Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Toekenning (voorschotten) WW-uitkering en verhaalsbesluiten. Beroepen gegrond. Verweerder dient nieuwe besluiten te nemen.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 18/3559, HAA 19/4883, HAA 19/4884, HAA 19/4886, HAA 19/4887, HAA 19/4888 en HAA 19/4889.

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2020 in de zaken tussen

het college van burgemeester en wethouders van Heiloo, te Heiloo, eiseres

(gemachtigde: mr. F.I.M. Tevette),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te [woonplaats] , (gemachtigde: mr. Th.C.J. Kaandorp).

Procesverloop

18/3559

Bij besluit van 22 februari 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan [derde belanghebbende] (hierna: de ex-werknemer) een voorschot op zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.

Bij besluiten van 15 maart 2018, 19 april 2018, 17 mei 2018 en 15 juni 2018 (de primaire besluiten 2, 3, 4, en 5) heeft verweerder de kosten van de WW-uitkering op eiseres verhaald.

Bij besluit van 9 juli 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluiten 1 tot en met 5 ongegrond verklaard.

19/4883

Bij besluit van 6 juli 2018 (het primaire besluit 6) heeft verweerder aan de ex-werknemer per 1 januari 2018 een WW-uitkering toegekend.

Bij besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

19/4884

Bij besluiten van 16 augustus 2018, 20 september 2018, 18 oktober 2018, 15 november 2018, 20 december 2018, 17 januari 2019 en 14 februari 2019 (de primaire besluiten 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13) heeft verweerder de kosten van de WW-uitkering op eiseres verhaald.

Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluit 7 tot en met 13 ongegrond verklaard.

19/4886

Bij besluit van 14 maart 2019 (het primaire besluit 14) heeft verweerder de kosten van de WW-uitkering op eiseres verhaald.

Bij besluit van 11 september 2019 (het bestreden besluit 4) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit 14 niet-ontvankelijk verklaard.

19/4887

Bij besluit van 18 april 2019 (het primaire besluit 15) heeft verweerder de kosten van de WW-uitkering op eiseres verhaald.

Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit 5) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit 15 ongegrond verklaard.

19/4888

Bij besluit van 16 mei 2019 (het primaire besluit 16) heeft verweerder de kosten van de WW-uitkering op eiseres verhaald.

Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit 6) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit 16 niet-ontvankelijk verklaard.

19/4889

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit 17) heeft verweerder de kosten van de WW-uitkering op eiseres verhaald.

Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit 7) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Alle zaken

Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting in deze zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 26 november 2019. Namens eiseres is [naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder en de derde partij zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.

De ex-werknemer was werkzaam als [functie] voor Stichting [stichting 1] die het theater [theater] exploiteerde. Per 1 september 2016 is de exploitatie van het theater tijdelijk door eiseres verricht. Gelet hierop is de ex-werknemer door eiseres bij besluit van 15 augustus 2016 met ingang van 1 september 2016 bij de gemeente Heiloo in dienst genomen en aangesteld in de functie van [functie] van [stichting 1] . Vanwege het plan om het theater middels een aanbestedingsprocedure te laten exploiteren op afstand is de ex-werknemer per 1 september 2017 boventallig verklaard. Een van de eisen bij de aanbesteding was dat eiser in de nieuwe organisatie dezelfde functie behoudt. Verweerder heeft verklaard zich te zullen inspannen dat eiser zijn functie per datum van overgang naar de nieuwe exploitant opnieuw volgt.

1.2.

De aanbestedingsprocedure is in gang gezet en onder meer de Stichting [stichting 2] heeft zich als gegadigde gemeld. Er hebben vervolgens meerdere gesprekken en e-mailwisselingen plaatsgevonden tussen de ex-werknemer, [naam 3] [stichting 2] en [naam 2] (namens eiseres), in wisselende samenstellingen.

1.3.

Uiteindelijk heeft eiseres op aandringen van [stichting 2] de eis tot overname van de ex-werknemer door de nieuwe exploitant laten vervallen. De exploitatie van het theater is per 1 januari 2018 overgegaan naar [stichting 2] zonder dat er een dienstverband met de ex-werknemer tot stand is gekomen.

1.4.

Eiseres heeft de ex-werknemer bij besluit van 21 december 2017 per 1 januari 2018 eervol ontslag verleend, primair wegens reorganisatie en secundair wegens andere gronden, te weten de ontstane onoverbrugbare impasse. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd. Hiertegen heeft de ex-werknemer beroep ingesteld. Dit beroep met zaaknummer 18/2929 is bij uitspraak van heden door deze rechtbank ongegrond verklaard.

1.5.

De ex-werknemer heeft op 31 januari 2018 een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft hem naar aanleiding hiervan verzocht om een kopie van alle ontslagcorrespondentie.

1.6.

Eiseres heeft verweerder per mail laten weten dat de ex-werknemer niet voldoende heeft meegewerkt aan indiensttreding bij de nieuwe exploitant en zich weigerachtig heeft opgesteld en in feite een aanbod van passende arbeid heeft geweigerd. Eiseres meent dat de ex-werknemer verwijtbaar werkloos is geworden.

Voorschot WW-uitkering en verhaalsbesluiten

2. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder aan de ex-werknemer een voorschot op zijn WW-uitkering toegekend. Bij primaire besluiten 2, 3, 4 en 5 heeft verweerder de kosten van de aan de ex-werknemer betaalde (voorschotten) WW-uitkering op eiseres verhaald. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.

3. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres tegen deze besluiten bij het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een reorganisatie/boventalligheid een aan de werkgever toe te rekenen ontslaggrond is. De feiten leveren volgens verweerder voorts geen dringende reden tot ontslag op die de ex-werknemer te verwijten valt. Hoewel uit de stukken volgt dat de ex-werknemer niet positief stond tegenover de samenwerking met [stichting 2] is van een uitdrukkelijke ondubbelzinnige weigering het werk bij [stichting 2] niet te gaan of willen verrichten niet gebleken. De subsidiaire gronden van ontslag zijn de ex-werknemer dan ook niet toe te rekenen. Gelet hierop is terecht ingeschat dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Een voorschot kan verder worden geweigerd als er een goede reden is om te verwachten dat een WW-uitkering blijvend/geheel zal worden geweigerd wegens het door eigen toedoen niet behouden van passende arbeid. Verweerder is van mening dat geen sprake is van passende arbeid. Het standpunt van de ex-werknemer dat hij wel wil overgaan, maar niet akkoord gaat met de verzwarende taken en daarom zal uitkijken naar een andere passende functie kan verweerder volgen. Er is dan ook terecht overgegaan tot het verstrekken van voorschotten WW-uitkering. Gelet hierop zijn de verhaalsbesluiten ook terecht genomen.

4. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de ex-werknemer in strijd gehandeld heeft met de artikelen 2, 25 en 26 van de WW als gevolg waarvan op grond van artikel 27, van de WW een blijvende maatregel aan de orde is. Het dienstverband (bij [stichting 2] ) is door de ex-werknemer beëindigd zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze redelijkerwijs niet van hem kon worden verwacht. Hij heeft bovendien nagelaten passende arbeid te aanvaarden en heeft dit door eigen toedoen niet verkregen. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte een voorschot toegekend.

5. De rechtbank zal, gelet op de samenhang met het bestreden besluit 2, in het hiernavolgende bezien of het bestreden besluit 1 stand kan houden.

Toekenning WW en verhaalsbesluiten

6. Verweerder heeft aan eiser bij het primaire besluit 6 met ingang van 1 januari 2018 een WW-uitkering toegekend. De kosten van de WW-uitkering zijn vervolgens bij de primaire besluiten 7 tot en met 17 op eiseres verhaald. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.

7.1.

Verweerder heeft het bezwaar gericht tegen de toekenning van de WW-uitkering bij het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Er is geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder a, van de WW . Evenmin is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 24, tweede lid, onder b, van de WW . Volgens verweerder is aan de ex-werknemer dan ook terecht een WW-uitkering toegekend. De vraag of er sprake is van door eigen toedoen geen passende arbeid behouden, dan wel nalaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgen en daarmee de vraag of er wel of geen sprake is van passende arbeid is volgens verweerder niet meer aan de orde. Er moet dan immers eerst sprake zijn van verwijtbare werkloosheid doordat er sprake is van een dringende reden of van beëindiging door of op verzoek van de werknemer.

7.2.

Bij bestreden besluiten 3, 5 en 7 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de verhaalsbesluiten 7 tot en met 13, 15 en 17 ongegrond verklaard. Nu er recht op een WW-uitkering bestaat wordt op grond van artikel 79 van de WW de betaalde WW-uitkering op eiseres verhaald. Gronden tegen de toekenning van de WW-uitkering kunnen niet leiden tot herroeping van de verhaalsbeslissing.

8. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Daarnaast is de feitelijke vaststelling niet correct. De ex-werknemer heeft in strijd gehandeld met de verplichtingen op grond van artikel 24, eerste lid sub b onder 1 tot en met 4, van de WW . Als gevolg hiervan had zijn WW-uitkering blijvend geheel dienen te worden geweigerd. Het was de ex-werknemer reeds duidelijk dat zijn dienstverband tot een einde zou komen. Vanaf de zomer van 2017 is hem concreet passende arbeid aangeboden wat door hem niet (tijdig) is aanvaard. Hiervoor heeft de ex-werknemer geen goede gronden. Nu aan hem ten onrechte een WW-uitkering is toegekend is de WW-uitkering ook ten onrechte op eiseres verhaald.

9. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder terecht aan de ex-werknemer per 1 januari 2018 een WW-uitkering heeft toegekend. Ter beantwoording van deze vraag is de volgende wet- en regelgeving van belang.

10. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de WW , voorkomt de werknemer dat hij:

a. verwijtbaar werkloos wordt;

b. werkloos is of blijft, doordat hij:

1°. in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen;

2°. nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;

3°. door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt; of

4°. in verband met door hem te verrichten arbeid eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien:

a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt;

b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3 °, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.

Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 2 °, niet is nagekomen.

Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW, voor zover van belang, weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1 ° of 4°.

11. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat aan het ontslag geen dringende reden als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder a, van de WW , ten grondslag ligt. Eiseres heeft de ex-werknemer immers, nadat hij per 1 september 2017 boventallig is verklaard, per 1 januari 2018 eervol ontslag verleend vanwege de omstandigheid dat zijn functie is opgeheven en er geen herplaatsingsmogelijkheden waren. Voorts is evenmin sprake van een situatie als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder b, van de WW . De dienstbetrekking bij eiseres is namelijk niet door of op verzoek van de ex-werknemer beëindigd. De rechtbank kan verweerder dan ook volgen in zijn standpunt dat de ex-werknemer niet verwijtbaar werkloos is als bedoeld in artikel 24, eerste lid onder a, van de WW .

12. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in zijn standpunt dat als gevolg hiervan niet (meer) getoetst hoeft te worden of er gelet op artikel 24, eerste lid onder b, onder 1 ° tot en met 4°, van de WW in samenhang met artikel 27 van de WW, in het geval van de ex-werknemer aanleiding is voor afstemming van zijn WW-uitkering. De rechtbank wijst daarbij op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit volgt dat artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW niet alleen betrekking heeft op situaties tijdens de duur van de werkloosheid, maar ook op situaties vóór aanvang daarvan (zie hiervoor onder meer de uitspraak van de CRvB van 16 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4662). Daarbij komt dat eiseres, als eigen risicodrager, verweerder voorafgaande aan het primaire besluit heeft verzocht om de WW-uitkering van de ex-werknemer ingevolge voornoemde artikelen af te stemmen, zoals ook door verweerder ter zitting is erkend.

13. Het bestreden besluit 2 is daarmee onzorgvuldig voorbereid en berust op een ontoereikende motivering. Het beroep met zaaknummer 19/4883 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht . De rechtbank bepaalt dat verweerder met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu het aan verweerder is om te beoordelen of er al of niet dient te worden over gegaan tot afstemming van eisers WW-uitkering. Daarom ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een bestuurlijke lus.

14. Vanwege de samenhang zijn ook de overige beroepen gegrond en vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten 1 en 3 tot en met 7 en dient verweerder nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.

15. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 2.100,- (hierbij geldt 1 punt voor het beroepschrift in de zaak 18/3559, 1 punt voor het beroepschrift in de zaak 19/4883, 1 punt voor de beroepschriften in de zaken 19/4884, 19/4886, 19/4887, 194888 en 19/4889, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;- vernietigd de bestreden besluiten;- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen;- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten van in totaal € 2.100,-;- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar (in twee beroepen) betaalde griffiegeld ter hoogte van in totaal € 683,- vergoedt;

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. A. Bouteibi, leden, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature