U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Mulderzaak (verkeersboete). De officier van justitie heeft de vergoeding voor proceskosten ten onrechte vastgesteld op basis van het tarief voor samenhangende zaken. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit (te weten het niet tijdig betalen van de proceskosten) is niet-ontvankelijk, omdat het is ingediend vóórdat de termijn voor het nemen van het besluit was verstreken en zonder dat de officier van justitie eerst in gebreke is gesteld. Er is geen wettelijke rente verschuldigd over een vergoeding voor proceskosten op grond van de Wet Mulder.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

locatie Alkmaar

Zaaknummer : 8277160 \ WM VERZ 20-55

CJIB-nummer : [nummer]

Uitspraakdatum : 26 mei 2020

Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)

in de zaak van

naam : [betrokkene]

adres : [adres]

woonplaats : [woonplaats] (hierna te noemen: betrokkene)

gemachtigde : Verkeersboete.nl (N.G.A. Voorbach)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

De zaak is behandeld op de zitting van 12 mei 2020. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

Betrokkene heeft in deze zaak op 6 september 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 29 augustus 2019. In die beslissing staat dat aan betrokkene een proceskostenvergoeding is toegekend van € 256,00, op basis van een vergoeding voor samenhangende zaken, en dat dit bedrag binnen zes tot acht weken wordt betaald aan de gemachtigde van betrokkene.

De kantonrechter is het eens met betrokkene dat de beslissing van de officier van justitie moet worden vernietigd, omdat daarin geen motivering wordt gegeven waarom in het kader van de vergoeding van proceskosten sprake is van samenhangende zaken. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de officier van justitie ten onrechte een vergoeding van proceskosten heeft toegekend op basis van een vergoeding voor samenhangende zaken. Daarover wordt het volgende overwogen.

In artikel 3 lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht staat dat sprake is van samenhangende zaken als door een belanghebbende ingestelde beroepen door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en de werkzaamheden van die persoon in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Op de zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat deze zaak als samenhangend met andere zaken is aangemerkt, omdat de beslissing over de proceskosten in één besluit is genomen en gelijktijdig is afgedaan. Die toelichting kan de kantonrechter niet volgen. Voor de vraag of sprake is van samenhangende zaken gaat het om de inhoudelijke werkzaamheden die de rechtsbijstandverlener van betrokkene heeft verricht in het beroep tegen de opgelegde boete. Dat volgt ook uit de door de officier van justitie genoemde rechtspraak (zie de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2019, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL: GHARL:2019:2556). Anders dan de officier van justitie kennelijk meent, is dus niet bepalend of de beslissing over de proceskosten gelijktijdig is afgedaan of identieke werkzaamheden vergde.

Er is niet gesteld en ook niet gebleken dat wat betreft de zaak waar het hier om gaat en andere, niet nader door de officier van justitie genoemde zaken sprake is van (deels) inhoudelijke overeenkomsten in de besluiten waarbij de boete is opgelegd of van vrijwel gelijkluidende verweren of een gelijktijdige behandeling van het beroep bij de officier van justitie. Die zaken kunnen daarom niet worden aangemerkt als samenhangend met deze zaak. Het beroep is dus gegrond en beslissing van de officier van justitie zal worden vernietigd. Aan betrokkene zal alsnog een bedrag aan proceskosten worden toegekend van € 256,00 voor het administratief beroep, op basis van 1 punt voor het indien van het beroep en een wegingsfactor 0.5.

De kantonrechter zal ook het verzoek om een proceskostenvergoeding voor deze procedure toewijzen, omdat het beroep gegrond wordt verklaard, betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld en de beschikking waarbij de boete is opgelegd, is vernietigd of gewijzigd. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij de kantonrechter de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift. Aan het indienen van het beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van het indienen van het beroepschrift, € 512,00. Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft de toekenning van proceskostenvergoeding) past de kantonrechter wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. Dit leidt tot de volgende berekening: 1 x € 512,00 x 0,25 = € 128,00.

Het beroep van betrokkene is blijkens zijn brief van 21 februari 2020 mede gericht tegen het uitblijven van tijdige betaling van de vergoeding van de proceskosten van € 256,00, waarbij ook aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van wettelijke rente. Volgens betrokkene had het bedrag van de proceskostenvergoeding moeten worden betaald op 24 oktober 2019 (acht weken na de beslissing van de officier van justitie) en is het bedrag feitelijk nog steeds niet betaald.

Betaling van proceskosten door de officier van justitie berust op een publiekrechtelijke grondslag en die betaling kan daarmee gelijkgesteld worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent ook dat het uitblijven van (tijdige) betaling kan worden gelijkgesteld met het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, onderdeel b, Awb. Het beroep van betrokkene is dus mede gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, te weten de niet tijdige betaling van de proceskosten. De kantonrechter acht zich bevoegd daarover te oordelen, omdat één en ander direct samenhangt met de beslissing van de officier van justitie van 29 augustus 2019, waartegen (ook) beroep openstaat.

Een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op grond van artikel 6:12 lid 2 Awb worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Partijen zijn het erover eens dat de betaling van de proceskosten uiterlijk op 24 oktober 2019 had moeten plaatsvinden. Daarbij kan in het midden worden gelaten of die termijn volgt uit wettelijke bepalingen dan wel uit algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Betrokkene heeft echter al vóór afloop van die termijn beroep ingesteld, te weten op 6 september 2019, en zonder de officier van justitie eerst in gebreke te hebben gesteld. Betrokkene heeft zijn beroep dus te vroeg ingediend en heeft niet voldaan aan de wettelijke eisen daarvoor. Het beroep van betrokkene gericht tegen de niet tijdige betaling van de proceskosten moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Nu het beroep gericht tegen de niet tijdige betaling van de proceskosten niet-ontvankelijk wordt verklaard, is er geen reden om de officier van justitie in dat kader (ook) te veroordelen tot het betalen van proceskosten en is er geen grond om de officier van justitie te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten.

Wat betreft de verzochte wettelijke rente overweegt de kantonrechter ten overvloede nog dat in rechtspraak is geoordeeld dat in artikel 13a WAHV, over de vergoeding van proceskosten, en ook overigens in de WAHV niet is voorzien in een vergoeding van wettelijke rente of toekenning van enige andere vorm van schadevergoeding (zie de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2015, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2015:9033). Betrokkene kan dus geen aanspraak maken op vergoeding van wettelijke rente.

Bovendien is in artikel 2a WAHV uitdrukkelijk bepaald dat titel 4.4 van de Awb niet van toepassing is op het opleggen en de inning van een administratieve sanctie. Afdeling 4.4 van de Awb gaat over bestuursrechtelijke geldschulden, waaronder de verschuldigdheid van wettelijke rente genoemd in artikel 4:98 Awb . Uit de WAHV volgt dus dat de regeling in de Awb voor de verschuldigdheid van wettelijke rente uitdrukkelijk is uitgesloten. Er is dus ook om die reden geen wettelijke grondslag voor een veroordeling van de officier van justitie om wettelijke rente te vergoeden. Een dergelijke grondslag kan niet zijn gelegen in algemene beginselen van behoorlijk bestuur of het Burgerlijk Wetboek, alleen al gelet op het feit dat een specifieke regeling is getroffen in de WAHV.

Eveneens ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voor zover artikel 4:98 Awb , waarop betrokkene een beroep doet, wel van toepassing zou zijn, er ook geen aanspraak is op vergoeding van wettelijke rente. Op grond van artikel 4:98 lid 2 Awb is wettelijke rente niet verschuldigd indien het bedrag ervan bij enige of laatste betaling minder bedraagt dan € 20,00 dan wel, indien het bestuursorgaan de schuldenaar is, € 10,00. Volgens de mededeling van de officier van justitie op de zitting is inmiddels alsnog een betaalopdracht gegeven. Daarvan uitgaande zal de rente in ieder geval (veel) minder bedragen dan € 10,00 en bestaat daarop dus geen aanspraak. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:

‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de proceskosten gegrond en vernietigt die beslissing;

‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 384,00 en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

‒ bepaalt dat het bedrag van € 384,00 aan de gemachtigde van betrokkene zal worden uitbetaald door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden;

‒ verklaart het beroep gericht tegen de niet tijdige betaling van de proceskosten niet-ontvankelijk;

‒ verklaart het beroep op vergoeding van de wettelijke rente ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.

De griffier De kantonrechter

Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht. Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.

Datum toezending:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature