U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en 200 uren taakstraf voor medeplegen van 4 vermogensdelicten

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 15-163953-19 (A), 15-241543-19 (B) en 15-083917-18 (tul) (P)

Uitspraakdatum: 7 juli 2020

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in de zaken tegen:

[naam verdachte ],

geboren op [datum en plaats],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte].

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Eck, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

ten aanzien van zaak A

hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Castricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motor (kenteken: [kenteken] en/of merk: KTM 1290), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

ten aanzien van zaak B

feit 1

hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 1] een accu vlechtmachine en/of een waterstofzuiger en/of een zaagmachine/sleuvenzaag en/of een stofzuiger en/of een breekhamer en/of een diamantboor en/of een compressor en/of een koperen rol/buis en/of 20, althans een hoeveelheid, messing doorlopen muurplaten en/of een thermostaat, in elk geval (enig) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [aangever 2] en/of [BV aangever 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

feit 2

hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2], 9 hengels, en/of 6 molens en/of een rodpod en/of 10 hengelsteunen en/of 2 beetmelders en/of 3 opbergtassen voor hengels en/of een schepnet en/of elektramotor, althans een buitenboordmotor, en/of een opbergtas (met daarin onder andere een weegschaal, een hoofdlamp en een accu pomp) en/of een dieptemeter en/of een stofzuiger en/of een boorhamer en/of een freesmachine en/of een vlechtmachine en/of een waterstofzuiger en/of een w.c. pot en/of circa 20 kilogram koper en/of circa 20 kilogram messing, in elk geval enig goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [aangever 3] en/of [BV aangever 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

feit 3

hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aanhangwagen (merk Saris, type F 3020, kenteken [kenteken 2]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

feit 4

hij op of omstreeks 25 juni 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, een hoeveelheid koperen leidingen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 5], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak A gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De raadsman heeft ten aanzien van zaak B bepleit dat verdachte integraal van de hem verweten feiten moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte als (mede)pleger bij deze feiten was betrokken. De raadsman heeft bepleit dat voor elk van de feiten in zaak B geldt dat geen sprake is van betrouwbare herkenningen van verdachte zodat deze niet voor het bewijs van zijn betrokkenheid kunnen worden gebruikt.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het feit in zaak A en de feiten 1, 2 en 3 in zaak B op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen, en overweegt als volgt.

3.3.2.

Vrijspraak feit 4 in zaak B

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder feit 4 in zaak B wordt verweten, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank stelt vast dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat dat verdachte bij de onder feit 4 verweten bedrijfsinbraak was betrokken, maar dat dit onvoldoende is om tot wettig en overtuigend bewijs hiervan te komen. Uit het dossier blijkt dat twee verbalisanten verdachte op de door een getuige gemaakte camerabeelden van de inbraak herkennen. De rechtbank is van oordeel dat deze herkenningen op zichzelf onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen, omdat de herkenningen, die zijn gedaan op basis van prints uit het politiesysteem, niet specifiek genoeg zijn. Zo hebben de verbalisanten bijvoorbeeld niet benoemd aan de hand van welke specifieke (persoons)kenmerken zij verdachte herkennen of vanuit welke hoedanigheid. Op basis van eigen waarneming van diezelfde prints kan de rechtbank niet tot een overtuigende herkenning komen. Omdat ander bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak ontbreekt, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.

3.3.3.

Feiten 1 en 2 in zaak B

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder de feiten 1 en 2 in zaak B wordt verweten. In het dossier bevinden zich camerabeelden van de onder deze feiten verweten bedrijfsinbraken, waarop de drie daders van de inbraken zijn te zien, alsmede de twee voertuigen waarin zij reden. Twee mededaders zijn herkend als medeverdachten [medeverdachte S.] en [medeverdachte H.] en een verbalisant heeft één van de daders op de camerabeelden herkend als verdachte. Deze herkenning is weliswaar summier en de verbalisant heeft niet benoemd aan de hand van welke specifieke (persoons)kenmerken hij verdachte herkent, maar één van de voertuigen op de beelden betreft de witte [auto] op naam van verdachte, wat de herkenning en daarmee zijn betrokkenheid ondersteunt. De rechtbank gebruikt de herkenning daarom voor het bewijs en komt mede op basis daarvan tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. Daarbij is van belang dat verdachte geen enkele verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de betrokkenheid van zijn voertuig bij de inbraken en evenmin concreet heeft verklaard over gebruik van dat voertuig op die dag door een derde.

3.3.4.

Feit 3 in zaak B

De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder feit 3 in zaak B wordt verweten. Uit de camerabeelden van de hier verweten diefstal door middel van braak van een aanhangwagen blijkt dat omstreeks een uur voor die diefstal een witte [auto] in de buurt van de aanhangwagen parkeert. Uit dat voertuig stappen twee mannen, die vervolgens langs de aanhangwagen lopen. De mannen vertrekken kort daarna weer met de [auto]. Ongeveer een uur later komt dezelfde [auto] terug en stapt één van de eerder genoemde mannen uit. Verbalisanten herkennen deze man als medeverdachte [medeverdachte H.]. [Medeverdachte H.] krijgt van de bestuurder van de [auto] een voorwerp overhandigd, waarmee hij de aanhangwagen losmaakt. Vervolgens wordt de aanhangwagen aan de [auto] gekoppeld en rijdt de [auto] met daarachter de aanhangwagen weg.

Twee verbalisanten herkennen verdachte op de camerabeelden als de andere man die een uur voorafgaand aan de diefstal bij de aanhangwagen kwam kijken. De herkenningen van verdachte zijn summier en de verbalisanten benoemen niet aan de hand van welke specifieke (persoons)kenmerken zij verdachte herkennen, maar op de camerabeelden is een groot deel van het kenteken van de betrokken [auto] te zien. Dat deel komt overeen met het kenteken van de witte [auto] op naam van verdachte, wat de twee herkenningen naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt. De rechtbank gebruikt deze herkenningen daarom voor het bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij, wat de rechtbank concluderend noemt, de voorverkenning van de diefstal. Gelet op het vervolgens zeer korte tijdsverloop tot de daadwerkelijke diefstal van de aanhangwagen en het feit dat daarbij dezelfde [auto] is gebruikt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook op het moment van de diefstal dat voertuig heeft bestuurd en hij dus als medepleger bij de diefstal was betrokken. Daarbij is ook hier van belang dat verdachte geen enkele verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de betrokkenheid van zijn voertuig bij diefstal en het eventueel gebruik van dat voertuig op die dag door een derde.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit in zaak A en de feiten 1, 2 en 3 in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat:

ten aanzien van zaak A

hij op 8 juli 2019 te Castricum, tezamen en in vereniging met anderen, een motor (kenteken [kenteken] en merk KTM 1290), die toebehoorde aan [aangever 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

ten aanzien van zaak B

feit 1

hij op 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 1], een accu vlechtmachine en een waterstofzuiger en een sleuvenzaag en een stofzuiger en een breekhamer en een diamantboor en een compressor en koperen buizen, en 20 messing doorlopen muurplaten en een thermostaat, die toebehoorden aan [aangever 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;

feit 2

hij op 18 juni 2019 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2], 9 hengels en 6 molens en een rodpod en 10 hengelsteunen en 2 beetmelders en 3 opbergtassen voor hengels en een schepnet en elektramotor, en een opbergtas (met daarin onder andere een weegschaal, een hoofdlamp en een accu pomp) en een dieptemeter en een stofzuiger en een boorhamer en een freesmachine en een vlechtmachine en een waterstofzuiger en een w.c. pot en circa 20 kilogram koper en circa 20 kilogram messing, die toebehoorden aan [aangever 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;

feit 3

hij op 13 juni 2019 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander, een aanhangwagen (merk Saris, type F 3020, kenteken [kenteken 2]), die toebehoorde aan [aangever 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

Wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van zaak A

diefstal door twee of meer verenigde personen;

ten aanzien van zaak B

feiten 1 en 2

telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

feit 3

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6 Motivering van de sanctie

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gelet op de ernst van de door haar bewezen geachte feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 355 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, onder de algemene voorwaarden, alsmede de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder reclasseringstoezicht stelt. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een taakstraf van 240 uren op te leggen.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging, meer dan de officier van justitie in haar vordering heeft gedaan, de persoon van verdachte te betrekken en gelet hierop de door de officier van justitie gevorderde straffen aanzienlijk te matigen, en wel door te volstaan met oplegging van een kortere voorwaardelijke gevangenisstraf, aangevuld met een onvoorwaardelijke taakstraf.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de diefstal van een motor, twee bedrijfsinbraken en de diefstal door middel van braak van een aanhangwagen. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betrokkenen en getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Daarnaast zijn dit feiten die financiële schade en hinder veroorzaken. Verdachte heeft kennelijk uitsluitend oog gehad voor zijn persoonlijk financieel gewin. Dat is zeer ernstig.

Uit het strafblad van verdachte van 28 mei 2020 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder een diefstal door middel van braak. Gelet hierop moet verdachte als een recidivist worden aangemerkt. De rechtbank betrekt dit in strafverzwarende zin bij de straftoemeting.

Bij de keuze voor de aan verdachte op te leggen straf en het bepalen van de hoogte en aard daarvan houdt de rechtbank rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt zij aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten noemen voor een bedrijfsinbraak in het geval van recidive, als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken. Voor een diefstal van een voertuig als een motor noemen de oriëntatiepunten bij recidive als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.

Gelet op het aantal bewezen verklaarde feiten en de ernst daarvan, alsmede de genoemde strafverzwarende omstandigheid, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel oplegging van geen andere straf gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank echter strafmatigende factoren.

Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 17 juni 2020 van Reclassering Nederland blijkt dat verdachte sinds januari 2020 een meldplicht heeft in een andere strafzaak en dat hij sinds kort positieve ontwikkelingen doormaakt, die bijdragen aan een stabieler bestaan en de kans op risicogedrag en herhaling verkleinen. De rechtbank houdt er rekening mee dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze ontwikkelingen zal doorkruisen. Verdachte zal bij de tenuitvoerlegging van die straf hoogstwaarschijnlijk zijn baan en het daarbij horende inkomen verliezen. Dat zou betekenen dat als verdachte later terugkeert in de maatschappij, hij niet over deze basisvoorzieningen beschikt. Onder die omstandigheden valt te verwachten dat de kans op risicogedrag en herhaling aanmerkelijk toeneemt. Dit brengt de rechtbank ertoe verdachte een kans te geven en hem een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden op te leggen. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met reclassering in de vorm van een meldplicht noodzakelijk om de reclassering in staat te stellen de positieve ontwikkelingen te blijven monitoren en zo nodig nieuwe interventies in te zetten. Het is nu aan verdachte deze kans met beide handen aan te grijpen. Verdachte heeft ter zitting verklaard een delictvrije toekomst te willen, zich hiervoor in te willen spannen en dat hij zich zal houden aan de voorwaarden.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden in combinatie met een taakstraf van 200 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een meldplicht bij de reclassering verbinden, alsmede een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten.

7 Vorderingen benadeelde partij

De benadeelde partijen [aangever 3] en [aangever 4] hebben elk tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van schadevergoeding, van € 3.300,- respectievelijk € 2.500,-, wegens materiële schade die zij als gevolg van feit 2 respectievelijk feit 3 in zaak B zouden hebben geleden.

De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen de door hen gestelde schadeposten onvoldoende met stukken hebben onderbouwd, ook nadat zij daartoe per brief zijn verzocht. De benadeelde partijen kunnen daarom niet de vorderingen worden ontvangen.

Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen.

8 Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 29 juni 2018 in de zaak met parketnummer 15-083917-18 heeft de politierechter te Alkmaar verdachte in verband met (kort gezegd) diefstal in vereniging door middel van verbreking veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is op 16 juli 2018 aan verdachte toegezonden.

De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 juli 2018. Die proeftijd was nog niet geëindigd ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen. De rechtbank overweegt over de ontvankelijkheid van de officier van justitie het volgende.

Uit het strafblad van verdachte blijkt dat deze rechtbank hem bij onherroepelijk vonnis van 24 december 2019 heeft veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij dat vonnis de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 15‑083917-18 is toegewezen en de tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijke taakstraf al is gelast.

Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het Openbaar Ministerie in opeenvolgende strafzaken een vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf kan indienen. Dat kan leiden tot verschillende executoriale titels, maar deze omstandigheid schaadt de belangen van een verdachte niet, omdat een voorwaardelijke straf niet meer dan één keer kan worden geëxecuteerd. Wanneer de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke opgelegde straf al onherroepelijk is gelast, ligt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering echter wel in de rede (ECLI:NL:HR:2003:AL6828).

Aangezien de tenuitvoerlegging van bovengenoemde voorwaardelijk opgelegde taakstraf al onherroepelijk is gelast, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 14a, 14 b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

10 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4 in zaak B is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het feit in zaak A en de feiten 1, 2 en 3 in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit in zaak A en de bewezen verklaarden feiten 1, 2 en 3 in zaak B de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden en beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd.

Stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan een meldplicht bij de reclassering, namelijk dat verdachte wanneer hij daartoe wordt opgeroepen, zich meldt bij Reclassering Nederland, op het adres [adres] in Zaandam of een ander door de reclassering te bepalen adres, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.

Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d lid 2 Sr).

Stelt dat verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden, alsmede medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht (bedoeld in artikel 14d lid 2 Sr), de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Veroordeelt verdachte tevens tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht 2 (twee) uren taakstraf, subsidiair 1 (één) dag hechtenis, in mindering worden gebracht.

Verklaart de benadeelde partijen [aangever 3] en [aangever 4] niet-ontvankelijk in de vorderingen.

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-083917-18.

Heft op het in zaak A geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.E. Allegro, voorzitter,

mr. P.H.B. Littooy en mr. I.S. Burggraaff, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature