U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Poging tot moord. Verdachte heeft elf keer op het slachtoffer geschoten. Hierbij is het slachtoffer zeven keer geraakt, in zijn benen, in zijn buik en in zijn schouder. Overwegingen met betrekking tot opzet en voorbedachte raad. Beroepen op noodweer(exces), putatief noodweer en psychische overmacht verworpen.

Gevangenisstraf van 6 jaren en TBS met verpleging van overheidswege.

Uitspraak



RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/096559-18 (P)

Uitspraakdatum: 26 maart 2020

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 en 12 maart 2020 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] (Irak),

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,

thans gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. A.F. Hof en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:

Feit 1: hij op of omstreeks 20 april 2018 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen met een vuurwapen in/op de buikstreek en/of in/op de knie en/of been en/of in/op de schouder en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2: hij op of omstreeks 20 april 2018 te Alkmaar een of meer wapens van categorie III, te weten een scherpschietend vuurwapen, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3. Beoordeling van het bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair onder 1 ten laste gelegde feit (poging tot moord), met uitzondering van het medeplegen, en van het onder 2 ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Evenmin had verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het van het leven beroven van [slachtoffer] .

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Bewijsmiddelen

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

3.3.2.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

Vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 20 april 2018 liepen verdachte en zijn (toenmalige) vriendin [getuige 1] over de galerij van een flat aan het [straatnaam 1] in Alkmaar. Verdachte en [getuige 1] hadden ruzie. Aangever [slachtoffer] , die in dezelfde flat woont, kwam hierop af en sprak verdachte aan op het (vermeend) slaan van [getuige 1] . Vervolgens ontstond er tussen verdachte en [slachtoffer] een woordenwisseling. Verdachte en [getuige 1] vertrokken hierna in een rode auto. Bij het vertrek riep verdachte: “Ik kom terug”, of woorden van gelijke strekking. Verdachte en [getuige 1] zijn vervolgens naar het ouderlijk huis van verdachte in Sint Pancras gereden. Verdachte is zijn woning ingegaan en [getuige 1] bleef in de auto wachten. Ongeveer 20 tot 30 minuten later zijn verdachte en [getuige 1] teruggekeerd bij de flat aan het [straatnaam 1] in Alkmaar. [getuige 1] heeft de auto op aangeven van verdachte geparkeerd op een niet gebruikelijke plek aan de [straatnaam 2] en verdachte is de auto uitgestapt. Bij het verlaten van de auto heeft verdachte tegen [getuige 1] gezegd: “Ik ga hem laten zien wie die kankersukkel is” en heeft hij aan [getuige 1] een vuurwapen getoond. Verdachte is vervolgens naar het [straatnaam 1] gelopen en heeft, staand voor de flat, stenen tegen/naar de woning van [slachtoffer] op de eerste verdieping gegooid. Verdachte schreeuwde hierbij: “Kom naar buiten”. Verdachte was woedend. Enkele minuten later kwam [slachtoffer] met zijn fiets aan bij het [straatnaam 1] nabij de plek waar verdachte stond, en maakte zich kenbaar. Verdachte pakte zijn vuurwapen uit zijn schoudertasje. Hij richtte hiermee op [slachtoffer] en schoot meermalen op hem. In het ziekenhuis is gebleken dat [slachtoffer] zeven keer is geraakt: twee keer in de knie, twee keer in de schouder, twee keer in de abdomen (buik) en één keer in de voet. Uit forensisch sporenonderzoek is gebleken dat verdachte elf keer heeft geschoten.

Vol opzet

Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden gezegd dat wanneer meermalen, onder meer op de romp van een persoon wordt geschoten, de schutter vol opzet heeft op het van het leven beroven van die persoon. Nu verdachte elf keer gericht op het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij – zoals hiervoor is overwogen – [slachtoffer] zeven keer is geraakt, onder meer in schouder en buik, is de rechtbank van oordeel dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .

Voorbedachte raad

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het volgens vaste jurisprudentie bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Indien komt vast te staan dat de verdachte die gelegenheid zich te beraden als hiervoor beschreven heeft gehad, is het – zeker bij gebreke van overige inzichten in wat in verdachte is omgegaan vóór en ten tijde van het begaan van het feit bijvoorbeeld aan de hand van de eigen verklaring of van getuigen – redelijk aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven.

Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden redengevend. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder dat verdachte:

na de eerste confrontatie met [slachtoffer] heeft gezegd dat hij terug zou komen;

vervolgens naar zijn woning in Sint Pancras is gegaan en ongeveer 20 tot 30 minuten later daadwerkelijk is teruggekeerd naar de flat aan het [straatnaam 1] , terwijl uit de verklaringen van [getuige 1] blijkt dat verdachte en [getuige 1] oorspronkelijk van plan waren naar vrienden ( [naam 1] en [naam 2] ) te gaan;

aan [getuige 1] heeft opgedragen de auto te parkeren op een niet gebruikelijke plek;

voordat hij uit de auto stapte om naar de flat te lopen aan [getuige 1] het vuurwapen liet zien en daarbij zei dat hij zou laten zien wie de kankersukkel was;

daarna met het geladen vuurwapen naar de flat aan het [straatnaam 1] is gegaan om de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken, stenen heeft gegooid tegen/naar de woning van [slachtoffer] en daarbij boos heeft geroepen “Kom naar buiten”;

kort nadat [slachtoffer] op zijn fiets bij de flat aankwam en zich kenbaar maakte, verdachte direct zijn vuurwapen pakte, doorlaadde en op [slachtoffer] schoot, waarbij hij in zijn knie werd geraakt;

op [slachtoffer] bleef schieten totdat [slachtoffer] op de grond viel.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien, het niet anders kan dan dat verdachte boos is geworden op [slachtoffer] en in zijn woning in Sint Pancras het vuurwapen heeft opgehaald om [slachtoffer] te beschieten. Dit leidt de rechtbank met name af uit het feit dat verdachte na de (eerste) woordenwisseling met [slachtoffer] van zijn plan om naar vrienden te gaan is afgeweken en naar zijn woning in Sint Pancras is gegaan waar hij slechts zeer korte tijd binnen kan zijn geweest, waarna hij, zoals hij had aangekondigd, direct terugkeert naar de flat om de confrontatie met [slachtoffer] te zoeken. Als [slachtoffer] dan bij de flat aankomt en zich kenbaar maakt, pakt verdachte meteen het vuurwapen dat hij bij zich draagt en schiet hij meermalen op [slachtoffer] . Ook deze omstandigheid wijst er op dat verdachte het vuurwapen in Sint Pancras heeft opgehaald om dit tegen [slachtoffer] te gebruiken en dit sluit aan bij de verklaring van [getuige 1] over wat zich in de auto heeft afgespeeld voordat verdachte naar de flat liep. Gelet op het tijdsverloop tussen de eerste en de tweede confrontatie met [slachtoffer] heeft verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling - zoals door de verdediging is bepleit - wordt door de bewijsmiddelen in samenhang met bovenstaande overweging weerlegd. De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.

3.3.3.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

Feit 1: hij op 20 april 2018 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven meermalen met een vuurwapen op de buikstreek, op de knie, op het been en op de schouder van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2: hij op of omstreeks 20 april 2018 te Alkmaar een wapen van categorie III, te weten een scherpschietend vuurwapen, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Beroep op noodweer

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu sprake is van noodweer. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] – kort nadat hij met zijn fiets aankwam – een vouwmes uit zijn broekzak pakte, openklapte en hiermee dreigend op verdachte is afgekomen en daarbij heeft geroepen dat hij verdachte zou gaan steken. Verdachte heeft op [slachtoffer] geschoten om zichzelf te verdedigen, aldus de verdediging.

De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke toedracht zoals door verdachte geschetst niet aannemelijk is geworden.

De verklaring van getuige [getuige 2] van 6 juli 2018, inhoudende dat hij heeft gezien dat “die man een mes trok en op die vriend van mij af rende”, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, gelet op het feit dat de getuige een vriend is van verdachte en pas drie maanden na het incident een verklaring heeft afgelegd na meermalen te zijn uitgenodigd voor een getuigenverhoor bij de politie.

Overigens vindt de lezing van verdachte geen enkele ondersteuning in het dossier, waarin een veelheid aan getuigenverklaringen is opgenomen, doch staat daar veeleer haaks op.

De verklaring van aangever [slachtoffer] , die er kort gezegd op neerkomt dat [slachtoffer] geen mes in zijn hand had en dat verdachte direct is gaan schieten, vindt daarentegen blijkens de bewijsmiddelen wel steun in verklaringen van verschillende (onafhankelijke) getuigen. Geen enkele getuige die dichtbij het schietincident stond, heeft een mes, dan wel een voorwerp dat daarop lijkt, gezien bij [slachtoffer] of heeft [slachtoffer] dreigementen horen uiten. Meer in het bijzonder wijst de rechtbank dan op de verklaring van getuige [getuige 3] , die eerste hulp aan [slachtoffer] heeft verleend en zijn liesslagader heeft dichtgeknepen en van getuige [getuige 4] . Deze getuigen, die zich in de directe nabijheid van het schietincident bevonden, verklaren niets over een mes, of het dreigen door [slachtoffer] met een mes. Dat na de schietpartij een mes in de kleding van [slachtoffer] is aangetroffen, kan niet tot een ander oordeel leiden. De hiervoor genoemde getuigen hebben immers geen mes bij [slachtoffer] gezien vlak voor en tijdens de schietpartij en het laat zich niet indenken dat [slachtoffer] , nadat hij was neergeschoten en in aanwezigheid van omstanders, een mes in zijn kleding heeft kunnen verbergen.

Gelet op het voorgaande en hetgeen hiervoor onder 3.3.2. is overwogen, is de feitelijke toedracht zoals gesteld door de verdediging niet aannemelijk geworden. De feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, vinden hun weerlegging in de aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 1:

poging tot moord.

Feit 2:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie .

5. Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces en putatief noodweer

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces en putatief noodweer. Nu hiervoor onder 4. reeds is geoordeeld dat van een (dreigende) noodweersituatie geen sprake is geweest – namelijk niet gebleken is van een (dreigende) aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen – kan alleen al om die reden van noodweerexces geen sprake zijn. Het beroep op putatief noodweer is niet anders onderbouwd. Hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen geeft aanleiding te oordelen dat verdachte evenmin verschoonbaar heeft gedwaald omtrent een (dreigend) gevaar. Het beroep op noodweerexces en putatief noodweer wordt dan ook verworpen.

Beroep op psychische overmacht

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.

De verdediging heeft dit beroep onderbouwd door dezelfde feitelijke toedracht te stellen als die voor het beroep op noodweer (exces). Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.2. is overwogen, is de feitelijke toedracht zoals gesteld door verdachte niet aannemelijk geworden. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6. Motivering van de sancties

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

6.2.

Standpunt van de verdediging De verdediging heeft voorop gesteld dat strafoplegging achterwege moet blijven, omdat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Indien de rechtbank daarover anders oordeelt heeft de verdediging aangevoerd dat het ten laste gelegde onder feit 1 verdachte in verminderde mate is toe te rekenen.

Volgens de verdediging is er geen reden voor TBS met dwangverpleging. Gekeken moet worden naar wat de psycholoog en de psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) over verdachte hebben geadviseerd. De twijfels die de reclassering heeft geuit over de haalbaarheid van TBS met voorwaarden mogen geen doorslaggevende betekenis hebben. Verdachte wilde zelf onderzocht worden en heeft goed meegewerkt.

Als de rechtbank een TBS met voorwaarden zou opleggen, heeft de verdediging bepleit een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de dagen die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met zijn behandeling. Tot slot heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een minderjarige zoon heeft en zijn familie een stabiele factor is.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte is kennelijk ernstig gekrenkt geraakt nadat hij op de galerij van een flat ruzie had gemaakt met zijn toenmalige vriendin en hij op zijn gedrag werd aangesproken door een bewoner van de flat. Verdachte heeft een vuurwapen opgehaald, is teruggekeerd en heeft de confrontatie met die bewoner gezocht door stenen tegen diens huisdeur aan te gooien en te schreeuwen dat hij naar buiten moest komen. Toen de bewoner vervolgens vanaf een andere kant met zijn fiets aankwam, heeft verdachte vrijwel direct zijn wapen getrokken en heeft daarbij in ieder geval elf keer op hem geschoten. Het slachtoffer is daarbij zeven keer geraakt, in zijn benen, in zijn buik en in zijn schouder. Verdachte heeft zich daarna uit de voeten gemaakt en is gevlucht met de auto waarin zijn vriendin op hem wachtte. Hij is enkele weken ondergedoken geweest in Zweden. Pas op 16 mei 2018 kon hij door een arrestatieteam worden aangehouden.

Dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht, lijkt een gelukkig toeval en is op geen enkele manier aan verdachte te danken. Het moet voor het slachtoffer zeer schokkend en beangstigend zijn geweest om op klaarlichte dag in de omgeving van zijn woning met een wapen te worden beschoten. Ook nu, bijna twee jaar na dato, heeft het slachtoffer nog altijd fysiek en psychisch last van zijn verwondingen en het gebeurde. Zijn lichaam is daarnaast blijvend ontsierd door littekens.

Door het vuurwapengeweld van verdachte heeft niet alleen het slachtoffer doodsangsten moeten doorstaan, maar ook een groot aantal buurtbewoners en anderen die aanwezig waren op en rond het [straatnaam 1] en die getuige zijn geweest van het gebeuren. Er zijn kogelgaten ontstaan in een schutting en een tuinset en kogels aangetroffen in tuinen van omwonenden. De schietpartij heeft voor maatschappelijke onrust gezorgd en tot gevoelens van onveiligheid geleid.

Dit alles rekent de rechtbank verdachte bijzonder zwaar aan. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte er geen blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen in te zien. Verdachte zet zichzelf als slachtoffer in plaats van als agressor neer, heeft overal een verklaring voor en wijkt er daarbij niet van terug om verklaringen van onschuldige en toevallige omstanders af te doen als in strijd met de waarheid, of als “op elkaar afgestemd”, kennelijk in een poging om onder zijn eigen verantwoordelijkheid uit te komen.

Gelet op de aard en de ernst van de feiten komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passend in aanmerking.

Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte uitstaand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk voor het plegen van strafbare feiten, waaronder verboden wapenbezit, is veroordeeld.

De rechtbank heeft verder kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek gedateerd 28 oktober 2019, opgesteld door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en het psychologisch onderzoek van dezelfde datum door drs. T. 't Hoen, gezondheidszorg-psycholoog. Uit deze onderzoeken komt onder meer – samengevat – naar voren dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De PTSS was voorafgaand aan het tenlastegelegde onder controle. Verder is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, te weten een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. De persoonlijkheidsstoornis had volgens de onderzoekers wel een doorwerking in de verdachte tenlastegelegde feiten.

De psycholoog beschrijft dat er bij verdachte reeds een hoge mate van spanning was als gevolg van de ruzie met zijn vriendin en het plotselinge, agressieve conflict met het slachtoffer in het trappenhuis. Verdachte heeft zich vanuit zijn persoonlijkheidspathologie gekrenkt gevoeld en dit wekte gevoelens van woede bij hem op. Verdachte is als gevolg van zijn verstoorde agressieregulatie passend bij zijn persoonlijkheidspathologie onvoldoende in staat op een adequate wijze dergelijke gevoelens te kanaliseren. Hij kan dit moeilijk loslaten en hier op een meer adequate wijze mee omgaan. Bovendien is de interne rem op dergelijke gevoelens verminderd door zijn lacunaire gewetensontwikkeling, hetgeen in de regel als rem en kanalisatie dient voor het uiten van dergelijke gevoelens van krenking en woede. Verdachte is waarschijnlijk zodoende toch de confrontatie aangegaan, vanuit het idee dat hij dit niet over zijn kant kon laten gaan. Ondanks dat verdachte meerdere momenten heeft gehad dat hij zich kon bedenken, weegt hij op zo’n moment zijn gedragsmogelijkheden onvoldoende af en lukt het hem onvoldoende om meer adequate en weloverwogen keuzes te maken. De psycholoog adviseert om verdachte de hem ten laste gelegde feiten in (licht) verminderde mate toe te rekenen.

De psychiater rapporteert dat de krenkbaarheid, de narcistische woede, de angst bij verlies van controle en de antisociale probleemoplossing onderdeel zijn van de persoonlijkheids-stoornis. Het verlies van controle gaf verdachte gevoelens van angst en zo kon hij zijn wil niet geheel bepalen. De psychiater adviseert om feit 1 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater adviseert om feit 2 volledig aan verdachte toe te rekenen, omdat verdachte inzicht had in het ongeoorloofde van het dragen van een wapen.

Het recidiverisico op vergelijkbaar agressief delictgedrag wordt door beide onderzoekers als matig tot hoog ingeschat. Het risico op het dragen van een wapen wordt door de psychiater hoog ingeschat gezien de antisociale attitude en antisociale probleemoplossing van verdachte.

Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn bij de hem ten laste gelegde feiten onveranderd. Een (langdurige) klinische behandeling en begeleiding is volgens de deskundigen noodzakelijk om de kans op herhaling binnen aanvaardbare grenzen te krijgen. Om het recidivegevaar terug te brengen is, ook als verdachte zich niet aan voorwaarden houdt, een behandeling nodig, zoals een agressiehantering programma en een behandeling gericht op zijn antisociale attitude en verdere rijping van zijn persoonlijkheid binnen een forensische setting. Beide onderzoekers adviseren verdachte een TBS maatregel met voorwaarden op te leggen.

Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte maatregelenrapport gedateerd 8 januari 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Fivoor.

Geadviseerd wordt, gelet op het advies van de deskundigen, verdachte een TBS maatregel met voorwaarden op te leggen. De kans op recidive op vergelijkbaar agressief delict gedrag wordt door de reclassering als matig tot hoog ingeschat mede door de kwetsbaarheden vanuit de persoonlijkheidspathologie (gekrenktheid, verstoorde agressieregulatie, onvoldoende in staat om op adequate wijze gevoelens van boosheid te kanaliseren en verhoogde prikkelbaarheid). Tevens zijn er onvoldoende beschermende factoren zoals inkomen, adequate huisvesting, sociaal netwerk en dagbesteding. Wel heeft de reclassering ernstige twijfels over de haalbaarheid van de TBS met voorwaarden, omdat betrokkene geen inzicht heeft in zijn problematiek en hij zichzelf ernstig lijkt te overschatten. Tevens is gebleken dat het gedrag van betrokkene tijdens detentie ernstig te wensen overliet. Positief is wel dat er de laatste twee maanden van 2019 geen incidenten meer zijn geweest en betrokkene zich dus wel kan beheersen als dit van hem geëist wordt.

Ter terechtzitting is [reclasseringswerker] , voornoemd, als getuige gehoord en heeft zij dit rapport nader toegelicht. Zij heeft benadrukt dat getwijfeld wordt aan het commitment van verdachte aan TBS met voorwaarden, ook gelet op de slachtofferrol die verdachte zichzelf toedicht en het gebrek aan zelfinzicht. Volgens de getuige kan ook gedacht worden aan een TBS maatregel met dwangverpleging.

De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de psycholoog en de psychiater voor zover die zien op de bij verdachte vastgestelde stoornissen en het advies om verdachte ten aanzien van feit 1 als (licht) verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank volgt het advies van de psychiater dat feit 2 volledig aan verdachte kan worden toegerekend.

De rechtbank is, gelet op het advies van de deskundigen, van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte moet worden gelast. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat, anders dan door de deskundigen is geadviseerd, hij van overheidswege moet worden verpleegd. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door verdachte begane feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen eist zowel het opleggen van de maatregel TBS als de verpleging van overheidswege. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals de deskundigen hebben geadviseerd. Gelet op de houding van en het gebrek aan zelfinzicht bij verdachte, twijfelt de rechtbank ernstig aan de bereidheid tot medewerking aan een langdurige (klinische) behandeling. Tegelijkertijd is sprake van een zeer ernstig misdrijf, te weten een poging tot moord, waartoe verdachte op lichtvaardige wijze lijkt te zijn overgaan na een conflict waarbij hij werd aangesproken op zijn gedrag. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een zodanig lange gevangenisstraf dient te worden opgelegd, dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wettelijk gezien niet mogelijk is.

Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot moord, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

De rechtbank acht in het licht van al het voorgaande zowel een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege als een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.

7. Beslissing ten aanzien van het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

één kogelpunt en

één mes

dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van de kogelpunt is begaan en het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang. Verder is gebleken dat het ongecontroleerde bezit van het inbeslaggenomen mes in strijd is met de wet, dat dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit en dat dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 24.022,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. L.A. Korfker, de vordering verhoogd met € 11,00 (voor reiskosten in verband met een slachtoffergesprek met de officier van justitie) tot € 24.033,45. De gestelde schade bestaat thans uit:

reiskosten € 172,70

kosten fysiotherapie € 111,50

eigen risico 2018 € 350,00

eigen risico 2019 € 235,91

medicatie € 86,54

kosten informatie huisarts € 41,80

immateriële schade € 23.000,00

De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde reiskosten die betrekking hebben op het meereizen van een vriend van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft gesteld dat die kosten ook voor vergoeding in aanmerking komen, omdat hij in verband met zijn medische en psychische toestand niet in staat was alleen te reizen en dat deze kosten door de benadeelde partij zijn betaald. De verdediging heeft deze stellingen niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat onder de gestelde omstandigheden ook deze reiskosten voor toewijzing in aanmerking komen. De gevorderde materiële schade, waartegen verder geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal worden toegewezen.

De rechtbank passeert het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij de gevorderde immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij heeft gemotiveerd toegelicht dat fysiek en psychisch letsel is ontstaan als gevolg van de schietpartij, dat hij zichtbare littekens op zijn lichaam heeft, en dat sprake is van beperkingen in zijn bewegingsvrijheid waarvan hij tot op heden last ondervindt. Gelet op deze onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag billijk voor.

Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank – gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.2. is overwogen – van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij zodat er geen aanleiding is de gevorderde schade te matigen.

De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikelen 36b, 36 c, 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 289 van het Wetboek van Strafrecht;

artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

10. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 (impliciet primair) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.

Onttrekt aan het verkeer:

één kogelpunt (880083);

één mes (896453).

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 24.033,45 (zegge: vierentwintigduizend drieëndertig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit € 1.033,45 (zegge: duizend drieëndertig euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor de materiële en € 23.000,00 (zegge: drieëntwintigduizend euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 24.033,45 (zegge: vierentwintigduizend drieëndertig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 155 (honderdvijfenvijftig) dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,

mr. N. Boots en mr. A. Buiskool, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. E. Demiroz,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2020.

mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage

De bewijsmiddelen

De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.

De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feiten 1 en 2

De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2020, zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 20 april 2018 was ik bij mijn toenmalige vriendin [getuige 1] op het [straatnaam 1] in Alkmaar. Toen wij over de galerij liepen kreeg ik een conflict met [slachtoffer] . Ik ben daarna met [getuige 1] naar mijn ouderlijk huis in Sint-Pancras gereden. Ongeveer twintig tot dertig minuten later waren wij weer bij de flat aan het [straatnaam 1] . Ik heb steentjes gegooid naar de muur van de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] kwam de hoek om gefietst. Ik pakte het vuurwapen uit mijn schoudertasje. Het vuurwapen was al geladen. Ik heb het vuurwapen doorgeladen. Ik heb vervolgens meermalen op [slachtoffer] geschoten. Toen hij op de grond viel, ben ik gestopt met schieten.

Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gedateerd 5 mei 2018 (dossierpagina’s 1085 tot en met 1088), zakelijk weergegeven inhoudende:

Wonende: [adres 2] .

Op 20 april 2018 hoorde ik dat een man en een vrouw ruzie hadden. Die vrouw woont daar op het [straatnaam 1] . Het geluid van de ruzie kwam uit het trapportaal. Ik ben toen vanuit mijn woning naar het trapportaal op mijn verdieping gelopen. Ik zag dat de man de vrouw sloeg. Ik greep de man vast en zei dat hij niet moest slaan en dat ze ergens anders ruzie moesten maken. Die man en vrouw zijn naar beneden gelopen en in een rode auto gestapt. Ik zag dat het meisje reed en daarnaast zat de man. Toen ze langs de flat reden, deed de man zijn deur open en riep naar mij: “Ik kom terug”. Ik zag dat de auto wegreed.

Ik ben op de fiets naar de Aldi gegaan. Toen ik terug kwam, zag ik diezelfde man voor mijn flat staan. Hij stond op de grond, op de weg voor mijn flat naar mijn woning te schreeuwen. Hij riep: “Klootzak, kom dan naar beneden”.

Ik zei tegen de man: “Ik ben hier hoor”. Ik liep richting de man. Ik zag dat de man in zijn schoudertasje greep en daar een pistool uit pakte. De man richtte op mij en schoot. Ik hoorde harde knallen. Voor het eerste schot zag ik de man het wapen doorladen. De eerste keer dat de man schoot ben ik in zijn richting gelopen. Ik was toen in mijn knie geraakt. Ik liep richting de man en werd toen in mijn buik geraakt. Hierna zakte ik op de grond en kon ik niet meer lopen.

Een schriftelijk bescheid, te weten een letselbeschrijving opgemaakt door [forensisch arts] , forensisch arts KNMG (dossierpagina’s 1133 tot en met 1135), zakelijk weergegeven inhoudende:

Beoordeling medische gegevens de heer [slachtoffer] .

Reden van bezoek SEH:

Conclusie/diagnose: schotverwonding, tibiaplateau fractuur/fractuur knie

Multipele schotverwondingen met:

- Shock graad II/III (tekenen van hoge pols en dreigend lage bloeddruk, mogelijk aanwijzing voor interne bloeding).

- Multipele schotverwondingen in abdomen.

- Schotverwonding rechterbovenbeen.

- Tibiaplateau fractuur rechts.

Reden van opname:

Multipele schotverwondingen waarbij:

1. abdominaal (=buikregio) met in and out exit wounds in de linker bovenrug.

2. 2 x schotverwondingen binnenkant rechterbovenbeen.

3. tibiaplateaufractuur (=breuk deel knie) rechts.

Er was veel potentieel gevaar.

Nader onderzoek door navragen bij de chirurg leverde de volgende aanvullende gegevens op:

Concludeer ik het volgende op een juiste manier?

Voet: in en uitschot?

Antwoord Chirurg: ja

Knie: 1 x doorschot (van voorzijde naar rugzijde of andersom) en 1 x doorschot in en uit aan voorzijde?

Antwoord Chirurg: ja

Abdomen: 3 x doorschot (van voorzijde naar rugzijde of andersom) met 2 x in/uitschot rugzijde schouderhoogte en 1 x in/uitschot rugzijde flank?

Antwoord Chirurg: ja

Schouder: 1 x doorschot (van voorzijde naar rugzijde of andersom)?

Antwoord Chirurg: ja

Chirurg: ik tel 7 schoten: 2 schouder, 2 abdomen, 2 knie en 1 voet.

Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] gedateerd 20 april 2018 (dossierpagina’s 1151 tot en met 1154), zakelijk weergegeven inhoudende:

Ik liep de parkeerplaats op en zag een getinte jongeman. Ik zag dat deze jongeman laaiend was. Hij was niet voor rede vatbaar. Hij gebruikte scheldwoorden, was agressief en was niet te benaderen. Ik zag dat de man, die zo boos was, naar zijn middel greep. Ik zag dat de man het wapen richtte op een man. Het was een man van middelbare leeftijd en hij droeg een wit shirt en een witte broek. Ik hoorde schoten. Ik zag de dader wegrennen, en als passagier in een auto stappen. Ik ben teruggegaan naar het slachtoffer. Ik zag dat de man geraakt was. Hij had twee verwondingen in zijn rechterknie, één in zijn rechterzij, één keer in het rechteronderbeen en één keer in zijn buik.

Dit leek op een ruzie tussen personen. Hij riep: “Kom naar buiten (…)”.Ik heb het wapen gezien, een zwarte 9mm.

Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] gedateerd 20 april 2018 (dossierpagina’s 1184 tot en met 1187), zakelijk weergegeven inhoudende:

Het was een ruzie op de eerste etage. Er was ruzie tussen die Arabische man en een blanke jonge vrouw. Uiteindelijk zijn ze ook weer met z'n tweeën in dezelfde rode auto weggegaan waarvan zij de bestuurder was. De man van Arabische afkomst zei: “Wacht jij maar, ik kom terug”. Die man was erg trouw aan zijn woord en kwam terug. Toen hoorde ik dat er stenen werden gegooid. Van de begane grond af naar één hoog en er werd geschreeuwd: “Kom naar buiten, kom naar buiten” met een hoop gescheld erachteraan. Dat was dezelfde stem als van die Arabische man die ik kort daarvoor had gehoord.

Toen hoorde ik schoten. Ik zag (de rechtbank begrijpt:) [slachtoffer] op de galerij zitten in een plas bloed.

Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] gedateerd 20 april 2018 (dossierpagina’s 1195 tot en met 1200), zakelijk weergegeven inhoudende:

Ik verbleef vanmiddag op [straatnaam 1] . Ik werd omstreeks 12:30 uur wakker van geschreeuw, van ruzie op de galerij. Ik hoorde de stem van de latere schutter. Ik hoorde hem schreeuwen naar een meisje. De vrouw had blond, lang, sluik haar. Ik hoor (de rechtbank begrijpt:) [slachtoffer] , het slachtoffer, schreeuwen. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: “Rustig, wat kom je doen”. Ik hoorde de schutter zeggen: “Ik ben niet in je osso geweest”. Daarna zei hij: “Wacht maar, ik kom zo terug”. Daarna is het stil. Het is twintig minuten rustig geweest. Om 13:00 uur had ik een afspraak. Ik loop dan naar buiten naar mijn fiets toe. Als ik beneden ben, zie ik een persoon staan. Ik hoorde die persoon schreeuwen. Ik hoorde aan de stem dat het dezelfde persoon was die ik eerder naar [slachtoffer] hoorde schreeuwen. Ik hoorde hem schreeuwen: “Kom naar buiten dan, kanker Marokkaan. Eerst stoer doen met je shirt uit en nu durf je niet meer”. Dit heeft hij een paar keer herhaald.

Ik draai mijn fiets om en stap op. Ik zie dan [slachtoffer] aankomen fietsen met boodschappen. Ik groet [slachtoffer] . Wij passeren elkaar. Ik hoorde de schutter toen tegen [slachtoffer] zeggen: “Kankerlijer”. Toen ik de schutter hoorde schreeuwen, keek ik al achterom en zag hem een wapen pakken. Meteen daarna hoorde en zag ik meerdere schoten. Ik zag dat de schutter een pistool in zijn handen had. Ik zag dat hij dit pistool op [slachtoffer] richtte en op [slachtoffer] schoot. Ik hoorde en zag dat er tussen de zes en de tien keer is geschoten. Er werd achter elkaar doorgeschoten.Na het eerste schot viel [slachtoffer] op de grond. Hij zakte in ieder geval in elkaar. Ik zag dat hij geraakt werd door dit schot want ik zag meteen bloed. [slachtoffer] had een wit shirt aan. Ik zag bloed aan zijn linker zij. De schutter stond twee tot drie meter bij [slachtoffer] vandaan en ik stond er ook twee tot drie meter vandaan.

Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] gedateerd 7 mei 2018 (dossierpagina’s 1259 tot en met 1262), zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 20 april 2018, omstreeks 12:45 uur, ging ik samen met mijn moeder boodschappen doen. Toen wij richting de parkeervakken liepen, zag ik daar een jongen op straat staan. Hij stond ter hoogte van [straatnaam 1] [huisnummer] en die jongen was aan het schreeuwen naar een woning boven [huisnummer] . Die woning betrof [adres 2] . Ik hoorde hem onder andere roepen: “Kom naar buiten dan, als je buiten komt dan ben je voor mij”. Ik stapte in mijn auto en ik zag dat die jongen een stoeptegel pakte en deze voor hem op de grond gooide. Ik zag dat hij scherven van die stoeptegel naar [adres 2] gooide.

Een proces-verbaal van verhoor [getuige 1] gedateerd 24 juli 2018 (dossierpagina’s 747 tot en met 749), zakelijk weergegeven inhoudende:

[verdachte] heeft mij in huis geslagen en mijn keel dichtgeknepen. Op de galerij duwde en schopte hij mij. Dat heeft het slachtoffer ook gezien. [slachtoffer] nam het voor mij op. (…) U houdt mij voor dat wij waren teruggereden naar het [straatnaam 1] en dat [verdachte] is uitgestapt. Hij liet op dat moment het wapen aan mij zien. Hij zei dat hij ging laten zien wie die kankersukkel was.

Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , ten overstaan van de rechter-commissaris, gedateerd 19 april 2019 (los proces-verbaal), zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 20 april 2018 op het [straatnaam 1] heeft [verdachte] mij in het trapportaal een klap gegeven en hij duwde me vooruit.

Wij zijn naar Sint Pancras gereden. We reden naar zijn ouders toe, daar woonde hij. U vraagt mij of dit conform plan was. Nee, we zouden eigenlijk naar [naam 2] en [naam 1] rijden. In Sint Pancras bleef ik in de auto wachten.

Op de [straatnaam 2] moest ik achteruit inparkeren, terwijl ik mijn auto normaal gesproken voor mijn trappenhal neerzet, op een van drie verschillende plekken. Dit was het moment waarop [verdachte] zei: “Ik ga hem laten zien wie die kankersukkel is”. Hij liet ook op dit moment het vuurwapen aan mij zien. Achteraf zei [verdachte] tegen mij in de auto dat hij dacht dat de man dood was.

Een proces-verbaal sporenonderzoek opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , gedateerd 30 april 2018 (dossierpagina’s 1337 en 1338), zakelijk weergegeven inhoudende:

Naar aanleiding van een schietincident op de [straatnaam 1] te Alkmaar is een forensisch technisch onderzoek ingesteld.

Op de openbare weg voor het trottoir lag een Gazelle fiets op de grond. In het zwarte boodschappenmandje, welke voor op de fiets aan het stuur was bevestigd, zagen wij aan de voorzijde een gaatje. Aan de achterzijde van dit mandje was eveneens een gaatje waarneembaar. Op de fiets en op de grond bij de fiets zagen wij diverse bloeddruppels. Van de fiets tot de galerijflat waren meerdere bloeddruppels op de grond te zien. Voor de ingang van het trappenhuis troffen wij een plas bloed aan, met daarnaast wat theedoeken en twee bebloede slippers.

Op de begane grond ter hoogte van woning nummer 3 zagen wij een grijze trottoirtegel op de openbare weg liggen, welke op meerdere plaatsen was gebroken. Op de grond van de straat troffen wij meerdere kleinere restanten van zeer waarschijnlijk dezelfde trottoirtegel aan. Op de eerste woonlaag, nabij woning nummer 43 troffen wij diverse grijze steentjes aan op de grond. In de deur en in het deurkozijn zagen wij enkele beschadigingen.

Op de straat gezien van de fiets in de richting van de parkeerplaats troffen wij, met behulp van een speurhond, een totaal van 11 hulzen aan (AALN4333NL). Het betrof goudkleurige hulzen met aan de onderzijde de opdruk 9mm luger.

In de schutting van [adres 3] te Alkmaar, rechts van de galerijflat gezien vanaf de gazelle fiets, troffen wij een gaatje aan in de houten schutting. Aan de andere zijde van de schutting was een tuinset gesitueerd. Ongeveer 20 centimeter boven de tuinset zagen wij hetzelfde gaatje. In het midden van de tuin stond een tuinstoel van staal en gevlochten draden. Wij zagen dat de stoel een beschadiging vertoonde en dat de hoogte van de beschadiging ongeveer ten hoogte van het gaatje in de schutting was. Wij zagen dat sommige draden waren gebroken en dat er in het stalen frame een deuk zichtbaar was. In het zonnescherm, welke op de achtergevel van de woning was bevestigd troffen wij eveneens een soort gelijke deuk aan.

Sporendragers

SIN: AALN4333NL

Object: Munitie

Aantal: 10 stuks

Bijzonderheden: 9mm luger

SIN: AALN4269NL

Object: Munitie

Aantal: 1 stuks

Bijzonderheden: 9mm luger

Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage betreffende munitieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door [deskundige NFI] , gedateerd 20 juni 2018 (dossierpagina’s 1352 tot en met 1357), zakelijk weergegeven inhoudende:

Huls [AALN4269NL]Deze huls is voorzien van het bodemstempel 'S&B 14 9x19'. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber 9mm Parabellum. De aanduiding '9x19' is hiervan een synoniem. De letters 'S&B' duiden op het munitiemerk Sellier & Bellot en de aanduiding 14 op het jaar van productie 2014. In de huls bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een slagpin, een stootbodem, een hulsuitwerper, een patroontrekkerhaak en de kamer van een loop.

Kogel [AALL0645NL]Deze nikkelkeurig volmantelkogel heeft een massa van 7,51 gram3. Gezien deze massa en de uiterlijke kenmerken past de kogel het best bij het kaliber 9mm Parabellum. De kogel is vervormd en beschadigd. In de omtrek van de kogel bevinden zich naar rechts gerichte groeven, een aantal en breedte was niet eenduidig vast te stellen. Deze groeven zijn veroorzaakt door de velden van een loop. Dit betekent dat het betreffende vuurwapen is voorzien van een loop naar rechts draaiende trekken en velden.

De vorm en de ligging van de systeemsporen in de huls vertonen sterke gelijkenis met die van een (semi-)automatisch werkend pistool.

De huls [AALN4269NL] is vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum.

Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 5] , gedateerd 3 maart 2020 (aanvullend proces-verbaal), zakelijk weergegeven inhoudende:

Ik baseer mijn determinatie op het bij dit dossier gevoegde rapport van het NFI. Een huls is munitie zoals genoemd in artikel 1 lid 4 van de Wet wapens en munitie . Een kogel is een projectiel zoals genoemd in artikel 1 lid 4 van de Wet wapens en munitie .

Gezien het bovengenoemde is zowel de huls als het projectiel munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature