel zonder nader onderzoek aannemen en uitvoeren, tenzij deze direct twijfel oproept of van juridische grond is ontbloot. Die uitzondering doet zich in dit geval niet voor.

4.7.2.

In de opdrachtmail heeft de advocaat van de gemeente namelijk uitvoerig toegelicht dat in de optiek van de gemeente met het arrest van het gerechtshof van 13 maart 2018 een executoriale titel voor de ontruimingskosten is verkregen en dat de gelegde conservatoire beslagen op de kunstcollectie uit dien hoofde executoriaal zijn geworden. Die uitleg is kort daarna door collega-gerechtsdeurwaarder(s) desgevraagd aan [gedaagde 2] bevestigd. Van [gedaagde 2] mag op dit punt geen nadere inhoudelijke beoordeling verlangd worden. Het is immers niet zijn taak en rol als gerechtsdeurwaarder om een uitputtende literatuur- en rechtspraakstudie te verrichten en een gemotiveerd en correct standpunt in te nemen over de juridische juistheid van het standpunt van zijn opdrachtgever, zeker nu dit beargumenteerd is door een advocaat.

4.7.3.

Daarbij is van belang dat op dit moment volop ter discussie staat wat juridisch correct is als het gaat om de bevoegdheid tot verhaal van de executiekosten, niet alleen bij gerechtsdeurwaarders maar ook in de rechtspraak. F&M verwijst naar rechtspraak dat voor ontruimingskosten een afzonderlijke titel aanwezig moet zijn, maar er zijn ook rechterlijke uitspraken die steun geven aan het standpunt van de gemeente dat een veroordeling tot ontruiming(skosten) een executoriale titel oplevert. Van een vaste eenduidige lijn in de rechtspraak op dit punt is dus geen sprake. Het standpunt van [gedaagde 2] acht de rechtbank heel goed verdedigbaar.

4.7.4.

In deze omstandigheden kon [gedaagde 2] , gelet op de van hem verlangde marginale toetsing, volstaan met de beoordeling die hij heeft verricht. Er bestond voor hem geen reden te twijfelen aan de gegeven opdracht van de (advocaat van de) gemeente. Niet kan worden gezegd dat de opdracht van juridische grond was ontbloot. [gedaagde 2] kon daarom niet alleen uitvoering geven aan de ministerieplicht, hij was daartoe zelfs gehouden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat F&M onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die maken dat [gedaagde 2] , gegeven de omstandigheden, niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht in de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder.

Geen sprake van onrechtmatig handelen

4.8.

Dit betekent dat [gedaagde 2] niet onrechtmatig jegens F&M heeft gehandeld. De onder I., II. en IV. gevorderde verklaringen voor recht omtrent het vermeende onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] zullen daarom worden afgewezen. Vordering IV. is bovendien te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.

4.9.

Ter zijde merkt de rechtbank over de onafhankelijkheid van [gedaagde 2] nog het volgende op. Anders dan F&M ziet de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat [gedaagde 2] “aan het handje” van de gemeente heeft gelopen en dat daardoor zijn onafhankelijkheid in het gedrang is gekomen. Dat de renvooiprocedure pas is aangevangen na de instemming van de gemeente is hiervoor onvoldoende. Die instemming hield namelijk verband met het kostenaspect. De renvooiprocedure zou, gelet op de bewoordingen in de brief van de gerechtsdeurwaarder aan de gemeente van 16 september 2020, ook los van de instemming van de gemeente zijn gestart.

4.10.

F&M vordert onder III. een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens F&M door te stellen dat het handhaven van het beslag door F&M misbruik van recht zou opleveren, althans dat haar geen beroep op het feit dat zij de oudste executoriaal beslaglegger is toekomt, omdat het doel van het beslag enkel zou zijn het voorkomen dan wel vertragen van de executie.

4.11.

Vast staat dat [gedaagde 2] geen partij was in de procedures die hebben geleid tot het mondelinge vonnis van 7 oktober 2020. [gedaagde 2] heeft in het proces-verbaal in de renvooiprocedure en tijdens de mondelinge behandeling overduidelijk slechts het standpunt van de gemeente verwoord. Dat dit een eigen standpunt van [gedaagde 2] is geworden, zoals F&M stelt, blijkt uit niets. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht daarom vanwege een feitelijk onjuiste grondslag afwijzen.

Conclusie

4.12.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [gedaagde 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens F&M. Daarmee komt de grondslag aan de (schade)vorderingen onder V. tot en met VIII. te ontvallen. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank alle vorderingen zal afwijzen.

Proceskosten

4.13.

F&M zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:

- griffierecht € 2.076,00

- salaris advocaat € 2.228,00 (2,0 punten × tarief € 1.114,00)

Totaal € 4.304,00

De rechtbank zal deze kostenveroordeling vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

De gevorderde nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, zullen worden toegewezen als na te melden.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt F&M in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 4.304,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt F&M in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat F&M niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.

Zie ook gerechtshof Amsterdam 12 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2015:57

type: ST

coll: ACH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature